ECLI:NL:RBROT:2023:3949

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
651843 / HA RK 23-96
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beslissing RC
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 17 maart 2023 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de advocaat van verzoeker, mr. W.B.O. van Soest, tegen rechter-commissaris mr. A.I. van Strien. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter-commissaris vooringenomen was tijdens een getuigenverhoor in een strafzaak tegen verzoeker. De advocaat van verzoeker had tijdens het verhoor geprobeerd de getuige open te bevragen, maar de rechter-commissaris stond dit niet toe en beperkte de vragen tot specifieke gesloten vragen. De advocaat stelde dat deze beslissing blijk gaf van vooringenomenheid van de rechter-commissaris.

De rechtbank overwoog dat de rechter-commissaris een grote mate van vrijheid heeft in de regievoering tijdens getuigenverhoren en dat het niet toestaan van een algemene open vraag niet automatisch betekent dat er sprake is van vooringenomenheid. De rechter-commissaris had in haar schriftelijke reactie en ter zitting aangegeven dat de gang van zaken tijdens het verhoor in lijn was met de standaard werkwijze en dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van vooringenomenheid.

De rechtbank concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzingen opleverden voor het oordeel dat de rechter-commissaris niet onpartijdig was. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat een volgend verzoek tot wraking op dezelfde gronden niet in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 651843 / HA RK 23-96
Beslissing van 17 maart 2023
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. W.B.O. van Soest,
strekkende tot wraking van:
mr. A.I. van Strien, rechter-commissaris in team kabinet RC van de rechtbank Rotterdam, (hierna: de rechter-commissaris).

1.Het procesverloop en de processtukken

Op 30 januari 2023 vond ten overstaan van de rechter-commissaris een getuigenverhoor plaats in de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak.
Die procedure draagt als parketnummer 10/268998-21 en als RC-nummer 22/216.
Tijdens het getuigenverhoor heeft de advocaat van verzoeker wraking van de rechter-commissaris verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven strafzaak, waarin zich onder meer bevindt:
- het proces-verbaal van bevindingen van het hiervoor bedoeld getuigenverhoor;
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
Verzoeker, de rechter-commissaris en de officier van justitie mr. B. van Heemst (hierna: de officier van justitie) zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.
De rechter-commissaris is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter-commissaris heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 9 februari 2023.
Ter zitting van 7 maart 2023, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen de advocaat van verzoeker, de rechter-commissaris en de officier van justitie. Zowel de advocaat van verzoeker als de rechter-commissaris hebben hun standpunt nader toegelicht en ook de officier van justitie heeft haar standpunt kenbaar gemaakt.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1.
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft de advocaat van verzoeker namens verzoeker het volgende gesteld.
In verband met inconsistenties op essentiële onderdelen tussen de aangifte en de tijdens het verhoor afgelegde verklaring, wilde de advocaat van verzoeker de getuige open bevragen. Daarom stelde hij de getuige de open vraag wat er op 28 februari 2019 in de behandelkamer van de fysiotherapeut is gebeurd en hoe de behandeling die dag is gegaan. Op die manier kan de aangifte met de tijdens het verhoor afgelegde verklaring worden vergeleken. In het kader van de verdediging en vanuit het oogpunt van waarheidsvinding heeft de advocaat van verzoeker het recht om de getuige dit te vragen. Dit werd door de rechter-commissaris niet toegestaan; er mochten aan de getuige alleen specifieke gesloten vragen gesteld worden. Hierdoor heeft de rechter-commissaris er blijk van gegeven dat zij vooringenomen is. Nadat de raadsman de rechter-commissaris had gewraakt, heeft de rechter-commissaris jegens de getuige opgemerkt dat het haar spijt dat de getuige midden in deze discussie zit en dat het verhoor vandaag niet voortgezet kan worden. Deze opmerking vormt voor de advocaat van verzoeker het bewijs dat de rechter-commissaris vooringenomen is.
2.2.
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust. In haar schriftelijke reactie en op zitting heeft de rechter-commissaris te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren.
Het is in het kabinet van de rechter-commissaris alsook in dat van collega’s een standaard werkwijze dat een getuige die reeds eerder in die procedure een uitgebreide verklaring heeft afgelegd over een gebeurtenis, ten overstaan van de rechter-commissaris niet nogmaals - veelal maanden tot zelfs jaren later - gevraagd wordt het hele verhaal nogmaals te vertellen, althans hetgeen die persoon zich daar op dat moment nog van kan herinneren. Dit is alleen anders wanneer bijvoorbeeld van een getuige eerder door de politie slechts een zeer summiere verklaring is afgenomen. Wanneer een getuige bij een eerder verhoor eerdere verhoren door de politie al uitvoerig is gehoord en gedetailleerd heeft verklaard, zoals in dit geval ook is gebeurd, is die noodzaak er niet. Het recht van de verdediging om aan een (belastende) getuige vragen te mogen stellen gaat ook niet zover dat hetgeen de advocaat van verzoeker hier wenst, moet worden toegestaan. Het is onjuist dat de advocaat van verzoeker alleen maar gesloten vragen mocht stellen. Hem is alle gelegenheid geboden om aan de getuige kritische en gespecificeerde vragen te stellen naar aanleiding van de door de getuige eerder afgelegde verklaring, maar daarvan heeft hij geen gebruik willen maken. De advocaat van verzoeker heeft volhard in zijn standpunt en is, nadat de rechter-commissaris hem meerdere keren had aangegeven wat haar standpunt daarover was, overgegaan tot wraking.
De genomen procesbeslissing om de advocaat van verzoeker niet toe te staan om aan de getuige te vragen haar hele verhaal nogmaals te vertellen, is geen beslissing die een vrees voor vooringenomenheid kan rechtvaardigen. De opmerking na de wraking richting de getuige was een uiting van fatsoen en respect.
De rechter-commissaris verzoekt de wrakingskamer dan ook om het verzoek tot wraking af te wijzen en daarbij tevens te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking door de wrakingskamer niet in behandeling zal worden genomen wanneer dat verzoek is gebaseerd op dezelfde grond als waar dit wrakingsverzoek op ziet.
2.3.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling geen objectieve grond oplevert voor vrees van vooringenomenheid en partijdigheid. Zij sluit zich aan bij de verklaring van de rechter-commissaris.

