ECLI:NL:RBROT:2023:4142

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
C/10/654404 / KG ZA 23-206
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot verstrekking van bescheiden in het kader van schuldsanering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben de eiseressen, Horeca Crowdfunding Nederland B.V. en Stichting Zekerheden Horeca Crowdfunding Nederland, een kort geding aangespannen tegen [gedaagde01] en haar bewindvoerder, Ruth Springer. De eiseressen vorderden op basis van artikel 843a Rv dat [gedaagde01] hen bepaalde bescheiden zou verstrekken die nodig zijn voor een verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [gedaagde01]. De eiseressen stelden dat zij rechtmatig belang hadden bij de gevraagde documenten, omdat deze essentieel waren voor hun vordering tot beëindiging van de schuldsanering.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [gedaagde01] en haar bewindvoerder niet gehouden zijn om de gevraagde bescheiden te verstrekken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseressen voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat hun vordering tot beëindiging van de schuldsanering ook zonder de gevraagde documenten kan worden onderbouwd. De rechter concludeerde dat een behoorlijke rechtspleging gewaarborgd kan worden zonder dat de bescheiden worden verstrekt, en dat de eiseressen hun vordering niet konden onderbouwen met de gevraagde documenten.

De vorderingen van de eiseressen zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde01] zijn begroot op € 1.165,00 en aan de zijde van de bewindvoerder op € 314,00. Dit vonnis is gewezen op 21 april 2023 door mr. Th. Veling en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/654404 / KG ZA 23-206
Vonnis in kort geding van 21 april 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HORECA CROWDFUNDING NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de stichting
STICHTING ZEKERHEDEN HORECA CROWDFUNDING NEDERLAND,
gevestigd te Rotterdam,
eiseressen,
advocaat mr. J. van Vlokhoven te Waalwijk,
tegen

1.[gedaagde01] ,

wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.C.E.G. Cordesius te Den Haag,
2.
RUTH SPRINGER,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling van [gedaagde01] ,
handelend onder de naam: ERES-Bewindvoering
zaakdoende te Delft,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen worden hierna HCN c.s., [gedaagde01] en de bewindvoerder genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 maart 2023, met producties;
  • de brief van de bewindvoerder van 29 maart 2023;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 7 april 2023;
  • de pleitnota van mr. Van Vlokhoven;
  • de pleitnota van mr. Cordesius.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
HCN c.s. heeft op 26 augustus 2019, namens tal van particuliere investeerders, een geldlening ten bedrage van € 146.000,- verstrekt aan [gedaagde01] en haar onderneming [onderneming01] B.V. (hierna: [afkorting onderneming01] – een onderneming die zich bezig hield met het exploiteren van een bar-restaurant). De leningsovereenkomst was uitsluitend bedoeld voor de verbouwing en inrichting van de door [afkorting onderneming01] gehuurde locatie aan de [straatnaam01] te Dordrecht.
2.2.
De leningsovereenkomst is op 30 juni 2020 door HCN c.s. opgezegd.
2.3.
Namens [gedaagde01] is op 23 maart 2021 door de Sociale Dienst Drechtsteden met betrekking tot de opeisbare geldlening een voorstel aan HCN c.s. gedaan tegen finale kwijting.
2.4.
Bij brief van 8 april 2021 heeft HCN c.s. de Sociale Dienst bericht dat zij niet instemt met het aangeboden voorstel. In de brief is voorts het volgende opgenomen:
“Ter info deel ik u hierbij mede dat cliënte uitvoerig verweer zal voeren, indien mevrouw een verzoekschrift tot toelating tot de WSNP gaat indienen. Cliënte is van mening dat de schulden van mevrouw [gedaagde01] niet ter goede trouw zijn ontstaan. Mocht u zulks voornemens zijn, verzoek ik u met klem om mij daarover tijdig te berichten.”
2.5.
Op 28 juni 2021 is [gedaagde01] toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (hierna: WSNP), met benoeming van mr. C.G.E. Prenger tot rechter-commissaris en R. Springer tot bewindvoerder.
2.6.
