4.1.3.Beoordeling feit 1 (medeplegen voorbereidingshandelingen invoer verdovende middelen)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het onderzoek Jagen van het HARC-team Rotterdam heeft tot de volgende bevindingen geleid.
Op 3 februari 2020 is de container [containernummer] gelost van een schip dat vanuit Ecuador in Nederland was aangekomen. De container is geplaatst op de ECT Delta-terminal van Hutchison Ports (hierna ook: het ECT-terrein of de ECT-terminal). Op 7 februari 2020 is deze container onderzocht met speurhonden en röntgenbeelden. Er zijn pakketten poeder aangetroffen. Na onderzoek bleek het om bijna 1.000 kilogram cocaïne te gaan.
Op die dag, 7 februari 2020, was er sprake van verscherpt toezicht omdat in de dagen ervoor diverse aanhoudingen in het betreffende stack op de terminal waren verricht. Na een melding van de beveiliging zijn ’s nachts de drie inzittenden van een nabij rijdende auto aangehouden. In de auto zijn kniptangen, werkhandschoenen, een bivakmuts en een Nokia zonder batterij aangetroffen. Bij één van de aangehouden personen is een mobieltje inbeslaggenomen. Daarin zaten foto’s van de terminal, met een lijn die uitkwam bij de stackpositie van de container. In het mobieltje zijn ook chatberichten aangetroffen van 5 februari 2020 tussen de gebruiker van het mobieltje en ene “ [ bijnaam 1 medeverdachte] ”, die gebruik maakte van een telefoonnummer eindigend op de cijfers 5133. In die berichten werd gesproken over het leveren van mensen (“1 oog en 1 soldaat”) en “10.000.”
De gebruiker van een mobieltje met het telefoonnummer eindigend op de cijfers 5916 heeft begin maart 2020 contact gehad met [ bijnaam 1 medeverdachte] . Door een tap op het IMEI-nummer is die gebruiker geïdentificeerd als [medeverdachte 1] (hierna ook: [bijnaam 2 medeverdachte] of [bijnaam 3 medeverdachte] ).
Op 26 februari 2020 en op 1, 2 en 3 maart 2020 zijn er diverse gesprekken geweest tussen [ bijnaam 1 medeverdachte] en [medeverdachte 3] , waarbij is gesproken over geldbedragen van ”€ 10.000” tot “€ 15.000”, over een verplaatste container en over het voorbereiden van mensen door [medeverdachte 3] .
Op 3 maart 2020 belde [ bijnaam 1 medeverdachte] om ongeveer 6:00 uur ’s ochtends naar [medeverdachte 3] en zei hij dat die mensen op de Vuurplaat moest oppikken. [medeverdachte 3] had het over € 15.000 contant. Even later belde [medeverdachte 3] terug en liet hij weten dat hij en “ [bijnaam medeverdachte 2] ” er waren bij de Vuurplaat. Nadat [ bijnaam 1 medeverdachte] naar [medeverdachte 3] had gebeld met de vraag of de mensen al binnen waren, belde [medeverdachte 3] uren later terug met de mededeling dat ze het geld terug moesten geven omdat het niet was doorgegaan, omdat de jongens bang waren.
Het proces-verbaal in het onderzoek Jagen is toegevoegd aan het strafdossier in deze zaak en maakt daarvan deel uit.
Vervolg bevindingen
Het vervolgonderzoek Kibbeling heeft tot de volgende bevindingen geleid:
‘ [bijnaam medeverdachte 2] ’ is de gebruiker van een mobieltje met het telefoonnummer eindigend op de cijfers 1079 en is geïdentificeerd als [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] .
Op 12 april 2020 is [bijnaam 3 medeverdachte] gebeld door iemand met een telefoonnummer eindigend op de cijfers 2428 die zichzelf “de Kale” noemde. Vervolgens belde [bijnaam 3 medeverdachte] [ bijnaam 1 medeverdachte] en sprak hij toen over de grote Marokkaanse vent, de grootste chef, die iemand voor morgen nodig had. [bijnaam 3 medeverdachte] vraagt [ bijnaam 1 medeverdachte] of hij iemand kan regelen voor morgen, waarop [ bijnaam 1 medeverdachte] zegt een ‘Somalische’ te kennen en dat die wat mannen kan binnenhalen, waarbij hij € 4.000 zal krijgen.
