ECLI:NL:RBROT:2023:3993

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
83/096670-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijk onderzoek naar omkoping en fraude bij de gemeente Rotterdam

In de zaak tegen de verdachte rechtspersoon, die betrokken zou zijn bij omkoping en valsheid in geschrift, heeft de rechtbank Rotterdam op 11 mei 2023 uitspraak gedaan. Het strafrechtelijk onderzoek, genaamd 'Abaris', werd gestart naar aanleiding van een onderzoek van de Belastingdienst in 2017. De verdachte rechtspersoon zou samen met anderen een ambtenaar van de gemeente Rotterdam, [naam02], hebben omgekocht door middel van sponsorfacturen van een fietsenwinkel, [bedrijf01]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de ambtenaar een tegenprestatie heeft geleverd voor de betalingen die door de verdachte rechtspersoon zijn gedaan. De rechtbank concludeert dat de betalingen door de verdachte rechtspersoon aan [bedrijf01] als giften kunnen worden aangemerkt, ongeacht of deze bedoeld waren voor sponsoring of voor privégebruik van [naam02]. Er is geen bewijs dat de verdachte rechtspersoon wist dat de facturen van [bedrijf03], een onderaannemer, te hoog waren en dat hierdoor betalingen aan [bedrijf01] zijn gedaan. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de ambtenaar heeft omgekocht of betrokken was bij het opmaken van valse documenten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in strafzaken en de noodzaak om een duidelijke link te leggen tussen de beschuldigingen en de daden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/096670-22
Datum uitspraak: 11 mei 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[verdachte rechtspersoon01],
ter terechtzitting rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer [medeverdachte01] ,
gevestigd: [adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
raadslieden mrs. A.H.T. de Haas en F.H. Batavier, beiden advocaat te Harderwijk.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 13 maart, 20 maart en 27 maart 2023. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 11 mei 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon (hierna: [verdachte rechtspersoon01] ) is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. R.E.I. Steen en A.C. Schaafsma (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van [verdachte rechtspersoon01] tot een geldboete ter hoogte van € 80.000,-.

4..Algemene inleiding

Het strafrechtelijk onderzoek “Abaris” is gestart naar aanleiding van een onderzoek van de Belastingdienst in 2017 naar de BTW-vrijstelling die een aan [naam01] (hierna: [naam01] ) gelieerd bedrijf had gevraagd voor facturen met de omschrijving “sponsoring”. Deze facturen waren afkomstig van de verdachte rechtspersoon [medeverdachte rechtspersoon01] , die handelt onder de naam [bedrijf01] (hierna ook: [bedrijf01] ), een fietsenwinkel in [plaats02] . Uit nadere informatie van de fietsenwinkel bleek dat [naam02] (hierna: [naam02] ), een ambtenaar van de gemeente Rotterdam, sinds 2009 spullen uit de winkel kon meenemen die door middel van een sponsorfactuur werden betaald door verschillende bedrijven. De filiaalhouder van [bedrijf01] [medeverdachte02] (hierna: [medeverdachte02] ) had deze sponsorfacturen op aanwijzing van [naam02] opgemaakt en naar deze bedrijven gestuurd. Het vermoeden ontstond dat [bedrijf02] zich schuldig had gemaakt aan omkoping.
In het onderzoek naar [naam02] en [naam01] ontstond een verdenking van omkoping tegen [naam03] (hierna: [naam03]) en het bedrijf [bedrijf03] (hierna: [bedrijf03] ), voorheen [bedrijf04] . Ook de bedrijven van [naam03] bleken facturen van [bedrijf01] te hebben betaald.
Uit nader onderzoek naar de bankrekeningen van [bedrijf01] bleek dat ook [verdachte rechtspersoon01] betalingen aan de fietsenwinkel had gedaan. Dit leidde tot een verdenking tegen [verdachte rechtspersoon01] en [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ), de directeur van dit bedrijf.
