ECLI:NL:RBROT:2023:4018

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
10/750247-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne en heroïne en eenvoudig witwassen in de haven van Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Marokko in 1970, die werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne en heroïne, alsook van eenvoudig witwassen. De verdachte was betrokken bij het regelen van vervoer van zogenaamde 'uithalers' naar de containerterminal in de haven van Rotterdam. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van drie jaar, met verbeurdverklaring van inbeslaggenomen geldbedragen en mobiele telefoons. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel, waaronder afgeluisterde telefoongesprekken, observaties en verklaringen van medeverdachten. De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij de drugshandel en heeft verklaard dat het in beslag genomen geld afkomstig was uit legale activiteiten, zoals de verkoop van een café en tweedehands kleding. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaring van de verdachte niet voldoende concreet en verifieerbaar was, en concludeerde dat het geld afkomstig was uit criminele activiteiten. De verdachte werd schuldig bevonden aan beide tenlastegelegde feiten en kreeg een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd, met verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 50.000.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750247-20
Datum uitspraak: 23 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1970,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 16 december 2020, 3 februari 2021, 23 november 2021, 13 februari 2023, 14 februari 2023 en 23 maart 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N.J.P. Coenen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1. en 2. ten laste gelegde (te weten het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne en heroïne en het medeplegen van witwassen van bijna € 300.000,=);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen geldbedragen en de inbeslaggenomen mobiele telefoons waar de SKY-ECC applicatie op was geïnstalleerd.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van feit 1 heeft zij voor het bewijs gewezen op de uitgewerkte afgeluisterde telefoongesprekken, observaties, verklaringen van medeverdachten en de bevindingen uit de inbeslaggenomen gegevensdragers.
Ten aanzien van feit 2 heeft zij voor het bewijs gewezen op de in de woning van de verdachte [verdachte] en in de kluis aangetroffen (contante) geldbedragen en het ontbreken van stukken die de verklaring van [verdachte] met betrekking tot de legale herkomst van het geld ondersteunen.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte [verdachte] van beide tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen die gericht waren op de invoer van cocaïne en/of heroïne.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen contante geldbedragen in de woning van de verdachte [verdachte] , met uitzondering van het bedrag van € 50.000,= dat in een vuilnisbak is gevonden, aan de echtgenote van [verdachte] , [naam vrouw] (hierna: [naam vrouw] ) toebehoorden. Datzelfde geldt voor het contante bedrag dat in een kluis is aangetroffen. Zij is hiervoor vervolgd en inmiddels door de rechtbank vrijgesproken. Het bedrag van € 50.000,= heeft een legale herkomst. Een deel heeft de verdachte [verdachte] overgehouden aan de verkoop van een café in België, de rest van het bedrag betreft geld dat hij met de verkoop van tweedehandskleding heeft verworven.
4.1.3.
Beoordeling feit 1 (medeplegen voorbereidingshandelingen invoer verdovende middelen)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het onderzoek Jagen van het HARC-team Rotterdam heeft tot de volgende bevindingen geleid.
Op 3 februari 2020 is de container [containernummer] gelost van een schip dat vanuit Ecuador in Nederland was aangekomen. De container is geplaatst op de ECT Delta-terminal van Hutchison Ports (hierna ook: het ECT-terrein of de ECT-terminal). Op 7 februari 2020 is deze container onderzocht met speurhonden en röntgenbeelden. Er zijn pakketten poeder aangetroffen. Na onderzoek bleek het om bijna 1.000 kilogram cocaïne te gaan.
Op die dag, 7 februari 2020, was er sprake van verscherpt toezicht omdat in de dagen ervoor diverse aanhoudingen in het betreffende stack op de terminal waren verricht. Na een melding van de beveiliging zijn ’s nachts de drie inzittenden van een nabij rijdende auto aangehouden. In de auto zijn kniptangen, werkhandschoenen, een bivakmuts en een Nokia zonder batterij aangetroffen. Bij één van de aangehouden personen is een mobieltje inbeslaggenomen. Daarin zaten foto’s van de terminal, met een lijn die uitkwam bij de stackpositie van de container. In het mobieltje zijn ook chatberichten aangetroffen van 5 februari 2020 tussen de gebruiker van het mobieltje en ene “ [ bijnaam 1 medeverdachte] ”, die gebruik maakte van een telefoonnummer eindigend op de cijfers 5133. In die berichten werd gesproken over het leveren van mensen (“1 oog en 1 soldaat”) en “10.000.”