Op 13 april 2020 belde [bijnaam 3 medeverdachte] naar [medeverdachte 2] en hij vertelde dat hij had gesproken met “onze maat, die Mocro”. [bijnaam 3 medeverdachte] is gebeld door de gebruiker van telefoonnummer eindigend op de cijfers 2428 en er is een afspraak gemaakt voor rond 17:00 uur op de “zelfde plek”.
Bij observatie en uit camerabeelden blijkt dat bij de Maranathakerk aan de Hillevliet te Rotterdam een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [bijnaam 3 medeverdachte] en een “kalende man met een rode jas”. Deze man stapte uit een Fiat Panda, die op naam van mevrouw [naam vrouw] stond. Op haar adres is ook geregistreerd haar partner [verdachte] (hierna: verdachte [verdachte] ).
[bijnaam 3 medeverdachte] belde, in aanwezigheid van een derde, op het moment van de ontmoeting met [medeverdachte 2] . Het driegesprek ging over Blok N, containers en over 10.000 euro (“10 doezoe”). Gesproken is over geld dat gelijk met de jongens meekomt, over een afspraak voor half 6 morgenochtend bij [naam] , en over soldaten die niet bang zijn om uit te stappen. Daarbij zegt de onbekende man tegen [medeverdachte 2] dat die 2 of 3 keer per maand gaat werken en een nieuwe telefoon krijgt. Die avond hebben [medeverdachte 2] en [bijnaam 3 medeverdachte] nog contact over het terrein en het afzetten van de jongens.
Uit observatie blijkt dat op 14 april 2020 rond 5:00 uur ’s ochtends verschillende auto’s aankwamen op de parkeerplaats van [naam] . Het ging om een Ford Ka, een Opel Agila waaruit een man met een rode jas stapt, [bijnaam 3 medeverdachte] [bijnaam 2 medeverdachte] in een Kia, [medeverdachte 2] in een VW Caddy en een VW Golf, met kenteken op naam van [medeverdachte 3] (hierna ook: verdachte [medeverdachte 3] ).
Op camerabeelden van het ECT-terrein is te zien dat om circa 6:00 uur een VW Caddy op de terminal rijdt en er twee personen uitstappen, die in de richting van het fietsenhok lopen en dan over het hek klimmen naar stack DDN. De VW Caddy gaat weer weg.
[bijnaam 3 medeverdachte] belt naar de gebruiker met het telefoonnummer eindigend op de cijfers 2428 en vertelt dat de jongens op de afgesproken plek zijn achtergelaten. Diezelfde dag hebben de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 2428, [bijnaam 3 medeverdachte] en [medeverdachte 2] onderling contact; de mannen waren verkeerd afgezet. Om 20:00 uur ’s avonds worden er twee personen aangehouden in containerstack DDN.
Op 18 en 19 april 2020 hebben de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 2428 en de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 7955 contact met elkaar gehad. Gerelateerd is dat aan klank en intonatie werd gehoord dat de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 7955 dezelfde was als de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 5916, namelijk ( [bijnaam 3 medeverdachte] ) [bijnaam 2 medeverdachte] .
Ook [bijnaam 3 medeverdachte] en [medeverdachte 2] hebben contact met elkaar gehad, waarbij getallen zijn genoemd (‘15 doezoe / 13.000 / 11.000’); afgesproken wordt op de Lange Hilleweg / Beijerlandseweg. [bijnaam 3 medeverdachte] heeft het er over dat ook [medeverdachte 2] een nieuwe telefoon krijgt van “die man” en dat hij gelijk die telefoon krijgt morgen als ze praten.