Bij e-mail van 9 juli 2021 heeft HCN c.s. aan de bewindvoerder kenbaar gemaakt dat zij zich op het standpunt stelt dat de schulden van [gedaagde01] niet te goeder trouw zijn ontstaan en/of onbetaald zijn gelaten, waardoor [gedaagde01] ten onrechte is toegelaten tot de WSNP. Voorts is de bewindvoerder erop gewezen dat HCN c.s. door de schuldhulpverlening en [gedaagde01] niet op de hoogte is gebracht van het verzoek tot toelating, terwijl zij wisten dat HCN c.s. verweer wenste te voeren. HCN c.s. heeft hierdoor haar bezwaren niet kenbaar kunnen maken.
2.7.
Bij e-mail van 12 juli 2021 heeft de bewindvoerder HCN c.s. geadviseerd om een voordracht tot tussentijdse beëindiging van de WNSP te doen op grond van artikel 350 lid 1 van de Faillissementswet (hierna: Fw).
2.8.
Bij e-mail van 23 juli 2021 heeft de bewindvoerder aan HCN c.s. bericht dat zij de rechter-commissaris om een verhoor met [gedaagde01] heeft verzocht.
2.9.
Op 21 september 2021 heeft het verhoor plaatsgevonden. HCN c.s. was aanwezig tijdens het verhoor en heeft haar bezwaren kenbaar gemaakt. Tijdens het verhoor hebben partijen afspraken gemaakt. In het proces-verbaal van het verhoor is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Het verwijt van Horeca Crowdfunding Nederland (hierna: HCN) is dat schuldenares niet te goeder trouw was bij het aangaan van de leningsovereenkomst met hen, omdat toen niet is vermeld dat er nog geen zicht was op het op korte termijn ontvangen van de vergunning en er reeds huurachterstanden waren ontstaan.
Voor het overige wordt schuldenares verweten dat zij niet te goeder trouw is geweest bij het onbetaald laten van de schuld aan HCN. Meermaals is een toezegging gedaan dat de volledige uitstaande som zou worden terugbetaald (…). Die toezegging is niet nagekomen. HCN vermoedt dat in die periode wel een schikking is getroffen met de verhuurder, waarbij geld is betaald met het geld dat is verschaft door HCN. HCN vermoedt dat er ook overigens geld dat voor het project bestemd was, is uitgegeven aan andere zaken.
(…)
Besproken is dat aan de hand van de bankafsschriften van [onderneming01] B.V. geverifieerd moet kunnen worden waaraan het geld van HCN besteed is.
De volgende afspraken worden gemaakt:
1.
Uiterlijk 10 september 2021 vraagt schuldenares de bankafschriften van [onderneming01] B.V. op bij ABN Amro (in haar hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap). Zij levert daarvan uiterlijk 10 september 2021 bewijsstukken aan bij de bewindvoerder.
2.
Schuldenares stuurt uiterlijk 10 september 2021 een kopie van de door de gemeente verleende vergunning toe aan de bewindvoerder.
3.
Uiterlijk 24 september 2021 stuurt schuldenares de bankafschriften van [onderneming01] B.V. (vanaf oprichting tot heden) toe aan de bewindvoerder. Indien dat niet mogelijk is, stuurt zij een bericht over de gezette stappen en waarom de bankafschriften nog niet zijn verkregen.
4.
De schikkingsovereenkomst met de verhuurder moet uiterlijk 10 september 2021 toegestuurd worden aan de bewindvoerder.
5.
Aan de hand van de aangeleverde stukken zal de bewindvoerder nagaan of vastgesteld kan worden of een deel van de gelden van HCN niet zijn aangewend ten behoeve van het project (de verbouwing van het pand voor [onderneming01] ).”
2.10.
Bij e-mail van 7 februari 2022 heeft de bewindvoerder aan HCN c.s. bericht dat er, na ruim beraad en overleg met de rechter-commissaris, vooralsnog geen reden is om de schuldsaneringsregeling van [gedaagde01] voor te dragen voor tussentijdse beëindiging. Dit besluit is door de bewindvoerder nader toegelicht in haar e-mail aan HCN c.s. van 30 maart 2022. De bewindvoerder schrijft in dit bericht, voor zover van belang, het volgende:
“Mevrouw [gedaagde01] heeft inzage gegeven in haar zakelijke bankrekeningen en haar privé rekeningen.
Hoewel de afschriften vragen oproepen is onze conclusie (…) dat niet zondermeer is vast komen te staan dat de vordering aan HCN te kwader trouw is ontstaan.