De gebruiker van een mobieltje met het telefoonnummer eindigend op de cijfers 5916 heeft begin maart 2020 contact gehad met [ bijnaam 1 medeverdachte] . Door een tap op het IMEI-nummer is die gebruiker geïdentificeerd als [medeverdachte 1] (hierna ook: [bijnaam 2 medeverdachte] of [bijnaam 3 medeverdachte] ).
Op 26 februari 2020 en op 1, 2 en 3 maart 2020 zijn er diverse gesprekken geweest tussen [ bijnaam 1 medeverdachte] en [medeverdachte 3] , waarbij is gesproken over geldbedragen van ”€ 10.000” tot “€ 15.000”, over een verplaatste container en over het voorbereiden van mensen door [medeverdachte 3] .
Op 3 maart 2020 belde [ bijnaam 1 medeverdachte] om ongeveer 6:00 uur ’s ochtends naar [medeverdachte 3] en zei hij dat die mensen op de Vuurplaat moest oppikken. [medeverdachte 3] had het over € 15.000 contant. Even later belde [medeverdachte 3] terug en liet hij weten dat hij en “ [bijnaam medeverdachte 2] ” er waren bij de Vuurplaat. Nadat [ bijnaam 1 medeverdachte] naar [medeverdachte 3] had gebeld met de vraag of de mensen al binnen waren, belde [medeverdachte 3] uren later terug met de mededeling dat ze het geld terug moesten geven omdat het niet was doorgegaan, omdat de jongens bang waren.
Het proces-verbaal in het onderzoek Jagen is toegevoegd aan het strafdossier in deze zaak en maakt daarvan deel uit.
Vervolg bevindingen
Het vervolgonderzoek Kibbeling heeft tot de volgende bevindingen geleid:
‘ [bijnaam medeverdachte 2] ’ is de gebruiker van een mobieltje met het telefoonnummer eindigend op de cijfers 1079 en is geïdentificeerd als [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] .
Op 12 april 2020 is [bijnaam 3 medeverdachte] gebeld door iemand met een telefoonnummer eindigend op de cijfers 2428 die zichzelf “de Kale” noemde. Vervolgens belde [bijnaam 3 medeverdachte] [ bijnaam 1 medeverdachte] en sprak hij toen over de grote Marokkaanse vent, de grootste chef, die iemand voor morgen nodig had. [bijnaam 3 medeverdachte] vraagt [ bijnaam 1 medeverdachte] of hij iemand kan regelen voor morgen, waarop [ bijnaam 1 medeverdachte] zegt een ‘Somalische’ te kennen en dat die wat mannen kan binnenhalen, waarbij hij € 4.000 zal krijgen.
Op 13 april 2020 belde [bijnaam 3 medeverdachte] naar [medeverdachte 2] en hij vertelde dat hij had gesproken met “onze maat, die Mocro”. [bijnaam 3 medeverdachte] is gebeld door de gebruiker van telefoonnummer eindigend op de cijfers 2428 en er is een afspraak gemaakt voor rond 17:00 uur op de “zelfde plek”.
Bij observatie en uit camerabeelden blijkt dat bij de Maranathakerk aan de Hillevliet te Rotterdam een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [bijnaam 3 medeverdachte] en een “kalende man met een rode jas”. Deze man stapte uit een Fiat Panda, die op naam van mevrouw [naam vrouw] stond. Op haar adres is ook geregistreerd haar partner [verdachte] (hierna: verdachte [verdachte] ).
