In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker01], een chauffeur die sinds 17 april 2012 in dienst was bij Vlaamsch Broodhuys B.V., en zijn werkgever. [verzoeker01] werd op 10 februari 2023 op staande voet ontslagen. Hij berustte in het ontslag, maar vorderde een billijke vergoeding van € 71.657,- bruto, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 8.376,- bruto en een transitievergoeding van € 8.412,41 bruto. Vlaamsch Broodhuys betwistte de vorderingen en stelde dat het ontslag terecht was gegeven vanwege vermeende fraude met urenregistratie.
De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet terecht was gegeven. De redenen die Vlaamsch Broodhuys aanvoerde voor het ontslag waren onvoldoende om een dringende reden aan te nemen. De kantonrechter stelde vast dat [verzoeker01] recht had op een vergoeding van € 8.376,- voor gemist loon en een transitievergoeding van € 8.178,90. De billijke vergoeding werd gematigd tot nihil, omdat de omstandigheden niet rechtvaardigden dat deze vergoeding bovenop de andere vergoedingen zou komen. Vlaamsch Broodhuys werd ook veroordeeld tot het opmaken van een correcte eindafrekening en het betalen van de proceskosten.
De uitspraak benadrukt dat een ontslag op staande voet alleen kan plaatsvinden bij een dringende reden, en dat werkgevers zorgvuldig moeten omgaan met de onderbouwing van ontslagen. De kantonrechter wees alle verzoeken van Vlaamsch Broodhuys af en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.