3.De beoordeling

3.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de
rechter(-commissaris). Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter(-commissaris) uit hoofde van zijn/haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter(-commissaris) jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter(-commissaris) door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2.
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter-commissaris door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter-commissaris jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.4.1.
Vooropgesteld wordt dat, in tegenstelling tot hetgeen de advocaat van verzoeker tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verklaard, uit het proces-verbaal niet volgt dat het hem alleen was toegestaan om gesloten vragen aan de getuige te stellen. Blijkens het proces-verbaal en zoals ook ter zitting van de wrakingskamer door de rechter-commissaris toegelicht, werd het hem toegestaan om de getuige open te bevragen door middel van het stellen van specifieke vragen. Het was de raadsman alleen niet toegestaan om de algemene open vraag te stellen wat er nu precies gebeurd was op de bewuste dag tijdens de fysiotherapeutische behandeling.
3.4.2.
De beslissing van de rechter-commissaris om de raadsman van verzoeker niet toe te staan deze algemene open vraag aan de getuige te stellen, ziet op regievoering tijdens het getuigenverhoor. Het behoort tot de taak van de rechter-commissaris om tijdens het getuigenverhoor de regie te voeren en zij heeft daarbij een grote mate van vrijheid. De rechter-commissaris heeft daar invulling aan gegeven op de in 3.4.1. omschreven wijze. Dat de advocaat van verzoeker het niet met deze wijze van regievoering eens is, mag zo zijn, maar daaruit volgt niet dat de rechter-commissaris jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert. Dit volgt ook niet uit het feit dat de rechter-commissaris de getuige heeft laten weten het vervelend te vinden dat de getuige in deze discussie is beland en het verhoor niet verder kon gaan.
3.5.
Gelet op het voorgaande is het verzoek ongegrond en zal dit worden afgewezen.
3.6.
Het verzoek van de rechter-commissaris om een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling te nemen wanneer dat verzoek is gebaseerd op dezelfde gronden als onderhavig wrakingsverzoek, wordt afgewezen. De enkele omstandigheid dat het wrakingverzoek niet wordt toegewezen, is onvoldoende reden om een dergelijk ‘wrakingverbod’ aan verzoeker op te leggen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot wraking van mr. A.I. van Strien.
Deze beslissing is gegeven door mr. N. Doorduijn, voorzitter, mr. M.G.L. de Vette en mr. W.J. Roos-van Toor, rechters en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2023 in tegenwoordigheid van mr. P. Stehouwer, griffier.