[bijnaam 3 medeverdachte] belde, in aanwezigheid van een derde, op het moment van de ontmoeting met [medeverdachte 2] . Het driegesprek ging over Blok N, containers en over 10.000 euro (“10 doezoe”). Gesproken is over geld dat gelijk met de jongens meekomt, over een afspraak voor half 6 morgenochtend bij [naam] , en over soldaten die niet bang zijn om uit te stappen. Daarbij zegt de onbekende man tegen [medeverdachte 2] dat die 2 of 3 keer per maand gaat werken en een nieuwe telefoon krijgt. Die avond hebben [medeverdachte 2] en [bijnaam 3 medeverdachte] nog contact over het terrein en het afzetten van de jongens.
Uit observatie blijkt dat op 14 april 2020 rond 5:00 uur ’s ochtends verschillende auto’s aankwamen op de parkeerplaats van [naam] . Het ging om een Ford Ka, een Opel Agila waaruit een man met een rode jas stapt, [bijnaam 3 medeverdachte] [bijnaam 2 medeverdachte] in een Kia, [medeverdachte 2] in een VW Caddy en een VW Golf, met kenteken op naam van [medeverdachte 3] (hierna ook: verdachte [medeverdachte 3] ).
Op camerabeelden van het ECT-terrein is te zien dat om circa 6:00 uur een VW Caddy op de terminal rijdt en er twee personen uitstappen, die in de richting van het fietsenhok lopen en dan over het hek klimmen naar stack DDN. De VW Caddy gaat weer weg.
[bijnaam 3 medeverdachte] belt naar de gebruiker met het telefoonnummer eindigend op de cijfers 2428 en vertelt dat de jongens op de afgesproken plek zijn achtergelaten. Diezelfde dag hebben de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 2428, [bijnaam 3 medeverdachte] en [medeverdachte 2] onderling contact; de mannen waren verkeerd afgezet. Om 20:00 uur ’s avonds worden er twee personen aangehouden in containerstack DDN.
Op 18 en 19 april 2020 hebben de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 2428 en de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 7955 contact met elkaar gehad. Gerelateerd is dat aan klank en intonatie werd gehoord dat de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 7955 dezelfde was als de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 5916, namelijk ( [bijnaam 3 medeverdachte] ) [bijnaam 2 medeverdachte] .
Ook [bijnaam 3 medeverdachte] en [medeverdachte 2] hebben contact met elkaar gehad, waarbij getallen zijn genoemd (‘15 doezoe / 13.000 / 11.000’); afgesproken wordt op de Lange Hilleweg / Beijerlandseweg. [bijnaam 3 medeverdachte] heeft het er over dat ook [medeverdachte 2] een nieuwe telefoon krijgt van “die man” en dat hij gelijk die telefoon krijgt morgen als ze praten.
Bij observaties op 19 april 2020 wordt tussen circa 14:00 en 16:00 uur een ontmoeting gezien bij Hillevliet, waarbij vier personen in de VW Golf van [medeverdachte 3] zitten, onder wie [bijnaam 2 medeverdachte] en [medeverdachte 2] . Uiteindelijk stapt de bijrijder uit bij de woning [adres] , het adres van [verdachte] , en gaat hij naar binnen. De bestuurder belt aan bij Tholenstraat 66, het adres van [medeverdachte 3] , en gaat naar binnen.
Op camerabeelden op het ECT-terrein van 20 april 2020 van circa 6:00 uur is te zien dat een VW Caddy de terminal oprijdt. Toen een personenbus met lichtsignalen richting VW Caddy reed, vertrok de VW Caddy richting uitgang. Intussen hielden twee personen zich schuil voor de bus. Vervolgens is [medeverdachte 2] , de bestuurder van de personenbus, aangehouden om 6:22 uur. Ook de twee andere mannen zijn aangehouden.
In de VW Caddy van [medeverdachte 2] is na zijn aanhouding een sporttas aangetroffen met daarin onder andere een zaklamp, handschoenen, een stanleymes en een betonschaar. Deze tas vertoonde grote gelijkenis met de 23 sporttassen die bij de doorzoeking van de woning en schuur van [verdachte] zijn aangetroffen.
