ECLI:NL:RBROT:2023:4019

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
10/750137-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne en heroïne via de Rotterdamse haven

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1988 in Kaapverdië, die werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne en heroïne. De verdachte was betrokken bij een criminele organisatie die zich richtte op de invoer van harddrugs via de Rotterdamse haven. De rechtbank heeft geconstateerd dat de verdachte, samen met anderen, handelingen heeft verricht die gericht waren op het verkrijgen van toegang tot de containerterminal en het afzetten van zogenaamde 'uithalers'. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van drie jaar, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van dertig maanden opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte substantieel heeft bijgedragen aan de drugshandel en dat zijn rol niet te verwaarlozen was. De rechtbank heeft ook overwogen dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf. De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van het voorbereiden van de invoer van harddrugs, en de rechtbank heeft de inbeslaggenomen mobiele telefoon aan de verdachte teruggegeven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750137-20
Datum uitspraak: 23 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Kaapverdië) op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. P. Salim, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 16 december 2020, 3 februari 2021, 23 november 2021, 20 december 2021, 13 februari 2023 en 23 maart 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N.J.P. Coenen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde (te weten het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne en heroïne);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Primair heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat artikel 10a van de Opiumwet niet van toepassing is, nu het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om ‘kleine vissen’ te vervolgen, maar de ‘organisatoren en geldschieters die achter die handel schuil gaan en die onder de bestaande wetgeving veelal ongestraft en ongemoeid blijven’ op grond van dit artikel te kunnen bestraffen. De verdachte heeft een kleine rol gespeeld, aldus de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat van de tapgesprekken niet kan worden vastgesteld dat de verdachte aan deze gesprekken heeft deelgenomen. De tapgesprekken kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebezigd.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het onderzoek Jagen van het HARC-team Rotterdam heeft tot de volgende bevindingen geleid.
Op 3 februari 2020 is de container [containernummer] gelost van een schip dat vanuit Ecuador in Nederland was aangekomen. De container is geplaatst op de ECT Delta-terminal van Hutchison Ports (hierna ook: het ECT-terrein of de ECT-terminal). Op 7 februari 2020 is deze container onderzocht met speurhonden en röntgenbeelden. Er zijn pakketten poeder aangetroffen. Na onderzoek bleek het om bijna 1.000 kilogram cocaïne te gaan.
Op die dag, 7 februari 2020, was er al sprake van verscherpt toezicht omdat in de dagen ervoor diverse aanhoudingen in het betreffende stack op de terminal waren verricht. Na een melding van de beveiliging zijn ’s nachts de drie inzittenden van een nabij rijdende auto aangehouden. In de auto zijn kniptangen, werkhandschoenen, een bivakmuts en een Nokia zonder batterij aangetroffen.
Bij één van de aangehouden personen is een mobieltje inbeslaggenomen. Daarin zaten foto’s van de terminal, met een lijn die uitkwam bij de stackpositie van de container.
In het mobieltje zijn ook chatberichten aangetroffen van 5 februari 2020 tussen de gebruiker van het mobieltje en ene “ [bijnaam 1 medeverdachte] ”, die gebruik maakte van een telefoonnummer eindigend op de cijfers 5133. In die berichten werd gesproken over het leveren van mensen (“1 oog en 1 soldaat”) en “10.000”.
De gebruiker van een mobieltje met het telefoonnummer eindigend op de cijfers 5916 heeft begin maart 2020 contact gehad met [bijnaam 1 medeverdachte] . Door een tap op het IMEI-nummer is die gebruiker geïdentificeerd als [medeverdachte 1] (hierna ook: [bijnaam 2 medeverdachte] of [bijnaam 3 medeverdachte] ).
Op 26 februari 2020 en op 1, 2 en 3 maart 2020 zijn er diverse gesprekken geweest tussen [bijnaam 1 medeverdachte] en [medeverdachte 2] , waarbij is gesproken over geldbedragen van ”€ 10.000” tot “€ 15.000”, over een verplaatste container en over het voorbereiden van mensen door [medeverdachte 2] .
Op 3 maart 2020 belde [bijnaam 1 medeverdachte] om ongeveer 6:00 uur ’s ochtends naar [medeverdachte 2] en zei hij dat die mensen op de Vuurplaat moest oppikken. [medeverdachte 2] had het over € 15.000 contant. Even later belde [medeverdachte 2] terug en liet hij weten dat hij en “ [bijnaam medeverdachte 3] ” er waren bij de Vuurplaat. Nadat [bijnaam 1 medeverdachte] naar [medeverdachte 2] had gebeld met de vraag of de mensen al binnen waren, belde [medeverdachte 2] uren later terug met de mededeling dat ze het geld terug moesten geven omdat het niet was doorgegaan, omdat de jongens bang waren.
Het proces-verbaal in het onderzoek Jagen is toegevoegd aan het strafdossier in deze zaak en maakt daarvan deel uit.
Verweer deelname aan tapgesprekken
De rechtbank verwijst, voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de verdachte (hierna ook: [bijnaam verdachte] of [bijnaam 1 medeverdachte] ) niet de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 5133 is geweest, naar het uitvoerige proces-verbaal dat is opgemaakt omtrent de identiteit van de verdachte als zijnde de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 5133. Hieruit volgt dat in een afgeluisterd telefoongesprek van [bijnaam 1 medeverdachte] van 27 januari 2020 onder andere te horen is dat [bijnaam 1 medeverdachte] uitbelde naar CSU Schoonmaak en zichzelf bekend maakte als een werknemer genaamd [bijnaam verdachte] . Via de infodesk van de FIOD zijn vervolgens de loonlijsten opgevraagd van CSU Schoonmaak. In deze loonlijsten kwam de volgende persoon naar voren met de naam [bijnaam verdachte] : [verdachte] , geboren op [geboortedatum] -1988.
Voorts verwijst de rechtbank naar de tapgesprekken op 1 en 2 maart 2020 waarin de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op 5133 wordt gebeld door een vrouw genaamd [naam vrouw 1] . Tijdens dit gesprek wordt de naam van [medeverdachte 2] genoemd en wordt de gebruiker “ [gebruikersnaam] ” genoemd. Aansluitend wordt de gebruiker gebeld door [naam vrouw 1] , die informeert waar hij blijft. De gebruiker antwoordt dat hij bijna thuis is.
Tijdens het verhoor door de politie heeft de verdachte verklaard dat hij sinds lange tijd gebruik maakt van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 7575.
Tijdens de zitting van 13 februari 2023 heeft de verdachte verklaard dat hij in het verleden een relatie heeft gehad met een vrouw genaamd [naam vrouw 1] en dat hij met haar samenleefde. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte 2] een collega van hem was en dat hij samen met de vrouw van [medeverdachte 2] is opgegroeid op het eiland.
[medeverdachte 2] heeft tijdens zijn verhoren bij de politie verklaard dat hij [gebruikersnaam] , bijnaam [bijnaam 1 medeverdachte] , die als schoonmaker bij ECT werkte, kent. [gebruikersnaam] is een goede kennis van de vrouw van [medeverdachte 2] .
Tussenconclusie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte heeft deelgenomen aan de tapgesprekken. De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de verdachte de gebruiker is geweest van zowel het telefoonnummer eindigend op de cijfers 7575 als het telefoonnummer eindigend op de cijfers 5133. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Vervolg bevindingen
Het vervolgonderzoek Kibbeling heeft tot de volgende bevindingen geleid:
‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’ is de gebruiker van een mobieltje met het telefoonnummer eindigend op de cijfers 1079 en is geïdentificeerd als [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ).
Op 12 april 2020 is [medeverdachte 2] gebeld door iemand met een telefoonnummer eindigend op de cijfers 2428 die zichzelf “de Kale” noemde. Vervolgens belde [medeverdachte 2] [bijnaam 1 medeverdachte] en sprak hij toen over de grote Marokkaanse vent, de grootste chef, die iemand voor morgen nodig had. [medeverdachte 2] vraagt [bijnaam 1 medeverdachte] of hij iemand kan regelen voor morgen, waarop [bijnaam 1 medeverdachte] zegt een ‘Somalische’ te kennen en dat die wat mannen kan binnenhalen, waarbij hij 4.000 euro zou krijgen.
Op 13 april 2020 belde [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 3] en vertelde hij dat hij had gesproken met “onze maat, die Mocro.” [medeverdachte 2] is gebeld door de gebruiker van telefoonnummer eindigend op de cijfers 2428 en er is een afspraak gemaakt voor rond 17:00 uur op de “zelfde plek.”
Bij observatie en uit camerabeelden blijkt dat bij de Maranathakerk aan de Hillevliet te Rotterdam een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] en een “kalende man met een rode jas.” Deze man stapte uit een Fiat Panda, die op naam van mevrouw [naam vrouw 2] stond. Op haar adres is ook geregistreerd haar partner [medeverdachte 4] (hierna: verdachte [medeverdachte 4] ).
[medeverdachte 2] belde, in aanwezigheid van een derde, op het moment van de ontmoeting met [medeverdachte 3] . Het driegesprek ging over Blok N, containers en over 10.000 euro (“10 doezoe”). Gesproken is over geld dat gelijk met de jongens meekomt, over een afspraak voor half 6 morgenochtend bij [naam] , en over soldaten die niet bang zijn om uit te stappen. Daarbij zegt de onbekende man tegen [medeverdachte 3] dat die 2 of 3 keer per maand gaat werken en een nieuwe telefoon krijgt. Die avond hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] nog contact over het terrein en het afzetten van de jongens.
Uit observatie blijkt dat op 14 april 2020 rond 05:00 uur ’s ochtends verschillende auto’s aankwamen op de parkeerplaats van [naam] . Het ging om een Ford Ka, een Opel Agila waaruit een man met een rode jas stapte, [medeverdachte 2] [bijnaam 2 medeverdachte] in een Kia, [medeverdachte 3] in een VW Caddy en een VW Golf, met kenteken op naam van [medeverdachte 5] (hierna ook: verdachte [medeverdachte 5] ).
Op camerabeelden van het ECT-terrein is te zien dat om circa 06:00 uur een VW Caddy op de terminal rijdt en er twee personen uitstappen, die in de richting van het fietsenhok lopen en dan over het hek klimmen naar stack DDN. De VW Caddy gaat weer weg.
[medeverdachte 2] belt naar de gebruiker met het telefoonnummer eindigend op de cijfers 2428 en vertelt dat de jongens op de afgesproken plek zijn achtergelaten. Diezelfde dag hebben de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 2428, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] onderling contact; de mannen waren verkeerd afgezet. Om 20:00 uur ’s avonds worden er twee personen aangehouden in containerstack DDN.
Op 16 april 2020 belde [medeverdachte 2] naar [bijnaam 1 medeverdachte] en vertelde [bijnaam 1 medeverdachte] dat hij was gebeld door een vriend die volgende week een rijder nodig had. [medeverdachte 2] reageerde dat hij iemand gaat regelen om de klus mee te doen, maar dat hij daar € 15.000,= voor wil hebben.
Op 18 en 19 april 2020 hebben de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 2428 en de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 7955 contact met elkaar gehad. Gerelateerd is dat aan klank en intonatie werd gehoord dat de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 7955 dezelfde was als die van de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 5916, namelijk ( [medeverdachte 2] ) [bijnaam 2 medeverdachte] .
Ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben contact met elkaar gehad, waarbij getallen zijn genoemd (‘15 doezoe / 13.000 / 11.000’); afgesproken wordt op de Lange Hilleweg / Beijerlandseweg. [medeverdachte 2] heeft het er over dat ook [medeverdachte 3] een nieuwe telefoon krijgt van “die man” en dat hij gelijk die telefoon krijgt morgen als ze praten. Aansluitend heeft [bijnaam 1 medeverdachte] contact met [medeverdachte 2] over het contact dat hij met “die man” heeft gehad, over iets dat morgenochtend plaats zal vinden, dat hij contact heeft gezocht met [medeverdachte 3] om hem voor te bereiden en over € 15.000 in contanten.
Bij observaties op 19 april 2020 wordt tussen circa 14:00 en 16:00 uur een ontmoeting gezien bij Hillevliet, waarbij vier personen in de VW Golf van [medeverdachte 5] zitten, onder wie [bijnaam 2 medeverdachte] en [medeverdachte 3] . Uiteindelijk stapt de bijrijder uit bij de woning Den Hertigstraat 16b, het adres van [medeverdachte 4] , en gaat hij naar binnen. De bestuurder belt aan bij [adres 2] , het adres van [medeverdachte 5] , en gaat naar binnen.
Op camerabeelden op het ECT-terrein van 20 april 2020 van circa 06:00 uur is te zien dat een VW Caddy de terminal oprijdt. Toen een personenbus met lichtsignalen richting VW Caddy reed, vertrok de VW Caddy richting uitgang. Intussen hielden twee personen zich schuil voor de bus. Vervolgens is [medeverdachte 3] , de bestuurder van de personenbus, aangehouden om 06:22 uur. Ook de twee andere mannen zijn aangehouden.
In de VW Caddy van [medeverdachte 3] is na zijn aanhouding een sporttas aangetroffen met daarin onder andere een zaklamp, handschoenen, een stanleymes en een betonschaar. Deze tas vertoonde grote gelijkenis met de 23 sporttassen die bij de doorzoeking van de woning en schuur van [medeverdachte 4] zijn aangetroffen.
Op 21 april 2020 is [bijnaam 1 medeverdachte] gebeld door de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 8821, die is herkend als ( [medeverdachte 2] ) [bijnaam 2 medeverdachte] . Het gesprek ging erover dat de dag ervoor iemand was aangehouden.
Op 23 april 2020 is [medeverdachte 2] gebeld door het telefoonnummer eindigend op de cijfers 7857. Geverbaliseerd is dat de stem van [medeverdachte 5] werd herkend. Het gesprek ging over het afzetten van mensen en dat dit niet goed was gegaan. Ook van 25 tot en met 28 april 2020 hadden zij contact en spraken zij onder andere over een nieuwe chauffeur.
Op 24 april 2020 belde [bijnaam 1 medeverdachte] naar [medeverdachte 2] , waarbij is gesproken over een chauffeur om mensen op de terminal te brengen, over bedragen en over de aanhouding van [medeverdachte 3] .
In de bij [bijnaam 2 medeverdachte] aangetroffen mobiele telefoon (Oppo) is een afbeelding gevonden, in het proces-verbaal beschreven als een plattegrond die overeenkomsten vertoont met de ECT Delta Terminal, met als toevoeging: “hierop staat een weg getekend met aan de ene kant het nummer 34 en aan de andere kant nummer 42. Tevens staat aan de kant van 34 een 'E' en aan de kant van 42 de letters 'DD’. Ook is een kruisje te zien met daarbij de tekst “+ ochtend hier.” Verder staan er nog enkele vakjes getekend, in de vorm van een container.”
Het onderzoek Kibbeling heeft ertoe geleid dat daarin [medeverdachte 3] , [bijnaam 2 medeverdachte] ( [medeverdachte 2] ), [bijnaam verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] zijn aangemerkt als verdachten wegens overtreding van de Opiumwet. [medeverdachte 3] en [bijnaam 2 medeverdachte] zijn bij uitspraken van 20 december 2021 door deze rechtbank veroordeeld voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van verdovende middelen.
Verweer ten aanzien van artikel 10a van de Opiumwet
Door de raadsman is aangevoerd dat artikel 10a van de Opiumwet niet bewezen kan worden, nu deze bepaling zich niet richt op de koeriers en de andere personen die een ondergeschikte taak vervullen, maar is bedoeld voor de ‘grote jongens’.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat artikel 10a van de Opiumwet gezien de wetsgeschiedenis oorspronkelijk tot stand is gekomen om de handel in georganiseerd verband beter te kunnen bestrijden, maar dat niet is gebleken dat de wetgever de vervolgbaarheid van de koerier en andere personen die een ondergeschikte taak vervullen ter zake van overtreding van deze bepaling heeft willen uitsluiten (Hoge Raad 23 april 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0427).
Het feit dat niet is vastgesteld dat [bijnaam verdachte] de uiteindelijke opdrachtgever of geldschieter is, maakt niet dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van overtreding van artikel 10a van de Opiumwet.
Overige overwegingen
Het is algemeen bekend dat in de Rotterdamse haven op grote schaal harddrugs per container binnenkomen vanuit voornamelijk Zuid-Amerika. Voor het verdere vervoer wordt onder andere gebruik gemaakt van methodes waarbij de drugs worden verplaatst en/of verspreid vanuit de op een terminal staande container. Hiervoor worden zogenoemde ‘uithalers’ benaderd in opdracht van de belanghebbenden bij de drugs. De uithalers verschaffen zich wederrechtelijk toegang tot de containerterminal, al dan niet met behulp van corrupte werkers op het terrein. Zij onderhouden contact met de organisatie via ‘organisatietelefoons’.
Tegen deze achtergrond trekt de rechtbank uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden de volgende conclusies.
De hiervoor genoemde activiteiten waren gericht op de verdere invoer van drugs, die verborgen in een of meer containers Nederland waren of zouden worden ingevoerd. Het geheel van handelingen en de wijze van werken rechtvaardigen het oordeel dat het hier om niets anders ging dan om cocaïne en/of andere harddrugs die voorkomen op lijst I van de Opiumwet. In het bijzonder komt hierbij betekenis toe aan de volgende omstandigheden:
a. de heimelijke manier van onderling contact onderhouden, zoals die blijkt uit onder meer taps en observaties; er is sprake van versluierd taalgebruik, gebruikmaking van diverse mobieltjes en/of mobiele nummers in korte tijd; en van ontmoetingen op parkeerplaatsen, onder meer tijdens nachtelijke uren;
b. de inhoud en strekking van deze contacten, die door [bijnaam 2 medeverdachte] en [bijnaam verdachte] zijn onderhouden en uitgevoerd in opdracht van [medeverdachte 4] : het contact is gericht op het binnenbrengen van ‘soldaten’ / uithalers op het ECT-terrein;
c. het aantreffen van bijna 1.000 kilogram cocaïne in een container op de ECT-terminal op 7 februari 2020, waarbij in het mobieltje van een van de aangehouden personen foto’s van de terminal zaten met een lijn die uitkwam bij de stackpositie van de container, en
chatberichten van 5 februari 2020 tussen de gebruiker van dat mobieltje en [bijnaam verdachte] , waarin werd gesproken over het leveren van mensen (“1 oog en 1 soldaat”) en “10.000”;
d. de hoge geldbedragen waarover steeds is gesproken en die voor de te verrichten diensten zouden worden betaald, waarbij [medeverdachte 3] – de chauffeur – heeft bevestigd in april 2020 bedragen van € 8.000 en € 7.000 te hebben ontvangen voor het afzetten van personen op het ECT-terrein;
e. het heimelijk en ongezien op de ECT-terminal brengen van personen die niet bevoegd waren daar te zijn en die zich verstopten nadat ze uit de VW Caddy waren gegaan;
f. het zoeken naar de juiste stack waar een container zich zou moeten bevinden en het aandringen op herstelpogingen wanneer mensen op de verkeerde plek afgezet bleken;
g. de aanwezigheid van diverse zaken in de tas die achterin de VW Caddy is aangetroffen, waaronder een zaklamp, handschoenen, een stanleymes en een betonschaar.
De omstandigheid dat de verdachte gelinkt kan worden aan de in februari 2020 onderschepte container met bijna 1.000 kilogram cocaïne (onderzoek Jagen) biedt steun aan het oordeel dat het hier om niets anders ging dan om cocaïne en/of andere harddrugs.
Hieruit volgt dat de verdachte en diens mededaders samen – in vereniging – voorbereidende handelingen hebben verricht die hadden moeten leiden tot het uit één of meer containers halen van harddrugs ten behoeve van de verdere invoer daarvan.
Ieders bijdrage was substantieel en van voldoende betekenis voor de conclusie dat sprake is geweest van het medeplegen van de voorbereidingshandelingen.
Voor zover de rollen en handelingen van de betrokkenen onderling verschilden, kan daarmee rekening worden gehouden bij de strafmaat.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is hetgeen ten laste is gelegd.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
in de periode van 7 februari 2020 tot en met 7 september 2020
te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen om een
feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
een hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en,
- zich en anderen gelegenheid en middelen en inlichtingen tot
het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of
verschaft en- voorwerpen en vervoermiddelen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had
te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde
feit
hebbende verdachte en/of zijn, verdachtes, mededaders:
- contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en afspraken gemaakt
en een of meer besprekingen en/of ontmoetingen gehad met zijn/hun
mededader(s) met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van een materiaal bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I en het afzetten van zogeheten uithalers op het terrein
van ECT Delta Terminal op de Maasvlakte en- anderen benaderd om mee te doen en/of om diensten te verlenen en- onbevoegd toegang geregeld en verschaft voor uithalers op het terrein van
ECT Delta Terminal en
- geld aangeboden en/of in het vooruitzicht gesteld en/of verdeeld en verkregen en/of ontvangen voor het (laten) afzetten van zogeheten uithalers op
het terrein van ECT Delta terminal en
- het terrein van ECT Delta Terminal betreden en- zogeheten uithalers op het terrein van de ECT Delta afgezet en/of laten
afzetten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,
- een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen of daarbij behulpzaam te zijn,
- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en
- voorwerpen, vervoermiddelen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich binnen een periode van ongeveer een half jaar bezig gehouden met voorbereidingshandelingen voor de invoer van harddrugs via de Rotterdamse haven. De verdachte had vanuit zijn functie als schoonmaker toegang tot het terrein van de containerterminal in Rotterdam. Hij heeft aan deze drugsinvoer gerelateerde contacten onderhouden met anderen, onder wie andere medewerkers binnen de Rotterdamse haven. Met één van deze medewerkers onderhield de verdachte intensief contact. Samen fungeerden zij als schakel tussen de opdrachtgever en de chauffeur, die de uithalers op het terrein van ECT bracht.
Met zijn handelen vormde de verdachte een belangrijke schakel in de keten van de invoer van verdovende middelen via de haven. Hij heeft een actieve en grote bijdrage geleverd aan (de instandhouding van) de handel in harddrugs, verslavende en voor de gezondheid schadelijke stoffen. Drugshandel vormt een ernstig maatschappelijk probleem en gaat vaak gepaard met geweld, corruptie, witwassen en wapenbezit. Hierdoor wordt ernstige schade toegebracht aan de veiligheid dan wel het gevoel van veiligheid binnen de maatschappij. De verdachte heeft met zijn gedrag kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen financiële voordeel en zich niets aangetrokken van deze maatschappelijke gevolgen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het aandeel van de verdachte in het geheel en zijn persoonlijke omstandigheden het rechtvaardigen om hem een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Op de gevangenisstraf komt de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis in mindering.
Bij de berechting van een zaak waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in deze zaak op 7 september 2020 in verzekering gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn dus gaan lopen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
De zaak van de verdachte maakt deel uit van een groot dossier. Vanwege de omvang is dit dossier aangemerkt als zogenaamde megazaak. De zaak van de verdachte stond voor inhoudelijke behandeling ingeroosterd op meerdere zittingsdagen in november en december 2021. De verdachte kampte in november 2021 met een besmetting van COVID-19. Op zijn verzoeken is de inhoudelijke behandeling van zijn zaak ter zitting in die periode meerdere malen geschorst omdat hij bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak aanwezig wilde zijn.
Vervolgens is de verdachte in december 2021 van raadsman gewisseld. De nieuwe raadsman van de verdachte, mr. Salim, heeft de rechtbank laten weten dat hij verhinderd was op de geplande zittingsdatum in december 2021.
Vanwege organisatorische kwesties bij de rechtbank en het openbaar ministerie is er daarna voor gekozen om de zaak van de verdachte gelijktijdig te behandelen met de aangehouden zaken van medeverdachten in hetzelfde dossier.
De rechtbank is van oordeel dat een periode van twee jaar als redelijke termijn dient te worden beschouwd.
Tussen 7 september 2020 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim twee jaar en zes maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim zes maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van tweeëndertig maanden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf van dertig maanden opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen mobiele telefoon terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich niet over het beslag uitgelaten.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de inbeslaggenomen mobiele telefoon zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
1
STK Telefoonautomaat Kl: wit, Apple IPhone [beslagnummer] .
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mr. E.A. Poppe-Gielesen en mr. H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
in of omstreeks de periode van 7 februari 2020 tot en met 7 september 2020
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een
feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, in elk
geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of,
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
verschaft en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had
te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde
feit
hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt
en/of een of meer bespreking(en)en/of ontmoetingen gehad met zijn/hun
mededader(s) met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van een materiaal bevattende heroïne en/of
cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I en/of het afzetten van zogeheten uithalers op het terrein
van ECT Delta Terminal op de Maasvlakte en/of
- ( een) ander(en) benaderd om mee te doen en/of om diensten te verlenen en/of
- ( een) toegangspas(sen) beschikbaar gesteld en/of geregeld en/of verstrekt
en/of
- ( onbevoegd) toegang geregeld en verschaft voor uithalers op het terrein van
ECT Delta Terminal (door zijn/ hun functie(s) als werknemer(s) als schilder
en/of schoonmaker op het terrein van de ECT Delta Terminal) en/of
- geld aangeboden en/of in het vooruitzicht gesteld en/of verdeeld en/of
verkregen en/of ontvangen voor het (laten) afzetten van zogeheten uithalers op
het terrein van ECT Delta terminal en/of
- ( onbevoegd) het terrein van ECT Delta Terminal betreden en/of
- zogeheten uithalers op het terrein van de ECT Delta afgezet en/of laten
afzetten;
(artikel 10A Opiumwet)
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)