Bij observaties op 19 april 2020 wordt tussen circa 14:00 en 16:00 uur een ontmoeting gezien bij Hillevliet, waarbij vier personen in de VW Golf van [medeverdachte 3] zitten, onder wie [bijnaam 2 medeverdachte] en [medeverdachte 2] . Uiteindelijk stapt de bijrijder uit bij de woning [adres] , het adres van [verdachte] , en gaat hij naar binnen. De bestuurder belt aan bij Tholenstraat 66, het adres van [medeverdachte 3] , en gaat naar binnen.
Op camerabeelden op het ECT-terrein van 20 april 2020 van circa 6:00 uur is te zien dat een VW Caddy de terminal oprijdt. Toen een personenbus met lichtsignalen richting VW Caddy reed, vertrok de VW Caddy richting uitgang. Intussen hielden twee personen zich schuil voor de bus. Vervolgens is [medeverdachte 2] , de bestuurder van de personenbus, aangehouden om 6:22 uur. Ook de twee andere mannen zijn aangehouden.
In de VW Caddy van [medeverdachte 2] is na zijn aanhouding een sporttas aangetroffen met daarin onder andere een zaklamp, handschoenen, een stanleymes en een betonschaar. Deze tas vertoonde grote gelijkenis met de 23 sporttassen die bij de doorzoeking van de woning en schuur van [verdachte] zijn aangetroffen.
Op 21 april 2020 is [ bijnaam 1 medeverdachte] gebeld door de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 8821, die is herkend als ( [bijnaam 3 medeverdachte] ) [bijnaam 2 medeverdachte] . Het gesprek ging er over dat de dag ervoor iemand was aangehouden.
Op 23 april 2020 is [bijnaam 3 medeverdachte] gebeld door het telefoonnummer eindigend op de cijfers 7857. Geverbaliseerd is dat de stem van [medeverdachte 3] werd herkend. Het gesprek ging over het afzetten van mensen en dat dit niet goed was gegaan. Ook van 25 tot en met 28 april 2020 hadden zij contact en spraken zij onder andere over een nieuwe chauffeur.
Op 24 april 2020 belde [ bijnaam 1 medeverdachte] naar [bijnaam 3 medeverdachte] , waarbij is gesproken over een chauffeur om mensen op de terminal brengen, over bedragen en over de aanhouding van [medeverdachte 2] .
In de bij [bijnaam 2 medeverdachte] aangetroffen mobiele telefoon (Oppo) is een afbeelding gevonden, in het proces-verbaal beschreven als een plattegrond die overeenkomsten vertoont met de ECT Delta Terminal, met als toevoeging: “hierop staat een weg getekend met aan de ene kant het nummer 34 en aan de andere kant nummer 42. Tevens staat aan de kant van 34 een 'E' en aan de kant van 42 de letters 'DD’. Ook is een kruisje te zien met daarbij de tekst “+ ochtend hier”. Verder staan er nog enkele vakjes getekend, in de vorm van een container.”
Het onderzoek Kibbeling heeft ertoe geleid dat daarin [medeverdachte 2] , [bijnaam 2 medeverdachte] ( [bijnaam 3 medeverdachte] ), [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn aangemerkt als verdachten wegens overtreding van de Opiumwet. [medeverdachte 2] en [bijnaam 2 medeverdachte] zijn bij uitspraken van 20 december 2021 door deze rechtbank veroordeeld voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van verdovende middelen.
Het is algemeen bekend dat in de Rotterdamse haven op grote schaal harddrugs per container binnenkomen vanuit voornamelijk Zuid-Amerika. Voor het verdere vervoer wordt onder andere gebruik gemaakt van methodes waarbij de drugs worden verplaatst en/of verspreid vanuit de op een terminal staande container. Hiervoor worden zogenoemde ‘uithalers’ benaderd in opdracht van de belanghebbenden bij de drugs. De uithalers verschaffen zich wederrechtelijk toegang tot de containerterminal, al dan niet met behulp van corrupte werkers op het terrein. Zij onderhouden contact met de organisatie via ‘organisatietelefoons.’
Tegen deze achtergrond trekt de rechtbank uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden de volgende conclusies.