Op 21 april 2020 is [ bijnaam 1 medeverdachte] gebeld door de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 8821, die is herkend als ( [bijnaam 3 medeverdachte] ) [bijnaam 2 medeverdachte] . Het gesprek ging er over dat de dag ervoor iemand was aangehouden.
Op 23 april 2020 is [bijnaam 3 medeverdachte] gebeld door het telefoonnummer eindigend op de cijfers 7857. Geverbaliseerd is dat de stem van [medeverdachte 3] werd herkend. Het gesprek ging over het afzetten van mensen en dat dit niet goed was gegaan. Ook van 25 tot en met 28 april 2020 hadden zij contact en spraken zij onder andere over een nieuwe chauffeur.
Op 24 april 2020 belde [ bijnaam 1 medeverdachte] naar [bijnaam 3 medeverdachte] , waarbij is gesproken over een chauffeur om mensen op de terminal brengen, over bedragen en over de aanhouding van [medeverdachte 2] .
In de bij [bijnaam 2 medeverdachte] aangetroffen mobiele telefoon (Oppo) is een afbeelding gevonden, in het proces-verbaal beschreven als een plattegrond die overeenkomsten vertoont met de ECT Delta Terminal, met als toevoeging: “hierop staat een weg getekend met aan de ene kant het nummer 34 en aan de andere kant nummer 42. Tevens staat aan de kant van 34 een 'E' en aan de kant van 42 de letters 'DD’. Ook is een kruisje te zien met daarbij de tekst “+ ochtend hier”. Verder staan er nog enkele vakjes getekend, in de vorm van een container.”
Het onderzoek Kibbeling heeft ertoe geleid dat daarin [medeverdachte 2] , [bijnaam 2 medeverdachte] ( [bijnaam 3 medeverdachte] ), [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn aangemerkt als verdachten wegens overtreding van de Opiumwet. [medeverdachte 2] en [bijnaam 2 medeverdachte] zijn bij uitspraken van 20 december 2021 door deze rechtbank veroordeeld voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van verdovende middelen.
Het is algemeen bekend dat in de Rotterdamse haven op grote schaal harddrugs per container binnenkomen vanuit voornamelijk Zuid-Amerika. Voor het verdere vervoer wordt onder andere gebruik gemaakt van methodes waarbij de drugs worden verplaatst en/of verspreid vanuit de op een terminal staande container. Hiervoor worden zogenoemde ‘uithalers’ benaderd in opdracht van de belanghebbenden bij de drugs. De uithalers verschaffen zich wederrechtelijk toegang tot de containerterminal, al dan niet met behulp van corrupte werkers op het terrein. Zij onderhouden contact met de organisatie via ‘organisatietelefoons.’
Tegen deze achtergrond trekt de rechtbank uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden de volgende conclusies.
De hiervoor genoemde activiteiten waren gericht op de verdere invoer van drugs, die verborgen in een of meer containers Nederland waren of zouden worden ingevoerd. Het geheel van handelingen en de wijze van werken rechtvaardigen het oordeel dat het hier om niets anders ging dan om cocaïne en/of andere harddrugs die voorkomen op lijst I van de Opiumwet. In het bijzonder komt hierbij betekenis toe aan de volgende omstandigheden:
a. de heimelijke manier van onderling contact onderhouden, zoals die blijkt uit onder meer taps en observaties; er is sprake van versluierd taalgebruik, gebruikmaking van diverse mobieltjes en/of mobiele nummers in korte tijd; en van ontmoetingen op parkeerplaatsen, onder meer tijdens nachtelijke uren;
b. de inhoud en strekking van deze contacten, die door [bijnaam 2 medeverdachte] en [ bijnaam 1 medeverdachte] zijn onderhouden en uitgevoerd in opdracht van [verdachte] : het contact is gericht op het binnenbrengen van ‘soldaten’ / uithalers op het ECT-terrein;
c. het aantreffen van bijna 1.000 kilogram cocaïne in een container op de ECT-terminal op 7 februari 2020, waarbij in het mobieltje van een van de aangehouden personen foto’s van de terminal zaten met een lijn die uitkwam bij de stackpositie van de container, en
chatberichten van 5 februari 2020 tussen de gebruiker van dat mobieltje en [ bijnaam 1 medeverdachte] , waarin werd gesproken over het leveren van mensen (“1 oog en 1 soldaat”) en “10.000”;
d. de hoge geldbedragen waarover steeds is gesproken en die voor de te verrichten diensten zouden worden betaald, waarbij [medeverdachte 2] – de chauffeur – heeft bevestigd in april 2020 bedragen van € 8.000 en € 7.000 te hebben ontvangen voor het afzetten van personen op het ECT-terrein;
e. het heimelijk en ongezien op de ECT-terminal brengen van personen die niet bevoegd waren daar te zijn en die zich verstopten nadat ze uit de VW Caddy waren gegaan;
f. het zoeken naar de juiste stack waar een container zich zou moeten bevinden en het aandringen op herstelpogingen wanneer mensen op de verkeerde plek afgezet bleken;
g. de aanwezigheid van diverse zaken in de tas die achterin de VW Caddy is aangetroffen, waaronder een zaklamp, handschoenen, een stanleymes en een betonschaar.
