ECLI:NL:RBROT:2023:3947

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
C/10/655052 / KG ZA 23-244
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het verlaten van de woning in kort geding met betrekking tot echtscheiding en gebruiksrecht van de echtelijke woning

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert de man in kort geding dat de vrouw de echtelijke woning verlaat. Partijen zijn op 22 oktober 2013 getrouwd en hebben drie minderjarige kinderen. Bij echtscheidingsbeschikking van 3 januari 2023 is de echtscheiding uitgesproken, en in het echtscheidingsconvenant is afgesproken dat de vrouw tot 15 februari 2023 het exclusieve gebruik van de woning zou hebben. De man is eigenaar van de woning en heeft de vrouw verzocht de woning te verlaten, maar zij heeft hieraan geen gehoor gegeven. De vrouw voert verweer en stelt dat zij geen alternatieve woonruimte heeft en dat de datum van 15 februari 2023 enkel bedoeld was om haar te helpen bij het verkrijgen van een urgentieverklaring voor een nieuwe woning.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de fatale termijn in het convenant is verstreken en dat de vrouw de woning moet verlaten. De rechter stelt een termijn van vijf weken na betekening van het vonnis vast voor de vrouw om de woning te verlaten, waarbij de man gemachtigd wordt om de tenuitvoerlegging van het vonnis te bewerkstelligen met behulp van justitie en politie indien nodig. De vordering tot uitschrijving van de vrouw uit de Basisregistratie Personen wordt afgewezen, omdat zij niet langdurig in het buitenland verblijft. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/655052 / KG ZA 23-244
Vonnis in kort geding van 28 april 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. A.K. Tosun te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. S. Kandemir te Dordrecht.
Partijen worden hierna [eiser01] en [gedaagde01] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier in deze zaak bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 5 april 2023, met producties 1 tot en met 5;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 4;
  • de mondelinge behandeling op 14 april 2023;
  • de pleitaantekeningen van mrs. Tosun en Kandemir.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn op 22 oktober 2013 met elkaar getrouwd. Ze zijn de ouders van drie minderjarige kinderen.
2.2.
Partijen hebben bij akte van 24 oktober 2016 huwelijkse voorwaarden opgesteld, waarbij een uitsluiting van gemeenschap van goederen is vastgesteld.
2.3.
De man is eigenaar van de voormalig echtelijke woning aan het
[adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] (hierna: de woning).
2.4.
De echtscheiding tussen partijen is uitgesproken bij beschikking van
3 januari 2023 die op 9 februari 2023 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Aan deze beschikking is het door partijen op 22 november 2022 ondertekende echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) gehecht. In het convenant staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
Artikel 3. DE ECHTELIJKE WONING EN DAARMEE VERBAND HOUDENDE
RECHTEN EN LASTEN
3.1
De woning gevestigd aan de ( [postcode01] ) [plaats01] aan het adres
[adres01] is volgens de huwelijkse voorwaarden volledig eigendom van de man en komt zonder enige verrekening aan de man toe.
3.3
Partijen komen overeen dat de vrouw tot uiterlijk 15 februari 2023 het exclusief voortgezet gebruik over de echtelijke woning zal verkrijgen. De vrouw zal samen met de minderjarigen dan in deze woning verblijven. De vrouw zal urgentie aanvragen.
Partijen spreken af dat de man zich uitschrijft van het adres, zodat de vrouw toeslagen kan ontvangen. Per 16 februari 2023 keert de man terug en dient de vrouw samen met de kinderen de woning te verlaten. De man heeft geen mogelijkheden de kinderen als hoofdverzorger onderdak te bieden.
3.4.
De man zal alle woonlasten die verbonden zijn aan de woning blijven doorbetalen. De vrouw zal geen gebruiksvergoeding aan de man verschuldigd zijn.”
2.5.
De man heeft in november 2022 de woning tijdelijk verlaten.
2.6.
Op 8 december 2022 heeft de politie Veilig Thuis ingeschakeld vanwege conflicten in de woning. Sindsdien heeft Veilig Thuis meerdere gesprekken met partijen gevoerd en blijft zij ook de komende periode in het kader van monitoring op de achtergrond betrokken.
2.7.
Partijen zijn tijdens de echtscheidingsprocedure bijgestaan door de advocaat mr. M. Soytekin. Op 24 januari 2023 schrijft de vrouw in een e-mailbericht aan mr. Soytekin, voor zover hier van belang, het volgende:
“Die afspraak die we hadden gemaakt van dat ik 15 februari uit huis moet zodat ik urgentie met spoed zou krijgen. Maar ik zie dat de aanvraag al 8 weken duurt, en de scheiding heeft pas deze maand plaats gevonden.”