[bedrijf02] voerde tot 2018 bestratingswerkzaamheden uit in de gemeente Rotterdam op basis van een raamovereenkomst. Ook [verdachte rechtspersoon01] had een dergelijke overeenkomst met de gemeente Rotterdam voor belijningswerkzaamheden. Bij de uitvoering van deze werkzaamheden konden deze bedrijven gebruik maken van onderaannemers. De werkzaamheden van deze onderaannemers werden via [bedrijf02] en [verdachte rechtspersoon01] bij de gemeente Rotterdam in rekening gebracht. [bedrijf03] was als onderaannemer werkzaam in de gemeente Rotterdam voor zowel [bedrijf02] als [verdachte rechtspersoon01] .
Om de verrichtte werkzaamheden te declareren, registreerde een aannemer de door hem en eventuele onderaannemers verrichte werkzaamheden in een productieverantwoordingsstaat (hierna: pv). Daarin stond ook welke prijs volgens het bestek voor de verrichte werkzaamheden was overeengekomen. De pv werd naar de directievoerder van de werkzaamheden bij de gemeente Rotterdam gestuurd. De directievoerder controleerde of de werkzaamheden waren uitgevoerd en of de bestekposten juist waren ingevuld. Hij ondertekende de pv als dit akkoord was. Vervolgens tekende de projectleider voor “gezien”, waarna de pv in het systeem van de gemeente werd opgenomen en werd teruggestuurd naar de aannemer. De aannemer maakte op basis van de geaccordeerde pv een factuur op die bij de gemeente Rotterdam werd ingediend. De factuur werd betaalbaar gesteld als het bedrag op de factuur overeenkwam met het bedrag op de pv, waarna er automatisch betaald werd.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak feiten 1 en 2
5.1.1.
Standpunt officier van justitie
Er is voldoende bewijs dat [verdachte rechtspersoon01] samen met anderen [naam02] heeft omgekocht. Vanaf 2009 heeft [verdachte rechtspersoon01] sponsorfacturen van [bedrijf01] (totaal
€ 65.290,25) betaald en vanaf 2013 werden facturen van [bedrijf01] (totaal
€ 100.231,80) betaald via de onderaannemer van [verdachte rechtspersoon01] : [bedrijf03] . Deze betalingen kon zij doen doordat pv’s van [verdachte rechtspersoon01] werden opgehoogd. De fietsen en toebehoren die via deze facturen zijn betaald, kwamen terecht bij [naam02] . Deze betalingen kunnen, ook als inderdaad sprake was van sponsoring, worden aangemerkt als giften. Als tegenprestatie hiervoor heeft [naam02] de pv’s van [verdachte rechtspersoon01] opgehoogd, heeft hij vertrouwelijke informatie verstrekt aan [medeverdachte01] , en heeft hij het ISO-register geraadpleegd om informatie te vergaren voor [verdachte rechtspersoon01] . Dit alles met als doel dat [verdachte rechtspersoon01] een voorkeurspositie en (daardoor) een bestek zou krijgen.
[verdachte rechtspersoon01] heeft daarnaast samen met anderen pv’s en kostenramingen valselijk opgemaakt en vervolgens gebruikgemaakt van deze valse geschriften. [naam02] kon de stukken valselijk opmaken doordat [medeverdachte01] zijn digitale handtekening aan hem had verstrekt. In 2012 wist [medeverdachte01] in ieder geval dat er valse pv’s werden opgemaakt omdat [naam02] hem toen heeft gevraagd een gat in de sponsoring te dichten, waarbij de kosten werden doorgeschoven naar de gemeente Rotterdam doordat opgehoogde pv’s werden ingediend. Door desondanks zijn digitale handtekening aan [naam02] te geven, heeft hij samen met hem en anderen de valse pv’s opgemaakt.
Ten aanzien van beide feiten geldt dat het handelen van [medeverdachte01] kan worden toegerekend aan [verdachte rechtspersoon01] .
5.1.2.
Beoordeling
Van 2009 tot en met 2018 voerde [verdachte rechtspersoon01] belijningswerkzaamheden uit voor de gemeente Rotterdam, waarbij [naam02] verantwoordelijk was voor het accorderen van de pv’s van [verdachte rechtspersoon01] . Vanaf 2012 was [bedrijf03] in de gemeente Rotterdam als onderaannemer werkzaam voor [verdachte rechtspersoon01] .