De verklaringen van [verdachte] dat het om schilders en/of lassers zou gaan die ‘zwart’ zouden werken op het terrein, zijn in het licht van voornoemde omstandigheden volstrekt ongeloofwaardig. Het dossier bevat ook geen enkel aanknopingspunt voor de juistheid van een scenario waarin het niet om het uithalen en/of veiligstellen van harddrugs zou gaan.
De omstandigheid dat [ bijnaam 1 medeverdachte] gelinkt kan worden aan de in februari 2020 onderschepte container met bijna 1.000 kilogram cocaïne (onderzoek Jagen) biedt steun aan het oordeel dat het hier om niets anders ging dan om cocaïne en/of andere harddrugs.
Hieruit volgt dat [verdachte] en diens mededaders samen – in vereniging – voorbereidende handelingen hebben verricht die hadden moeten leiden tot het uit één of meer containers halen van harddrugs ten behoeve van de verdere invoer daarvan.
Ieders bijdrage was substantieel en van voldoende betekenis voor de conclusie dat sprake is geweest van het medeplegen van de voorbereidingshandelingen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Voor zover de rollen en handelingen van de betrokkenen onderling verschilden, kan daarmee rekening worden gehouden bij de strafmaat.
4.1.4.
Beoordeling feit 2 (witwassen)
Beoordelingskader
Voor een veroordeling voor eenvoudig witwassen moet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte een goed voorhanden heeft gehad dat onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf van de verdachte. De rechtbank stelt vast dat er geen direct bewijs is voor een criminele herkomst van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen. Een criminele herkomst kan niettemin worden bewezen indien er een gerechtvaardigd vermoeden is van eenvoudig witwassen. Als dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van deze voorwerpen/geldbedragen die niet zó onwaarschijnlijk is dat zij zonder meer terzijde kan worden geschoven. Het moet gaan om een concrete, min of meer verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring. Ontbreekt een dergelijke verklaring dan kan eenvoudig witwassen in beginsel worden bewezen verklaard.
Gerechtvaardigd vermoeden van eenvoudig witwassen?
In de woning van [verdachte] zijn contante geldbedragen van € 20.055,= en € 50.000,= (in een vuilnisbak) aangetroffen. In een kluis op naam van zijn echtgenote [naam vrouw] in een filiaal van De Nederlandse Kluis te Delft is € 229.170,= in contanten aangetroffen.
[verdachte] en [naam vrouw] hebben verklaard dat de bedragen ad € 229.170,= en € 20.055,= van [naam vrouw] zijn en dat het bedrag van € 50.000,= van [verdachte] is.
Nu de rechtbank zich bij vonnis van 20 december 2021 in de strafzaak tegen [naam vrouw] reeds heeft uitgelaten over de bedragen die volgens haar aan haar toebehoorden (tegen welk vonnis het openbaar ministerie overigens wel hoger beroep heeft ingesteld), zal de rechtbank zich in deze uitspraak beperken tot het in de woning aangetroffen bedrag van
€ 50.000,=.
