ECLI:NL:RBROT:2023:3959

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
C/10/650936 / HA ZA 23-46
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Arts
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident vrijwaring en bevoegdheidsverweer in civiele procedure tussen Maintec B.V. en Progresso Mechanical B.V.

Op 3 mei 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam in een civiele procedure tussen Maintec B.V. en Progresso Mechanical B.V. een vonnis gewezen in een incident van vrijwaring. Maintec, eiseres in de hoofdzaak, vordert betaling van € 299.295,04 van Progresso, die in het incident als gedaagde optreedt. Progresso heeft een vordering tot vrijwaring ingesteld tegen Bilfinger Engineering & Maintenance GmbH, omdat zij meent dat de gefactureerde uren van het door Maintec ter beschikking gestelde personeel niet overeenkomen met de daadwerkelijk gewerkte uren. De rechtbank oordeelt dat Progresso voldoende heeft gesteld om Bilfinger in vrijwaring op te roepen. Maintec heeft verweer gevoerd en stelt dat de rechtbank onbevoegd is om te oordelen over de vordering tot vrijwaring, omdat er een forumkeuze voor de Duitse rechter zou zijn gemaakt. De rechtbank oordeelt echter dat dit verweer niet in het kader van het incident beoordeeld kan worden, maar voorbehouden is aan de rechter in de vrijwaringszaak. De rechtbank staat toe dat Progresso Bilfinger in vrijwaring dagvaardt en veroordeelt Maintec in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 598,00. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/650936 / HA ZA 23-46
Vonnis in incident van 3 mei 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAINTEC B.V.,
gevestigd te Vlissingen,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. P. van Zwijndregt te Veghel,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROGRESSO MECHANICAL B.V.,
gevestigd te Heinkenszand,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.J. de Danschutter te Middelburg.
Partijen zullen hierna Maintec en Progresso genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 december 2022, met producties;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, met producties;
  • de conclusie van antwoord in vrijwaringsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vordering in de hoofdzaak

2.1.
Maintec vordert dat de rechtbank Progresso veroordeelt tot betaling van
€ 299.295,04, te vermeerderen met de contractuele tevens wettelijke handelsrente vanaf 1 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het vonnis.
2.2.
Maintec legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Partijen hebben een overeenkomst van opdracht gesloten in verband met het door Maintec werven, selecteren en ter beschikking stellen van technisch personeel aan Progresso. Maintec heeft voor deze dienstverlening facturen gestuurd. Deze facturen heeft Progresso in verband met een discussie over de urenregistratie niet betaald.
2.3.
Progresso heeft nog niet voor antwoord geconcludeerd.

3..Het geschil in het incident

3.1.
Progresso vordert dat haar, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, wordt toegestaan Bilfinger Engineering & Maintenance GmbH (hierna: Bilfinger) in vrijwaring op te roepen, met veroordeling van Maintec in de proceskosten.
3.2.
Progresso stelt dat de gefactureerde uren van het door Maintec ter beschikking gestelde technisch personeel niet corresponderen met de daadwerkelijk gewerkte uren en dat de facturen van Maintec daarom onjuist zijn. De gewerkte uren zijn in een urenregistratiesysteem van Bilfinger bijgehouden omdat het ingeleende personeel bij haar werd ingezet. Het is daarom aan Bilfinger om uitsluitsel te geven over (het verschil in) de urenregistratie. Bovendien heeft Progresso een vordering op Bilfinger uit hoofde van openstaande facturen voor – onder meer – het doorgeleende personeel van Maintec.
3.3.
Maintec voert verweer en concludeert primair tot afwijzing van de vorderingen in het incident en subsidiair tot splitsing van de vrijwaringsprocedure van de hoofdzaak, met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.4.
Maintec stelt primair dat de rechtbank onbevoegd is om te oordelen over de vordering tot vrijwaring van Bilfinger. In de rechtsverhouding tussen Progresso en Bilfinger is een forum- en rechtskeuze gemaakt voor bevoegdheid van de Duitse rechter en voor de toepasselijkheid van Duits recht. Op grond van de forumkeuze is de rechter in Duitsland bevoegd. Verder is er geen, althans onvoldoende, sprake van een nauwe band tussen de vordering in de hoofdzaak en de vordering van Progresso op Bilfinger in de zin van artikel 8 Brussel I bis-Verordening, aldus Maintec. Subsidiair voert Maintec aan dat de oproeping tot vrijwaring van Bilfinger, een buitenlandse partij, leidt tot een onredelijke vertraging van de procedure.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en vóór alle weren genomen. Ingevolge artikel 210 lid 1 Rv kan de gedaagde een derde partij in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat gedaagde in de hoofdzaak genoegzaam stelt dat tussen hem en de derde partij een rechtsverhouding bestaat krachtens welke de derde partij verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak te dragen.
4.2.
Progresso heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat tussen haar en Bilfinger een rechtsverhouding bestaat die tot vrijwaring verplicht, zodat aan de vereisten voor oproeping in vrijwaring is voldaan. Indien hetgeen Progresso heeft gesteld juist is, zal zij de nadelige gevolgen van het eventuele verlies in de hoofdzaak geheel of ten dele kunnen afwentelen op Bilfinger.
4.3.
In beginsel is de rechter bij wie de hoofdzaak aanhangig is, ook bevoegd in de vrijwaringszaak, tenzij tussen deze vorderingen en de oorspronkelijke vordering onvoldoende samenhang bestaat (artikel 7 lid 2 Rv). Hetgeen Maintec onder verwijzing naar de gestelde forumkeuze en artikel 8 Brussel I bis-Verordening heeft aangevoerd over de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter, is geen verweer dat in het kader van dit incident beoordeeld moet worden. Dat is voorbehouden aan beoordeling door de rechter in de vrijwaringszaak nadat partijen, waaronder Bilfinger, zich in die zaak daarover hebben kunnen uitlaten.
4.4.
Vrijwaring zorgt naar haar aard voor enige vertraging in de hoofdprocedure. Dat is in het algemeen geen reden om de vordering tot oproeping in vrijwaring af te wijzen. In de hoofdzaak is de procedure nog niet in stand van wijzen en is evenmin al een onredelijke procesvertraging ontstaan of voorzienbaar. Wel merkt de rechtbank op dat het voorstelbaar is dat als in de vrijwaringsprocedure met een buitenlandse gedaagde, bijvoorbeeld op grond van een forumkeuze, een bevoegdheidsverweer wordt gevoerd, dit tot een onredelijke vertraging kan leiden. In dat geval kunnen de hoofd- en de vrijwaringszaak op grond van artikel 215, tweede lid Rv worden afgesplitst. Voor afsplitsing ziet de rechtbank in dit stadium, waarin Bilfinger nog niet in de procedure is betrokken, onvoldoende aanleiding.
4.5.
Maintec zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Progresso in dit incident worden begroot op € 598,00 aan salaris advocaat (1 punt × tarief II).

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
staat toe dat Bilfinger Engineering & Maintenance GmbH door Progresso wordt gedagvaard tegen de rolzitting van
28 juni 2023,
5.2.
veroordeelt Maintec in de kosten van het incident, aan de zijde van Progresso tot op heden begroot op € 598,00,
5.3.
verklaart het vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
28 juni 2023voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Arts en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2023.
[3709/3268/3455]