De hiervoor genoemde activiteiten waren gericht op de verdere invoer van drugs, die verborgen in een of meer containers Nederland waren of zouden worden ingevoerd. Het geheel van handelingen en de wijze van werken rechtvaardigen het oordeel dat het hier om niets anders ging dan om cocaïne en/of andere harddrugs die voorkomen op lijst I van de Opiumwet. In het bijzonder komt hierbij betekenis toe aan de volgende omstandigheden:
a. de heimelijke manier van onderling contact onderhouden, zoals die blijkt uit onder meer taps en observaties; er is sprake van versluierd taalgebruik, gebruikmaking van diverse mobieltjes en/of mobiele nummers in korte tijd; en van ontmoetingen op parkeerplaatsen, onder meer tijdens nachtelijke uren;
b. de inhoud en strekking van deze contacten, die door [bijnaam 2 medeverdachte] en [ bijnaam 1 medeverdachte] zijn onderhouden en uitgevoerd in opdracht van [verdachte] : het contact is gericht op het binnenbrengen van ‘soldaten’ / uithalers op het ECT-terrein;
c. het aantreffen van bijna 1.000 kilogram cocaïne in een container op de ECT-terminal op 7 februari 2020, waarbij in het mobieltje van een van de aangehouden personen foto’s van de terminal zaten met een lijn die uitkwam bij de stackpositie van de container, en
chatberichten van 5 februari 2020 tussen de gebruiker van dat mobieltje en [ bijnaam 1 medeverdachte] , waarin werd gesproken over het leveren van mensen (“1 oog en 1 soldaat”) en “10.000”;
d. de hoge geldbedragen waarover steeds is gesproken en die voor de te verrichten diensten zouden worden betaald, waarbij [medeverdachte 2] – de chauffeur – heeft bevestigd in april 2020 bedragen van € 8.000 en € 7.000 te hebben ontvangen voor het afzetten van personen op het ECT-terrein;
e. het heimelijk en ongezien op de ECT-terminal brengen van personen die niet bevoegd waren daar te zijn en die zich verstopten nadat ze uit de VW Caddy waren gegaan;
f. het zoeken naar de juiste stack waar een container zich zou moeten bevinden en het aandringen op herstelpogingen wanneer mensen op de verkeerde plek afgezet bleken;
g. de aanwezigheid van diverse zaken in de tas die achterin de VW Caddy is aangetroffen, waaronder een zaklamp, handschoenen, een stanleymes en een betonschaar.
De verklaringen van [verdachte] dat het om schilders en/of lassers zou gaan die ‘zwart’ zouden werken op het terrein, zijn in het licht van voornoemde omstandigheden volstrekt ongeloofwaardig. Het dossier bevat ook geen enkel aanknopingspunt voor de juistheid van een scenario waarin het niet om het uithalen en/of veiligstellen van harddrugs zou gaan.
De omstandigheid dat [ bijnaam 1 medeverdachte] gelinkt kan worden aan de in februari 2020 onderschepte container met bijna 1.000 kilogram cocaïne (onderzoek Jagen) biedt steun aan het oordeel dat het hier om niets anders ging dan om cocaïne en/of andere harddrugs.
Hieruit volgt dat [verdachte] en diens mededaders samen – in vereniging – voorbereidende handelingen hebben verricht die hadden moeten leiden tot het uit één of meer containers halen van harddrugs ten behoeve van de verdere invoer daarvan.
Ieders bijdrage was substantieel en van voldoende betekenis voor de conclusie dat sprake is geweest van het medeplegen van de voorbereidingshandelingen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Voor zover de rollen en handelingen van de betrokkenen onderling verschilden, kan daarmee rekening worden gehouden bij de strafmaat.
4.1.4.Beoordeling feit 2 (witwassen)
Beoordelingskader
Voor een veroordeling voor eenvoudig witwassen moet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte een goed voorhanden heeft gehad dat onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf van de verdachte. De rechtbank stelt vast dat er geen direct bewijs is voor een criminele herkomst van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen. Een criminele herkomst kan niettemin worden bewezen indien er een gerechtvaardigd vermoeden is van eenvoudig witwassen. Als dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van deze voorwerpen/geldbedragen die niet zó onwaarschijnlijk is dat zij zonder meer terzijde kan worden geschoven. Het moet gaan om een concrete, min of meer verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring. Ontbreekt een dergelijke verklaring dan kan eenvoudig witwassen in beginsel worden bewezen verklaard.