[verdachte] heeft tot aan zijn aanhouding geen betaalde baan gehad: hij was huisvader en zorgde voor de kinderen. Van [verdachte] zijn geen legale inkomsten bekend. De rechtbank heeft hiervoor ten aanzien van feit 1 bewezenverklaard dat [verdachte] voorbereidingshandelingen heeft verricht gericht op de invoer van harddrugs. De bovenstaande feiten en omstandigheden en de bewijsmiddelen waar de bewezenverklaring van feit 1 op is gebaseerd rechtvaardigen zonder meer het vermoeden dat het tenlastegelegde geldbedrag van € 50.000,= onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf van de verdachte [verdachte] .
Verklaring verdachte met betrekking tot het geld
Door [verdachte] is aangevoerd dat het tenlastegelegde geldbedrag niet uit (eigen) misdrijf afkomstig is, maar dat dit geld afkomstig is uit de verkoop van een café in België en de handel in en verkoop van kleding en dat de rest de afgelopen jaren is gespaard..
Overweging rechtbank
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte [verdachte] en [naam vrouw] van 18 januari 2013 tot 30 september 2013 als zaakvoerders verbonden waren aan café [naam horecagelegenheid] in Antwerpen. Op 13 maart 2015 is [verdachte] uitgeschreven van zijn adres in België. Hij heeft zijn handel in en verkoop van kleding niet ingeschreven in de Kamer van Koophandel.
[verdachte] heeft geen stukken betreffende de verkoop van het café overgelegd. Hij heeft niet geconcretiseerd van wie of wanneer hij contante gelden in het kader van de verkoop van kleding heeft ontvangen. [verdachte] heeft niet verklaard hoe hij aan de partijen kleding is gekomen en wanneer hij deze partijen zou hebben gekocht of verkocht. Hij heeft evenmin aangegeven waarom hij de bedragen voor de verkoop van het café en voor de verkoop van kleding in contanten en niet giraal heeft ontvangen. Hij heeft geen opgave van inkomsten gedaan bij de Belastingdienst. Voorts is onbekend gebleven waarom [verdachte] ervoor heeft gekozen om een groot geldbedrag in contanten in zijn woning te bewaren, vooral nu er eerder in zijn woning was ingebroken.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verklaring van verdachte [verdachte] voor de herkomst van het geld onvoldoende concreet en niet verifieerbaar is en dat zijn verklaring het vermoeden van witwassen niet heeft weerlegd.
Gelet op het hiervoor overwogene concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat het op 22 september 2020 in de woning van [verdachte] aangetroffen geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf, namelijk de voorbereidingshandelingen in het kader van de invoer van harddrugs. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] een bedrag van € 50.000,= (eenvoudig) heeft witgewassen.
4.1.5.
Conclusie
Bewezen is hetgeen onder 1. en 2. ten laste is gelegd.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij,
in de periode van 7 februari 2020 t/m 22 september 2020
te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen om een
feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
een hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en,
- zich en anderen gelegenheid en middelen en inlichtingen
tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of
verschaft en
- voorwerpen en vervoermiddelen en gelden en betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige
te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven
feit andere reden had bedoelde
hebbende verdachte en/of verdachtes, mededaders:
- contact onderhouden en informatie uitgewisseld en afspraken gemaakt
en een of meer bespreking(en) en/of ontmoetingen gehad met zijn/hun
mededader(s) met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van een materiaal bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I en het afzetten van zogeheten uithalers op het terrein
van ECT Delta Terminal en- anderen benaderd om mee te doen en/of om diensten te verlenen en- geld aangeboden en/of in het vooruitzicht gesteld en/of verdeeld en
verkregen en/of ontvangen voor het (laten) afzetten van zogeheten uithalers op
het terrein van ECT Delta Terminal en- (onbevoegd) het terrein van ECT Delta betreden en- zogeheten uithalers op het terrein van de ECT Delta afgezet en/of laten
afzetten en
- diverse telefoons en/of gereedschappen voorhanden gehad
en/of verstrekt voor het (laten) afzetten van zoge
heten uithalers op het
terrein van ECT Delta Terminal;
2.