  • Van de lening van HCN is ruim € 20.000,00 terug betaald aan HCN
  • Er is zichtbaar € 69.922,74 besteed aan de verbouwing van [onderneming01]
  • Er zijn zichtbaar gelden terug betaald aan privé personen waarvan niet op voorhand onaannemelijk is dat geleende bedragen niet zijn besteed aan [onderneming01]
  • Uit de afschriften blijkt niet dat dat er aan de verhuurder is betaald uit gelden die geleend zijn van HCN, zoals door HCN is gesuggereerd.
De rechter-commissaris is wel van mening dat de rechtbank niet goed en volledig is voorgelicht tijdens de toelatingszitting. Dit had anders gekund/gemoeten. Aangezien mevrouw nu de rechter-commissaris wel informeert is er geen reden om op dit punt een voordracht te doen.
Naast onze bovenstaande conclusie is gekeken naar de inspanningen die mevrouw verricht sinds dat zij is toegelaten tot de schuldsanering. Mevrouw voldoet in de schuldsanering aan al haar verplichtingen. Mevrouw heeft een baan voor 32 uur en is in opleiding in de zorg. (…) Mevrouw voldoet tevens aan haar informatieplicht. Mevrouw toont aan dat zij een oplossing wil voor haar problemen. Vooralsnog gaan wij er vanuit dat mevrouw met dezelfde positieve intentie haar onderneming wilde starten en runnen. Er is niet gebleken van een andere intentie.
Indien HCN zich niet kan vinden in de conclusies van de rechter commissaris en mij dan staat het HCN uiteraard vrij om zelf een voordracht te doen voor tussentijdse beëindiging.”
2.11.
Bij brief van 12 juli 2022 heeft HCN c.s. [gedaagde01] gesommeerd om op grond van artikel 843a Rv een afschrift te verstrekken van de in de brief gespecificeerde bescheiden. De advocaat van [gedaagde01] heeft bij e-mail van 27 juli 2022 aan HCN c.s. bericht dat [gedaagde01] de opgevraagde bescheiden niet zal verstrekken.
2.12.
Bij e-mail van 8 maart 2023 heeft HCN c.s. aan de bewindvoerder kenbaar gemaakt voornemens te zijn een procedure ex artikel 350 Fw te starten en beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [gedaagde01] te verzoeken. Ter onderbouwing van haar verzoek heeft HCN c.s. afschriften van enkele bescheiden bij de bewindvoerder opgevraagd. De bewindvoerder heeft in haar brief van 14 maart 2023 bericht dat zij de afschriften die zij onder zich heeft niet met HCN c.s. kan delen.

3.Het geschil

3.1.
HCN c.s. vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. aan [gedaagde01] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis afschriften te verstrekken van de navolgende digitale en fysieke bescheiden en/of correspondentie, met dien verstande dat onder correspondentie steeds wordt verstaan brieven, faxberichten, e-mailcorrespondentie, sms-berichten en WhatsApp-berichten:
de bankafschriften die de bankafschrijvingen weergeven in de periode vanaf september 2019 tot en met augustus 2021 van de bankrekening van [afkorting onderneming01] bij ABN AMRO met nummer [iban_nummer01] ;
de jaarrekeningen van [afkorting onderneming01] over de periode 2019 tot en met 2021;
alle correspondentie tussen [afkorting onderneming01] en/of [gedaagde01] en de gemeente Dordrecht rondom de aanvraag en verstrekking van de drank- en horecavergunning en/of terrasvergunning en/of de ontheffing opening-/sluitingstijden (horeca) vanaf mei 2019 tot en met augustus 2021;
alle correspondentie tussen [afkorting onderneming01] en/of [gedaagde01] en de (voormalig) verhuurder van de bedrijfsruimte, zijnde Beryllus Warenhuis B.V. en/of Stichting Pensioenfonds van de Metalektro (PME) en/of Stichting Achmea Dutch Retail Property Fund, althans diens beheerder, vanaf 1 januari 2019 tot en met 3 september 2019;
de schikkingsovereenkomst tussen [afkorting onderneming01] en/of [gedaagde01] enerzijds, en de verhuurder van de bedrijfsruimte anderzijds;
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde01] en/of de bewindvoerder in gebreke blijven met het verstrekken van voornoemde afschriften met een maximum van € 300.000,-;
2. [gedaagde01] en/of de bewindvoerder te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
HCN c.s. legt aan haar vordering ten grondslag dat zij voornemens is om een zelfstandig verzoek ex artikel 350 Fw tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [gedaagde01] bij de rechtbank in te dienen. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft HCN c.s. inzage nodig in de onder 3.1. genoemde bescheiden. HCN c.s. heeft daarom een rechtmatig belang bij het verkrijgen van de afschriften van de bescheiden. HCN c.s. heeft duidelijk kenbaar gemaakt van welke bescheiden zij een afschrift vordert zodat deze voldoende bepaald zijn. [gedaagde01] en de bewindvoerder beschikken over de bescheiden en het gaat om een rechtsbetrekking waarin HCN c.s. partij is. Van gewichtige redenen waardoor [gedaagde01] en/of de bewindvoerder niet gehouden zijn om de bescheiden te verstrekken is geen sprake en zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is een behoorlijke rechtspleging niet gewaarborgd, aldus HCN c.s.