Betalingen door [verdachte rechtspersoon01]
Het staat vast dat [verdachte rechtspersoon01] in de periode 2009 – 2013 betalingen heeft gedaan aan [bedrijf01] en dat [naam02] fietsen en toebehoren heeft ontvangen ter hoogte van die betalingen. [medeverdachte01] heeft verklaard dat [naam02] hem had gevraagd om zijn wielerteam te sponsoren en dat de betalingen hiervoor waren bedoeld. Hij wist niet dat de door [verdachte rechtspersoon01] betaalde facturen werden aangewend voor de aanschaf van goederen die bij [naam02] zelf terecht kwamen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de betalingen door [verdachte rechtspersoon01] zijn aan te merken als giften, ongeacht of deze waren bedoeld voor sponsoring of voor goederen voor [naam02] privé. Ook bij sponsoring is namelijk sprake van een overdracht die waarde heeft voor de verkrijger.
De vraag is vervolgens of er iets tegenover deze giften heeft gestaan. Volgens [naam02] heeft hij pv’s opgehoogd waardoor [verdachte rechtspersoon01] meer uitbetaald heeft gekregen dan waar zij recht op had. [medeverdachte01] heeft dit ontkend en de rechtbank stelt vast dat zich in het dossier onvoldoende bewijs bevindt ter ondersteuning van de stelling van [naam02] . Over de ten laste gelegde periode zijn geen pv’s beschikbaar, zodat niet kan worden vastgesteld of [naam02] vóór 2013 pv’s van [verdachte rechtspersoon01] heeft opgehoogd. Dit leidt tot de conclusie dat niet bewezen kan worden dat [naam02] , als tegenprestatie voor de betalingen aan [bedrijf01] door [verdachte rechtspersoon01] , pv’s van [verdachte rechtspersoon01] heeft opgehoogd.
[naam02] en [medeverdachte01] hebben in 2016 en 2017 informatie uitgewisseld, met als kennelijk doel een concurrerend belijningsbedrijf buiten spel te zetten, zodat [verdachte rechtspersoon01] een voorkeurspositie en (daardoor) een markeringsbestek zou krijgen. Hoewel deze gang van zaken bijzonder laakbaar te noemen is, vond dit alles plaats in 2016, ruim drie jaar na de laatste betaling van [verdachte rechtspersoon01] aan [bedrijf01] . Gelet op het aanzienlijke tijdsverloop tussen de betalingen enerzijds en het verstrekken van de vertrouwelijke informatie anderzijds kan hiertussen geen verband worden vastgesteld. Met andere woorden: het verstrekken van de vertrouwelijke informatie door [naam02] kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een tegenprestatie voor de door [verdachte rechtspersoon01] gedane betalingen aan [bedrijf01] . Ditzelfde geldt voor het raadplegen van het ISO-register door [naam02] , hetgeen pas plaatsvond in 2017.
Betalingen door [bedrijf03]
heeft betalingen gedaan aan [bedrijf01] , in de periode dat zij als onderaannemer werkzaam was voor [verdachte rechtspersoon01] . [bedrijf03] kreeg haar opdrachten rechtstreeks van [naam02] . [verdachte rechtspersoon01] wist niet welke werkzaamheden door [bedrijf03] waren uitgevoerd. [naam02] maakte voor [verdachte rechtspersoon01] de pv’s voor de werkzaamheden van [bedrijf03] . [verdachte rechtspersoon01] diende deze pv’s vervolgens in bij de gemeente Rotterdam waar [naam02] de pv’s accordeerde. Nadat de pv’s door [naam02] waren geaccordeerd, werden deze door [verdachte rechtspersoon01] bij de gemeente gefactureerd. [bedrijf03] factureerde haar werkzaamheden vervolgens aan [verdachte rechtspersoon01] . Aannemelijk is dat [bedrijf03] de betalingen aan [bedrijf01] heeft kunnen doen doordat zijn facturen door [verdachte rechtspersoon01] werden betaald.