hij op 22 september 2020,
te Rotterdam
voorwerpen, te weten:
-contante geldbedragen ad in totaal Eur 50.000,- (vuilniszak);
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist
dat die geldbedragen,
afkomstig waren uit enig eigen misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,
- een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen of daarbij behulpzaam te zijn,
- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en
- voorwerpen, vervoermiddelen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
2.
eenvoudig witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich binnen een periode van ongeveer een half jaar bezig gehouden met voorbereidingshandelingen voor de invoer van harddrugs via de Rotterdamse haven. De verdachte onderhield contact met anderen, die vanuit hun functie als schoonmaker of schilder toegang tot het terrein van de containerterminal in Rotterdam hadden. Met twee van deze medewerkers onderhield de verdachte intensief contact. De verdachte fungeerde als opdrachtgever van deze medewerkers, die op hun beurt de chauffeur van de uithalers aanstuurden. Door de verdachte werden deze medewerkers en chauffeur betaald om uithalers het terrein van de ECT op te brengen.
Met zijn handelen vormde de verdachte een belangrijke schakel in de keten van de invoer van verdovende middelen via de haven. Hij heeft een actieve en grote bijdrage geleverd aan (de instandhouding van) de handel in harddrugs, verslavende en voor de gezondheid schadelijke stoffen. Drugshandel vormt een ernstig maatschappelijk probleem en gaat vaak gepaard met geweld, corruptie, witwassen en wapenbezit. Hierdoor wordt ernstige schade toegebracht aan de veiligheid dan wel het gevoel van veiligheid binnen de maatschappij. De verdachte heeft met zijn gedrag kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen financiële voordeel en zich niets aangetrokken van deze maatschappelijke gevolgen.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 50.000,=. Dit vormt een aantasting van de legale economie.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 november 2021. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd.
Bij de berechting van een zaak waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in deze zaak op 22 september 2020 in verzekering gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn dus gaan lopen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak sprake van bijzondere omstandigheden.
De zaak van de verdachte maakt deel uit van een groot dossier. Vanwege de omvang is dit dossier aangemerkt als zogenaamde megazaak. De zaak van de verdachte stond voor inhoudelijke behandeling ingeroosterd op meerdere zittingsdagen in november 2021 en december 2021. Namens de verdachte zijn op de eerste zittingsdag in november 2021 meerdere onderzoekswensen geuit, waaronder een stemherkenningsonderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Dit onderzoek heeft in het voorjaar van 2022 plaatsgevonden. Omdat het NFI meer informatie wenste, heeft het NFI in een rapport van 18 mei 2022 gerapporteerd dat de verdediging de vraagstelling omtrent het onderzoek nader moest specificeren. Op 3 november 2022 volgde een tweede rapport van het NFI waarin werd gerapporteerd dat de nader door de verdediging geformuleerde vragen evenmin tot een concrete onderzoeksvraag hadden geleid, waarmee het onderzoek onuitvoerbaar bleek.
Vanwege organisatorische kwesties bij de rechtbank en het openbaar ministerie is er daarna voor gekozen om de zaak van de verdachte gelijktijdig te behandelen met de aangehouden zaken van medeverdachten in hetzelfde dossier.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat een periode van drie jaar als redelijke termijn dient te worden beschouwd.
Tussen 22 september 2020 en de datum van het eindvonnis op 23 maart 2023 ligt een periode van ruim twee jaar en zes maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van drie jaar, is er in de onderhavige zaak geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen geldbedragen verbeurd te verklaren. Hetzelfde heeft zij gevorderd ten aanzien van de inbeslaggenomen mobiele telefoons waar de SKY-ECC applicatie op was geïnstalleerd. Met betrekking tot van de overige inbeslaggenomen gegevensdragers heeft de officier van justitie de teruggave aan de verdachte gevorderd.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich niet over het beslag uitgelaten.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank zal met betrekking tot de onder de verdachte [verdachte] inbeslaggenomen geldbedragen die op de beslaglijst zijn opgenomen onder de nummers 1. tot en met 16. en 18. tot en met 21., geen beslissing nemen, nu deze geldbedragen onderdeel uitmaken van de strafzaak tegen [naam vrouw] , die momenteel aanhangig is bij het gerechtshof in Den Haag en waarin thans nog geen onherroepelijke beslissing is genomen.