Gerechtvaardigd vermoeden van eenvoudig witwassen?
In de woning van [verdachte] zijn contante geldbedragen van € 20.055,= en € 50.000,= (in een vuilnisbak) aangetroffen. In een kluis op naam van zijn echtgenote [naam vrouw] in een filiaal van De Nederlandse Kluis te Delft is € 229.170,= in contanten aangetroffen.
[verdachte] en [naam vrouw] hebben verklaard dat de bedragen ad € 229.170,= en € 20.055,= van [naam vrouw] zijn en dat het bedrag van € 50.000,= van [verdachte] is.
Nu de rechtbank zich bij vonnis van 20 december 2021 in de strafzaak tegen [naam vrouw] reeds heeft uitgelaten over de bedragen die volgens haar aan haar toebehoorden (tegen welk vonnis het openbaar ministerie overigens wel hoger beroep heeft ingesteld), zal de rechtbank zich in deze uitspraak beperken tot het in de woning aangetroffen bedrag van
€ 50.000,=.
[verdachte] heeft tot aan zijn aanhouding geen betaalde baan gehad: hij was huisvader en zorgde voor de kinderen. Van [verdachte] zijn geen legale inkomsten bekend. De rechtbank heeft hiervoor ten aanzien van feit 1 bewezenverklaard dat [verdachte] voorbereidingshandelingen heeft verricht gericht op de invoer van harddrugs. De bovenstaande feiten en omstandigheden en de bewijsmiddelen waar de bewezenverklaring van feit 1 op is gebaseerd rechtvaardigen zonder meer het vermoeden dat het tenlastegelegde geldbedrag van € 50.000,= onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf van de verdachte [verdachte] .
Verklaring verdachte met betrekking tot het geld
Door [verdachte] is aangevoerd dat het tenlastegelegde geldbedrag niet uit (eigen) misdrijf afkomstig is, maar dat dit geld afkomstig is uit de verkoop van een café in België en de handel in en verkoop van kleding en dat de rest de afgelopen jaren is gespaard..
Overweging rechtbank
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte [verdachte] en [naam vrouw] van 18 januari 2013 tot 30 september 2013 als zaakvoerders verbonden waren aan café [naam horecagelegenheid] in Antwerpen. Op 13 maart 2015 is [verdachte] uitgeschreven van zijn adres in België. Hij heeft zijn handel in en verkoop van kleding niet ingeschreven in de Kamer van Koophandel.
[verdachte] heeft geen stukken betreffende de verkoop van het café overgelegd. Hij heeft niet geconcretiseerd van wie of wanneer hij contante gelden in het kader van de verkoop van kleding heeft ontvangen. [verdachte] heeft niet verklaard hoe hij aan de partijen kleding is gekomen en wanneer hij deze partijen zou hebben gekocht of verkocht. Hij heeft evenmin aangegeven waarom hij de bedragen voor de verkoop van het café en voor de verkoop van kleding in contanten en niet giraal heeft ontvangen. Hij heeft geen opgave van inkomsten gedaan bij de Belastingdienst. Voorts is onbekend gebleven waarom [verdachte] ervoor heeft gekozen om een groot geldbedrag in contanten in zijn woning te bewaren, vooral nu er eerder in zijn woning was ingebroken.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verklaring van verdachte [verdachte] voor de herkomst van het geld onvoldoende concreet en niet verifieerbaar is en dat zijn verklaring het vermoeden van witwassen niet heeft weerlegd.
Gelet op het hiervoor overwogene concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat het op 22 september 2020 in de woning van [verdachte] aangetroffen geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf, namelijk de voorbereidingshandelingen in het kader van de invoer van harddrugs. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] een bedrag van € 50.000,= (eenvoudig) heeft witgewassen.