[medeverdachte01] heeft verklaard dat hij erop vertrouwde dat de pv’s van de werkzaamheden van [bedrijf03] naar waarheid waren opgesteld. [verdachte rechtspersoon01] kon hier geen controle op uitoefenen doordat [naam02] de opdrachten rechtstreeks aan [naam03] gaf en [verdachte rechtspersoon01] hierin niet meenam.
Voor zover de verklaring van [naam02] inhoudt dat [medeverdachte01] wist dat de pv’s van [bedrijf03] frauduleus waren, vindt deze verklaring geen steun in het dossier. Over de periode voordat [bedrijf03] als onderaannemer werkzaam was voor [verdachte rechtspersoon01] ontbreken pv’s, zodat niet kan worden vastgesteld of [naam02] vóór 2012 pv’s van [verdachte rechtspersoon01] heeft opgehoogd. Een vergelijking van de facturen die [verdachte rechtspersoon01] declareerde bij de gemeente en de facturen van [bedrijf03] aan [verdachte rechtspersoon01] laat zien dat [verdachte rechtspersoon01] ongeveer 10% van het aan de gemeente gefactureerde bedrag overhield. Dit is het percentage dat een bestekhouder in rekening mag brengen bij de inzet van een onderaannemer. Hieruit blijkt niet dat [verdachte rechtspersoon01] meer ontving dan waar zij op basis van de facturen van [bedrijf03] recht op zou hebben. Uit niets blijkt dat [verdachte rechtspersoon01] wist dat de facturen van [bedrijf03] te hoog waren en dat hierdoor betalingen aan aan [bedrijf01] gedaan werden.
Dit leidt tot de conclusie dat niet kan worden bewezen dat [verdachte rechtspersoon01] [naam02] giften zou hebben gedaan omdat hij pv’s van [verdachte rechtspersoon01] heeft opgehoogd dan wel anderszins in strijd met zijn ambtsplicht heeft gehandeld. Evenmin kan worden bewezen dat [medeverdachte01] [naam02] heeft omgekocht.
De kostenramingen en pv’s van [verdachte rechtspersoon01]
Uit mailwisselingen en chats tussen [naam03] en [naam02] blijkt dat zij in 2017 de ten laste gelegde kostenramingen en pv’s op naam van [verdachte rechtspersoon01] hebben opgemaakt en daarin onjuiste gegevens hebben opgenomen. [medeverdachte01] noch een andere medewerker van [verdachte rechtspersoon01] heeft deelgenomen aan deze communicatie en ook anderszins blijkt uit niets dat [verdachte rechtspersoon01] betrokken was bij het opmaken van deze documenten of hiervan wist. Het feit dat [medeverdachte01] in 2009 zijn digitale handtekening heeft verstrekt aan [naam02] voor het opmaken van pv’s en hij in 2012 eenmalig heeft ingestemd met het opmaken van een vals pv is onvoldoende voor de conclusie dat [verdachte rechtspersoon01] dan wel [medeverdachte01] in 2017 betrokken was bij het opmaken van de kostenramingen en de pv’s. Ten aanzien van [verdachte rechtspersoon01] kan het samen met anderen vervalsen van de tenlastegelegde documenten niet worden bewezen.