Het inbeslaggenomen geldbedrag van € 50.000,= zal worden verbeurd verklaard. Het voorwerp behoort aan de verdachte toe. Het voorwerp is geheel of grotendeels uit de baten van het strafbare feit 1 verkregen en feit 2 is met betrekking tot dat voorwerp begaan.
Ten aanzien van de overige inbeslaggenomen goederen, inclusief de mobiele telefoons welke onder 25. en 27. op de beslaglijst zijn opgenomen, zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 2:
17. Geld euro 50.000,00, IBG 22-09-2020, G_624041 = BP;
- gelast de teruggave aan verdachte van:
22. 1.00 STK Afstandsbediening telefoon_ [beslagnummer 1] ;
23. 1.00 STK Telefoonautomaat Kl: groen blauw, SAMSUNG_ [beslagnummer 2] ;
24. 1.00 STK Telefoonautomaat Kl: wit, NOKIA_ [beslagnummer 3] ;
25. 1.00 STK Telefoonautomaat Kl: goud, APPLE IPhone met SKY ECC app, _ [beslagnummer 4] ;
26. 1.00 STK Telefoonautomaat Kl: donkerblauw, SAMSUNG_ [beslagnummer 5] ;
27. 27 1.00 STK Telefoonautomaat Kl: zilver, APPLE IPhone met SKY ECC app, _ [beslagnummer 6] ;
28. 1.00 STK Telefoonautomaat Kl: wit, ALCATEL_ [beslagnummer 7] ;
29. 1.00 STK Telefoonautomaat Kl: zwart, NOKIA_ [beslagnummer 8] ;
30. 1.00 STK Simkaart Kl: blauw, LEBARA_ [beslagnummer 9] .
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mr. E.A. Poppe-Gielesen en mr. H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Hij ,
in of omstreeks de periode van 7 februari 2020 t/m 22 september 2020
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een
feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, in elk
geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of,
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
verschaft en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige
te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven
feit
hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt
en/of een of meer bespreking(en)en/of ontmoetingen gehad met zijn/hun
mededader(s) met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van een materiaal bevattende heroïne en/of
cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I en/of het afzetten van zogeheten uithalers op het terrein
van ECT Delta Terminal en/of
- ( een) ander(en) benaderd om mee te doen en/of om diensten te verlenen en/of
- geld aangeboden en/of in het vooruitzicht gesteld en/of verdeeld en/of
verkregen en/of ontvangen voor het (laten) afzetten van zogeheten uithalers op
het terrein van ECT Delta Terminal en/of
- ( onbevoegd) het terrein van ECT Delta betreden en/of
- zogeheten uithalers op het terrein van de ECT Delta afgezet en/of laten
afzetten en/of
- diverse telefoons en/of powerbank en/of gereedschappen voorhanden gehad
en/of verstrekt voor het (laten) afzetten van zogeten uithalers op het
terrein van ECT Delta Terminal;
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
hij op of 22 september 2020,
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
één of meerdere voorwerpen, te weten:
-contante geldbedragen ad in totaal Eur 20.055,- (bed) en/of
-contante geldbedragen ad in totaal Eur 229.170,- (kluis) en/of
-contante geldbedragen ad in totaal Eur 50.000,- (vuilniszak);
voorhanden heeft gehad,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden,
dat die/dat geldbedrag(en),
geheel of gedeeltelijk,
onmiddellijk of middellijk,
afkomstig waren uit enig en/of enig eigen misdrijf;
art. 420bis lid 1 onder b Sr (witwassen)
art. 420quater lid 1 onder b Sr (schuldwitwassen)
art. 420bis.1 Sr (eenvoudig witwassen)
art. 420ter/bis/quater WvSr
art. 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht