In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert de man in kort geding dat de vrouw de echtelijke woning verlaat. Partijen zijn op 22 oktober 2013 getrouwd en hebben drie minderjarige kinderen. Bij echtscheidingsbeschikking van 3 januari 2023 is de echtscheiding uitgesproken, en in het echtscheidingsconvenant is afgesproken dat de vrouw tot 15 februari 2023 het exclusieve gebruik van de woning zou hebben. De man is eigenaar van de woning en heeft de vrouw verzocht de woning te verlaten, maar zij heeft hieraan geen gehoor gegeven. De vrouw voert verweer en stelt dat zij geen alternatieve woonruimte heeft en dat de datum van 15 februari 2023 enkel bedoeld was om haar te helpen bij het verkrijgen van een urgentieverklaring voor een nieuwe woning.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de fatale termijn in het convenant is verstreken en dat de vrouw de woning moet verlaten. De rechter stelt een termijn van vijf weken na betekening van het vonnis vast voor de vrouw om de woning te verlaten, waarbij de man gemachtigd wordt om de tenuitvoerlegging van het vonnis te bewerkstelligen met behulp van justitie en politie indien nodig. De vordering tot uitschrijving van de vrouw uit de Basisregistratie Personen wordt afgewezen, omdat zij niet langdurig in het buitenland verblijft. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.