ECLI:NL:RBROT:2023:3950

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
654883 / HA RK 23-284
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2023 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. V.F. Milders, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, en was gebaseerd op de vrees dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De verzoeker stelde dat hij tijdens de zitting van 17 maart 2023 werd geconfronteerd met een grote hoeveelheid producties van de wederpartij, waaronder e-mailberichten, die hij niet vooraf had ontvangen. Dit zou volgens hem in strijd zijn met het procesreglement, dat voorschrijft dat dergelijke stukken uiterlijk tien dagen voor de zitting moeten worden toegestuurd. De rechter had de zitting geschorst om verzoeker de gelegenheid te geven de nieuwe stukken te bekijken, maar weigerde een aanhouding voor een schriftelijke reactie.

Daarnaast voerde de verzoeker aan dat de rechter tijdens de zitting had gezegd dat hij er ernstig rekening mee moest houden dat de vordering zou worden toegewezen, wat volgens hem blijk gaf van vooringenomenheid. De rechtbank oordeelde echter dat de rechter niet onpartijdig was en dat de motivering van zijn beslissing niet zodanig was dat deze als blijk van vooringenomenheid kon worden opgevat. De rechtbank benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden nodig zijn om aan te nemen dat deze onpartijdigheid in het geding is.

De rechtbank concludeerde dat de gronden voor wraking niet voldoende waren en wees het verzoek tot wraking af. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 654883 / HA RK 23-284
Beslissing van 26 april 2023
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde : [naam gemachtigde] ,
strekkende tot wraking van:
mr. V.F. Milders, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 2 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1.
Ter zitting van 17 maart 2023 is door de rechter behandeld de tegen verzoeker ingestelde civielrechtelijke vordering van [naam vennootschap] B.V. Die procedure draagt als kenmerk 10029228 CV EXPL 22-23353.
1.2.
Bij brief van 20 maart 2023 heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht.
1.3.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevinden de door de griffier ter zitting van 17 maart 2023 gemaakte aantekeningen.
1.4.
Verzoeker en zijn gemachtigde, alsmede de rechter, zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld. Aan [naam vennootschap] B.V. is kennis gegeven van de indiening van het wrakingsverzoek en van de datum en het tijdstip van de zitting van de wrakingskamer.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij verweerschrift van 12 april 2023.
1.5.
Ter zitting van 21 april 2023, alwaar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: verzoeker met zijn gemachtigde en de rechter.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1.
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
2.1.1.
Verzoeker vreest dat de rechter niet onpartijdig is. Die vrees is in de eerste plaats gebaseerd op de omstandigheid dat verzoeker en zijn gemachtigde eerst ter zitting van 17 maart 2023 werden geconfronteerd met een grote hoeveelheid door de wederpartij ingebrachte producties, waaronder een aantal e-mailberichten. Verzoeker heeft die stukken voorafgaande aan de zitting niet toegezonden gekregen. Dit had wel gemoeten, omdat het van toepassing zijnde procesreglement voorschrijft dat een partij, die zich ter zitting op bepaalde stukken wil beroepen, die stukken uiterlijk tien dagen voor de zitting moet doen toekomen aan de rechtbank en aan de wederpartij. Dit voorschrift is volgens verzoeker geschonden.
2.1.2.
De bewuste stukken werden door de wederpartij ingebracht om haar vordering te onderbouwen en werden door de rechter belangrijk gevonden. Daarom was het voor verzoeker belangrijk die stukken goed te kunnen bestuderen en daar schriftelijk op te kunnen reageren. Dat werd verzoeker niet toegestaan. De zitting werd voor 15 minuten geschorst en verzoeker en zijn gemachtigde mochten tijdens die schorsing de nieuwe stukken bekijken. Tijdens die schorsing heeft verzoeker zijn mailbox geraadpleegd en daarin bleken de door de wederpartij overgelegde e-mailberichten niet voor te komen.
Na de schorsing heeft verzoeker dit ook aan de rechter meegedeeld en heeft opnieuw verzocht schriftelijk te mogen reageren. Dat heeft de rechter hem niet toegestaan.
2.1.3.
De tweede reden van het wrakingsverzoek is dat de rechter ter zitting heeft gezegd: “U kunt ervan uitgaan dat u de vordering van eiser zal betalen.” Uit die woorden blijkt de vooringenomenheid van de rechter. De rechter dient eerst een gedegen onderzoek te doen naar alle feiten en omstandigheden. Uit deze woorden blijkt dat de rechter al een beslissing had genomen.
2.1.4.