2.8.
Op 16 februari 2023 is de man weer teruggekeerd in de woning en sindsdien wonen partijen daar weer samen.
2.9.
In een e-mail van 10 maart 2023 schrijft mr. Soytekin, in antwoord op de vraag van de vrouw om te bevestigen dat partijen overeengekomen zijn dat zij in de woning mag verblijven tot zij andere woonruimte heeft, aan partijen:
“Ik heb u beiden bijgestaan. Ik kan in het kort het volgende aangeven:
Tijdens onze gezamenlijke gesprekken heeft u samen gesproken over een tijdelijke periode dat mevrouw de woning zou kunnen bewonen zonder de man. De man zou in die periode elders verblijven.
De door u samen overeengekomen termijn was onder andere bedoeld voor urgentiemogelijkheden van mevrouw, maar ook met het oog op de belangen van de man niet langer elders te moeten verblijven. U had beiden een eigen belang bij een termijnstelling
voor het gebruik van de woning.
(…)
Ik zend een cc aan [eiser01] aangezien ik u beiden heb bijgestaan.”
2.10.
Op 21 maart 2023 heeft de vrouw een urgentieverklaring voor het verkrijgen van een nieuwe huurwoning gekregen waarmee zij in de daaropvolgende drie maanden ten minste twaalf keer moet reageren op een woning.

3..Het geschil

3.1.
De man vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de vrouw te bevelen om binnen 48 uur na betekening van het vonnis de woning te verlaten en verlaten te houden onder afgifte van de sleutels aan de man, op straffe van een dwangsom;
de man te machtigen om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, als de vrouw in gebreke blijft om aan het vonnis te voldoen;
de vrouw te veroordelen om zich uiterlijk zeven dagen na betekening van het vonnis uit te schrijven van het adres van de woning in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Rotterdam, op straffe van een dwangsom.
3.2.
De man legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. De man is eigenaar van de woning. In artikel 3.3 van het convenant zijn partijen overeengekomen dat de vrouw tot uiterlijk 15 februari 2023 het exclusief gebruik van de woning verkreeg en dat zij daarna de woning zou verlaten. Deze termijn is in het belang van beide partijen opgenomen, zodat de vrouw een urgentieverklaring kon aanvragen en de man niet langer dan drie maanden elders hoefde te verblijven. Sinds de man weer in de woning verblijft heeft hij (zelf en heeft zijn advocaat) de vrouw meerdere malen verzocht de woning te verlaten, maar de vrouw werkt niet mee aan de uitvoering van het convenant en onderneemt onvoldoende actie om elders onderdak te vinden. Tussen partijen zijn veel spanningen en de man wordt door de vrouw aangevallen en mishandeld in de woning. De man heeft er daarom recht op en een spoedeisend belang bij dat de vrouw wordt bevolen de woning te verlaten. Om de juridische situatie in overeenstemming te krijgen met de feitelijke situatie is het nodig dat de vrouw zich uitschrijft uit de BRP.
3.3.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Zij voert daartoe het volgende aan. De datum van 15 februari 2023 is in artikel 3.3 van het convenant enkel en alleen opgenomen met de bedoeling om voor de vrouw spoedig urgentie te verkrijgen. Hieruit volgt dat het nooit de bedoeling van partijen is geweest dat de vrouw op die datum de woning moest verlaten als zij nog geen vervangende woonruimte heeft. De vrouw betwist dat sprake is van spoedeisend belang, omdat partijen sinds twee maanden weer samenwonen. Van mishandeling of agressief handelen door de vrouw is daarbij geen sprake. De vrouw heeft op dit moment geen verblijfsalternatief, maar heeft inmiddels wel een urgentieverklaring en reageert op beschikbare huurwoningen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
In dit kort geding moet beoordeeld worden of, en, zo ja, op welke termijn, de vrouw de woning moet verlaten.
4.2.
Partijen hebben ten aanzien van de woning afspraken neergelegd in artikel 3 van het convenant. In artikel 3.3 staat dat na de echtscheiding de vrouw tot uiterlijk 15 februari 2023 het exclusief gebruik van de woning verkrijgt en dat zij uiterlijk op 16 februari 2023 met de kinderen de woning moet verlaten. De man vordert nakoming van deze bepaling. De fatale termijn in deze bepaling is inmiddels verstreken en daarom wordt aangenomen dat de man voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering.
4.3.
Dat artikel 3.3 van het convenant zo moet worden uitgelegd dat de datum van 15 februari 2023 alleen is opgenomen zodat de vrouw een urgentie kon aanvragen en zij daarom de woning nu niet hoeft te verlaten, is onvoldoende aannemelijk. Uit het e-mailbericht van mr. Soytekin (zie 2.10) volgt dat de bepaling ook in het belang van de man is opgenomen zodat hij niet lang(er) elders hoefde te verblijven. Van feiten of omstandigheden die de uitleg van de vrouw onderbouwen, is niet gebleken. De fatale termijn in artikel 3.3 van het convenant is inmiddels verstreken. De vrouw verblijft dan ook niet langer met instemming van de man in zijn woning, zodat evident is dat zij de woning op enig moment moet verlaten. Voor de vraag op welke termijn dat moet gebeuren, is het volgende van belang.
4.4.
Aannemelijk is dat partijen zich in november 2022 bij het opstellen van het convenant en het bepalen van de datum van 15 februari 2023 er niet van bewust zijn geweest dat het verkrijgen van een urgentieverklaring veel tijd zou vergen en dat daarvoor eerst de echtscheiding moest zijn uitgesproken. Blijkbaar is dat pas in januari 2023 ontdekt (zie 2.9). Op dat moment werd de vrouw zich ervan bewust hoe lang het verkrijgen van een urgentieverklaring nog zou duren, welke inschatting, gelet op het verkrijgen daarvan op 21 maart 2023, accuraat bleek.
4.5.
Bij het bepalen van de termijn waarbinnen de vrouw de woning moet verlaten, acht de voorzieningenrechter relevant dat de man in de periode tot 16 februari 2023 in de gelegenheid was om elders te verblijven. Hij heeft er zelf voor gekozen om dat verblijf elders niet te verlengen en te wachten totdat de vrouw woonruimte heeft gevonden. Anderzijds mag van de vrouw worden verwacht dat zij nu met de verkregen urgentieverklaring alles op alles zet om elders woonruimte te bemachtigen. Op basis van de uitlatingen tijdens de mondelinge behandeling is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw daar tot op heden niet haar uiterste best voor heeft gedaan. Op de dag van de mondelinge behandeling heeft zij een bezichtiging afgezegd, met mogelijk nadelige consequenties voor het vervolg van haar zoektocht en eerder heeft zij inschrijvingen ingetrokken.
4.6.
Gelet op wat hiervoor is overwogen acht de voorzieningenrechter het redelijk om de termijn waarbinnen de vrouw de woning moet verlaten te bepalen op vijf weken na betekening van dit vonnis. De vrouw moet in staat worden geacht om binnen die periode al dan niet tijdelijke woonruimte te vinden.
4.7.
De vordering tot uitschrijving van de vrouw van het adres aan het [adres01] te [plaats01] is niet toewijsbaar. Uit artikel 1.3 van de Wet basisregistratie personen (Wbrp) volgt dat inschrijving in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) verplicht is voor personen die rechtmatig in Nederland verblijven en heeft tot doel overheidsorganen te voorzien van de in de registratie opgenomen gegevens. Een ingezetene heeft de verplichting melding te maken van een verhuizing (artikel 2.39 Wbrp). Een uitschrijving uit de BRP door een persoon zelf is echter alleen mogelijk bij vertrek naar het buitenland voor een periode van langer dan acht maanden (artikel 2.43 Wbrp). Nu de vrouw niet langdurig in het buitenland verblijft, bestaat er geen grond voor toewijzing van de vordering tot uitschrijving. De vordering wordt daarom afgewezen. De voorzieningenrechter gaat er wel van uit dat de vrouw een adreswijziging doorgeeft zodra zij andere woonruimte heeft gevonden.
4.8.
Om executieproblemen te voorkomen wordt de machtiging om het verlaten van de woning zo nodig ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie toegewezen. Gelet op deze mogelijkheid van reële executie, wordt de op dit punt gevorderde dwangsom afgewezen.
4.9.
In de aard van het geschil en gelet op de omstandigheid dat partijen met elkaar getrouwd zijn geweest, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
beveelt de vrouw om binnen vijf weken na betekening van dit vonnis de woning aan het [adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] te verlaten en verlaten te houden onder afgifte van de sleutels aan de man;
5.2.
machtigt de man om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien de vrouw in gebreke blijft aan het in onderdeel 5.1 bepaalde te voldoen,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2023.[3070/2009]