3.3.
De bewindvoerder voert gemotiveerd verweer dat strekt tot afwijzing van het gevorderde. De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat de Faillissementswet geen grond biedt om bescheiden uit een schuldsaneringsdossier te delen met crediteuren of andere belanghebbenden met het doel om een verzoek ex artikel 350 Fw te onderbouwen. Op grond van artikel 318 Fw wordt ieder half jaar verslag uitgebracht van de boedel en de voortgang van de regeling, welke verslagen voor voorlopig erkende crediteuren ter inzage liggen op de griffie van de rechtbank. Overige onderliggende bescheiden zijn in het kader van de Faillissementswet niet openbaar. De bewindvoerder beroept zich daarnaast op haar geheimhoudingsplicht en stelt dat een behoorlijke rechtbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegeven is gewaarborgd nu HCN c.s. op grond van artikel 350 Fw ook zonder de gevraagde bescheiden een voordracht tot tussentijdsde beëindiging kan doen.
3.4.
[gedaagde01] voert gemotiveerd verweer dat strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van HCN c.s. in de proceskosten. [gedaagde01] stelt dat HCN c.s. geen spoedeisend belang heeft bij het gevorderde, nu zij eerder geen actie heeft ondernomen. HCN c.s. heeft ook geen rechtmatig belang bij de opgevraagde bescheiden. HCN c.s. stelt dat zij de stukken nodig heeft om een verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [gedaagde01] te kunnen indienen, maar een tussentijdse beëindiging is geen belang van HCN c.s. Bovendien wordt met een tussentijdse beëindiging geen enkel belang van HCN c.s. gediend, nu [gedaagde01] gedurende de looptijd van de WSNP in staat is om meer te sparen en af te lossen op de vordering van HCN c.s. dan wanneer haar schuldsaneringsregeling tussentijds zal worden beëindigd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 254 Rv bepaalt dat de voorzieningenrechter in spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorlopige voorziening nodig is, bevoegd is om deze te geven. Van een spoedeisende zaak is sprake als van de eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een eventuele bodemprocedure afwacht.
4.2.
Over het spoedeisend belang stelt HCN c.s. dat de gevraagde bescheiden noodzakelijk zijn om een door haar in te stellen verzoek tot tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [gedaagde01] te onderbouwen. Het verzoek tot beëindiging moet worden ingediend voor het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, waardoor van HCN c.s. niet kan worden verlangd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Daarmee is het spoedeisend belang in dit geval voldoende gegeven. Hieraan doet niet dat inmiddels de nodige tijd is verstreken sinds het moment dat HCN c.s. op de hoogte geraakte van de toelating van [gedaagde01] tot de schuldsaneringsregeling.
4.3.
In geschil is de vraag of [gedaagde01] en/of de bewindvoerder gehouden zijn om de door HCN c.s. verlangde informatie aan haar te verstrekken. HCN c.s. heeft haar vorderingen gebaseerd op artikel 843a Rv.
4.4.
Artikel 843a Rv stelt vier cumulatieve voorwaarden voor toewijzing van een vordering tot overlegging van stukken. Deze voorwaarden luiden als volgt: (i) er moet sprake zijn van een rechtmatig belang, (ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden, (iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorgang partij is en (iv) degene van wie de bescheiden worden gevraagd moet deze tot zijn beschikking hebben. Het vierde lid van artikel 843a Rv bepaalt dat degene die de bescheiden tot zijn beschikking heeft, niet gehouden is aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, en ook indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
4.5.
In kort geding dient te worden beoordeeld of het zodanig aannemelijk is dat een vordering ook in de bodemprocedure zal worden toegewezen dat het verantwoord is daar bij wijze van voorlopige voorziening op vooruit te lopen. . Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat [gedaagde01] en/of de bewindvoerder gehouden zijn tot afgifte van de gevraagde bescheiden. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.6.
HCN c.s. stelt dat [gedaagde01] niet te goeder trouw was bij het ontstaan en onbetaald laten van de schuld aan HCN c.s. en legt hieraan het volgende ten grondslag. [gedaagde01] heeft willens en wetens onjuiste en onvolledige informatie aan HCN c.s. verstrekt waarmee zij heeft bewerkstelligd dat HCN c.s. aan haar een lening heeft verstrekt van € 146.000,-. Zo heeft [gedaagde01] niet voldaan aan haar (pre)contractuele informatieplicht door HCN c.s. niet te melden dat er problemen waren met de drank- en horecavergunningsaanvraag, dat de verbouwing niet startte en dat het restaurant niet kon worden geopend. [gedaagde01] heeft HCN c.s. ook niet ingelicht over de gerechtelijke procedure tegen de gemeente Dordrecht en over de reeds bestaande huurschulden en dreigende ontruiming voorafgaand aan het sluiten van de leningsovereenkomst. Zij heeft deze informatie bewust achtergehouden. Als [gedaagde01] HCN c.s. correct had geïnfomeerd had HCN c.s. de lening niet verstrekt. HCN c.s. verwijt [gedaagde01] daarnaast dat zij het geleende geld heeft aangewend voor andere doeleinden dan waarvoor deze waren verstrekt. Zo vermoedt HCN c.s. dat [gedaagde01] een schikking heeft getroffen met de verhuurder en deze heeft betaald met geld van HCN c.s. en dat er betalingen zijn verricht aan privépersonen die niets met [afkorting onderneming01] van doen hadden. [gedaagde01] heeft het voorgaande niet aan de rechtbank gemeld ten tijde van de toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Indien zij dit wel had gedaan zouden deze feiten en omstandigheden reden zijn geweest om het verzoek tot toelating af te wijzen.
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de door HCN c.s. ingenomen standpunten zoals weergegeven in 4.6. voldoende zijn ter onderbouwing van een verzoek ex artikel 350 Fw tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [gedaagde01] . Dat betekent in dat HCN c.s. ook zonder de gevraagde bescheiden een (gemotiveerde) voordracht tot tussentijdse beëindiging aan de insolventierechter kan voorleggen, zodat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Dit wordt niet anders met de stelling van HCN c.s. dat degene die een voordracht tot een tussentijdse beëindiging doet moet stellen en toelichten of bewijzen dat er ten tijde van de indiening van het WSNP-verzoek sprake was van feiten en omstandigheden die reden zouden zijn geweest om het toelatingsverzoek af te wijzen. Zelfs al zou dat zo zijn, dan moet worden aangenomen dat de rechtbank in het kader van het tussentijdse beëindigingsverzoek van HCN c.s. kan worden voorgehouden dat de stukken om de standpunten van HCN c.s. nader te staven zich bevinden bij [gedaagde01] en de bewindvoerder en dat HCN c.s. daarover niet kan beschikken. Aangenomen mag worden dat de rechtbank onder die omstandigheden zelf onderzoek doet dan wel van [gedaagde01] verwacht dat zij, in het kader van haar betwisting van de stellingen van HCN c.s., haar verweer onderbouwt.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde01] en de bewindvoerder niet gehouden zijn tot afgifte van de genoemde bescheiden. De overige in artikel 843a Rv genoemde vereisten en verweren kunnen daarom onbesproken blijven.
4.9.
HCN c.s. wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde01] worden begroot op € 1.165,00 (zijnde € 86,00 aan griffierecht en € 1.079,00 aan salaris advocaat). De kosten aan de zijde van de bewindvoerder worden begroot op € 314,00 aan griffierecht.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt HCN c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde01] tot op heden begroot op € 1.165,00 en aan de zijde van de bewindvoerder tot op heden begroot op € 314,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken door mr. … op 21 april 2023.
2180/1980