Na de zitting van 17 maart 2023 en na het indienen van het wrakingsverzoek heeft verzoeker alsnog de ter zitting besproken e-mailberichten ontvangen. Die berichten waren voor hem aanleiding aangifte te doen van valsheid in geschrifte tegen [naam vennootschap] B.V. Indien verzoeker eerder over deze stukken had kunnen beschikken en deze eerder had kunnen bestuderen, had hij die aangifte eerder kunnen doen en die aangifte in het geding kunnen brengen.
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van de (tussen)beslissing of om over een verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.3.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.4.
De door verzoeker aangevoerde gronden, afzonderlijk en in onderling verband beschouwd, halen deze hoge drempel niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Ten aanzien van de eerste wrakingsgrond
3.5.
Voldoende is komen vast te staan dat verzoeker en zijn gemachtigde pas ter zitting van 17 maart 2023 werden geconfronteerd met door de wederpartij overgelegde producties, waaronder e-mailcorrespondentie. De rechter heeft vervolgens een aantal van de e-mailberichten voorgelezen en verzoeker om een reactie gevraagd. Verzoeker antwoordde dat hij twijfelde of het wel zijn e-mailadres was en dat hij de berichten niet kende en niet had verstuurd.
De zitting is vervolgens - in ieder geval voor circa 15 minuten - geschorst om verzoeker gelegenheid te geven de producties te lezen. Na de hervatting van de zitting deelde verzoeker desgevraagd mee dat het wel zijn e-mailadres was, maar dat hij de e-mails niet had verzonden. Verzoeker vroeg om een aanhouding voor het geven van een nadere, schriftelijke reactie op de producties van de wederpartij. De rechter heeft dit niet toegestaan omdat verzoeker niet duidelijk kon maken wat die reactie meer zou kunnen inhouden dan een herhaling van zijn ontkenning, de zaak al eerder op verzoek van verzoeker was aangehouden en de gemachtigde van de wederpartij bezwaar maakte tegen een aanhouding. Daarbij heeft de rechter uitgelegd dat de vordering met zoveel stukken is onderbouwd dat van het verweer van verzoeker meer verwacht mag worden dan alleen een (herhaalde) ontkenning.
3.6.
De wrakingskamer is het volgende van oordeel. De motivering van de beslissing van de rechter om geen aanhouding te verlenen, is in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, niet zodanig dat zij niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat – zoals verzoeker terecht heeft aangevoerd – de bewuste producties van de wederpartij niet conform het procesreglement uiterlijk tien dagen voor de zitting aan verzoeker waren toegezonden. De rechter heeft nu eenmaal de mogelijkheid om een dergelijke omissie, vooral als de producties niet erg omvangrijk zijn, ter zitting te repareren door verzoeker de gelegenheid te geven van die producties kennis te nemen en vervolgens daarop ter zitting een reactie te geven. Dat heeft de rechter ook gedaan en verzoeker heeft vervolgens - na de onderbreking van de zitting - aangegeven dat het e-mailadres waar vandaan de e-mails zijn verzonden van hem is, maar gesteld dat hij de inhoud van die berichten niet kent. Hij heeft daarbij te kennen gegeven te moeten uitzoeken of de e-mails zijn verzonden. De rechter heeft deze reactie onvoldoende gevonden om daarvoor de zaak aan te houden. Dit is een procedurele beslissing en onder de hiervoor geschetste omstandigheden is de beslissing van de rechter om geen gelegenheid meer te geven voor een nadere reactie na de zitting niet onbegrijpelijk.
Ten aanzien van de tweede wrakingsgrond
3.7.
Voldoende is komen vast te staan dat de rechter aan het slot van de zitting van 17 maart 2023 heeft meegedeeld dat verzoeker er ernstig rekening mee moest houden dat de vordering zal worden toegewezen.
In tegenstelling tot hetgeen verzoeker hieromtrent heeft aangevoerd, valt uit die bewoordingen van de rechter niet af te leiden dat hij zich reeds op dat moment een volledig oordeel over de zaak had gevormd en dat hij in zijn vonnis de vordering van de wederpartij ook daadwerkelijk zou gaan toewijzen. Evenmin houden die bewoordingen in dat de rechter reeds op dat moment vonnis wees in plaats van op de daarvoor bepaalde datum van 14 april 2023. Deze mededeling van de rechter heeft tot doel om verzoeker – niet zijnde een professionele procespartij – te behoeden voor een voor hem volledig als verrassing uitpakkende afloop van de procedure. Deze bewoordingen van de rechter vormen niet een zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker vooringenomen is of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.8.
Het verzoek wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mr. M.G.L. de Vette, voorzitter,
mr. J.F. Koekebakker en mr. A. Verweij, rechters, in tegenwoordigheid
van J.F. Faaij, griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.