5.1.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

6..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. R.H. Kroon en E. IJspeerd, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Wennekes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 23 juli 2009 tot en met 23 mei 2018 te Leerdam en/of Hardinxveld-Giessendam en/of Brakel en/of Rotterdam en/of in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,
meermalen, althans eenmaal, een ambtenaar, te weten [naam02] , werkzaam in de functie van uitvoerder op de afdeling Onderhoud wegen van Gemeentewerken Rotterdam en/of uitvoerder, vakspecialist A op de afdeling Specialistische Teams van de Gemeente Rotterdam,
(telkens) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en), te weten
- een totaalbedrag van (circa) 65.290,25 euro (betaling van fietsen en accessoires aan/door tussenkomst van [bedrijf01], [proces-verbaalnummer01] , p. 175 en [proces-verbaalnummer02] p. 197), en/of
- een totaalbedrag van (circa) 100.231,80 euro (betaling van fietsen en accessoires door tussenkomst van [naam03] en/of [bedrijf04] en/of [bedrijf03] en/of [bedrijf01] [proces-verbaalnummer03] , p. 125),
althans één of meer geldbedrag(en), althans enige gift en/of belofte en/of dienst heeft gedaan en/of verleend en/of aangeboden,
1° (telkens) met het oogmerk om die ambtenaar te bewegen in zijn bediening. al dan niet in strijd met zijn plicht, iets te doen en/of na te laten, en/of
2° (telkens) ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door die ambtenaar in zijn huidige of vroegere bediening, al dan niet in strijd met zijn plicht, is gedaan of nagelaten,
te weten het (telkens)
- aangaan en/of onderhouden van een relatie tussen die ambtenaar en zij, verdachte, en/of [medeverdachte01] en/of [naam03] en/of [bedrijf03] en/of [bedrijf04] teneinde (aldus) een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen voor haar, verdachte, en/of [naam03] en/of [bedrijf03] en/of [bedrijf04] en/of
- ophogen van bedragen in productieverantwoordingsstaten van haar, verdachte, en/of
- ( (aldus) opstellen van productieverantwoordingsstaten die een onjuiste weergave vormden van daadwerkelijk uitgevoerde werkzaamheden, gemaakte uren en/of gebruikte materialen/middelen, en/of
- accorderen en ter verdere goedkeuring doorsturen van productieverantwoordingsstaten van haar, verdachte en/of
- ( (vervolgens) accorderen van de facturen van haar, verdachte, zodat deze betaalbaar gesteld worden, en/of
- raadplegen van systemen, waaronder het ISO-register van de Gemeente Rotterdam met een ander doel dan waarvoor deze bestemd zijn, en/of
- ( (vervolgens) verstrekken/delen van geheime en/of vertrouwelijke en/of interne en/of (in ieder geval op het moment van delen) niet-openbare en/of concurrentiegevoelige informatie aan/met haar, verdachte en/of [medeverdachte01] en/of [naam03] en/of [bedrijf03] en/of [bedrijf04] met betrekking tot aanbestedingen/bestekken (aangaande (markeer)werkzaamheden) bij de Gemeente Rotterdam;
2.
zij in of omstreeks de periode van 23 april 2016 tot en met 21 november 2017 te Leerdam en/of Hardinxveld-Giessendam en/of Brakel en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
één of meerdere geschrift(en), te weten:
a) een kostenraming d.d. 23-04-2016, offertenummer 2016-DS-019, (1812111119.DOC, p. 947), en/of
b) een productieverantwoordingsstaat [verdachte rechtspersoon01] week 28 2016, d.d. 15-07-2016,(1901091525.DOC, p.965), en/of
c) een kostenraming d.d. 08-04-2017, Offertenummer 2017-DS-024 (1901091530.DOC, p.994), en/of
d) een Productieverantwoordingsstaat [verdachte rechtspersoon01] week 46 d.d. 17 november 2017, (1902182118.DOC, p. 1015),
-(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig
feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst en/of doen opmaken en/of doen
vervalsen,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) toen en daar valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven- op die/dat productieverantwoordingsstaten en/of kostenramingen (bestek)werkzaamheden (al dan niet in combinatie met gebruikte materialen en arbeidstijd) en/of kosten opgevoerd/opgenomen en/of laten opvoeren en/of laten opnemen die in werkelijkheid niet waren uitgevoerd en/of gemaakt en/of niet waren uitgevoerd in die omvang, hoeveelheid en/of tijdsduur als uiteindelijk opgenomen,
en/of
een hogere dan de werkelijke verrekenprijs meer/minder per m2 vermeld en/of doen vermelden,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken,
en/of
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van hiervoor genoemd(e) geschrift(en) als ware(n) het/zij echt en onvervalst door dit/deze valse geschrift(en) te (doen) overleggen en/of (doen) toesturen aan [naam04] en/of [naam05] en/of de Gemeente Rotterdam.