ECLI:NL:RBROT:2023:3936

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
10/324860-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van diverse verdovende middelen in een garagebox

Op 4 april 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2003, die samen met een medeverdachte werd beschuldigd van het aanwezig hebben van verschillende soorten drugs, waaronder cocaïne, amfetamine, MDMA, hasjiesj en hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte toegang had tot een garagebox waar deze drugs waren aangetroffen. Niet alle ten laste gelegde hoeveelheden konden echter worden bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, maar sprak hem vrij van het in voorraad hebben van ketamine, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De opgelegde straf was lager dan de eis van de officier van justitie, die een taakstraf van 240 uur en een gevangenisstraf had gevorderd. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een begeleidingsmodule.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/324860-22
Datum uitspraak: 4 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres01] ( [postcode01] ) te [woonplaats01] ,
raadsvrouw mr. C.M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 maart 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 4 primair ten laste gelegde, te weten het medeplegen van het in voorraad hebben of verhandelen van ketamine;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair ten laste gelegde, te weten het aanwezig hebben van cocaïne, MDMA, amfetamine, ketamine en hasjiesj;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 107 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, zich zal melden bij de reclassering, zal meewerken met de begeleidingsmodule Stap voor Stap, zich zal inspannen voor het verkrijgen van een passende dagbesteding en geen contact zal zoeken met de medeverdachte,
en een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering van feit 1
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering ter zake van feiten 2 en 3
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 en 3 ten laste gelegde (het al dan niet samen met de medeverdachte aanwezig hebben van harddrugs en softdrugs).
Daartoe is aangevoerd dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ) niet betrouwbaar is en daarom niet bruikbaar is voor het bewijs. Zonder zijn verklaring is sprake van onvoldoende bewijs.
Subsidiair is aangevoerd dat de processen-verbaal van doorzoeking van de garagebox onduidelijk zijn, waardoor niet met zekerheid gesteld kan worden welke verdovende middelen waar zijn aangetroffen. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
4.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
Op 8 december 2022 heeft de medeverdachte [medeverdachte01] met zijn auto een verkeersongeluk gehad. In de afwikkeling daarvan heeft de politie onder zijn omgevallen auto XTC-pillen (MDMA) en in zijn auto ketamine gevonden.
[medeverdachte01] huurde een garagebox. Hij verklaart hierover dat wat daar ligt – hij noemt hasj en ketamine – van een andere jongen is. Hij zegt dat hij niet precies weet wat er verder ligt van die jongen: “
Meestal doet hij altijd zijn ding”. De jongen kon de spullen niet meer bij hem thuis bewaren en heeft daarom [medeverdachte01] gevraagd of hij zijn garagebox mocht gebruiken. Ze zijn daar in de afgelopen maanden regelmatig samen naartoe gegaan. Een deel van de spullen zou in een kluis liggen. Als de politie hem voorhoudt dat er ook kogelpatronen zijn gevonden, noemt hij de naam van die jongen: [verdachte01] , wat ook de naam is van de verdachte.
Nadat de politie de garagebox heeft doorzocht en naast hasj en ketamine ook verschillende harddrugs heeft aangetroffen, blijft [medeverdachte01] volhouden dat dat niet van hem is, maar van de verdachte. Die heeft bovendien een sleutel van de kluis.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wel een aantal keer in de garagebox is geweest, maar nooit alleen, en dat hij daar wat heeft opgeruimd. Hij heeft de drugs, die in zijn woning zijn gevonden, gekocht voor eigen gebruik bij [medeverdachte01] .
De vraag waarvoor de rechtbank zich ziet gesteld is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van de verschillende soorten drugs die zijn gevonden in de garagebox, de auto van [medeverdachte01] , en de onderbroek van [medeverdachte01] .
Vast staat dat de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte01] bij de politie strijdig zijn met elkaar en dat de verdachten elkaar over en weer beschuldigen van het voorhanden hebben van de harddrugs in de garagebox. De vraag is dan ook of de verklaring van [medeverdachte01] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs is. Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend omdat de verklaring van [medeverdachte01] wordt ondersteund door de overige feiten en omstandigheden in het dossier.
Ten eerste is gebleken dat de verdachte inderdaad een sleutel had van de kluis in de garagebox. Ten tweede heeft de verdachte bevestigd dat hij regelmatig samen met [medeverdachte01] naar de garagebox toe ging. Ten derde heeft de broer van de verdachte op 9 december 2022, kort nadat [medeverdachte01] werd aangehouden, berichten gestuurd naar het broertje van [medeverdachte01] , waarin hij vroeg of die een sleutel had van de garagebox van [medeverdachte01] . Als hij geen sleutel kreeg, zou [medeverdachte01] in de problemen komen met de politie. Het is ongeloofwaardig dat, zoals de verdachte verklaarde, hij niet wist waarom zijn broer deze berichten stuurde of waarom zijn broer de sleutel wilde hebben van de garagebox. Het tijdstip waarop de broer van de verdachte deze berichten verstuurde, past verder goed bij de verklaring van de verdachte op de zitting dat hij
meteenafwist van de
crashvan [medeverdachte01] met zijn auto in de nacht van 8 op 9 december 2022, omdat er filmpjes van op social media stonden.
Het kan volgens de rechtbank niet anders zijn geweest dan dat de verdachte, nadat [medeverdachte01] werd aangehouden, zijn broer heeft gevraagd om contact te zoeken met het broertje van [medeverdachte01] om een sleutel van de garagebox te krijgen, om de drugs daar weg te kunnen halen. Gecombineerd met zijn bezit van de kluissleutel en de verklaring van [medeverdachte01] , is duidelijk dat de verdachte niet alleen af wist van de aanwezigheid van de drugs in de garagebox, maar daar ook – samen met [medeverdachte01] – de beschikkingsmacht over had. Wanneer hij iets nodig had, ging hij er samen met [medeverdachte01] naar toe en met zijn sleutel kon hij de harddrugs uit de kluis halen. Dat leidt ertoe dat, anders dan de verdediging heeft betoogd, niet relevant is welk deel van de drugs ín en welk deel buiten de kluis lag: beide verdachten konden er samen bij.
Evenwel zal de rechtbank niet alle ten laste gelegde hoeveelheden bewezen verklaren.
Ten aanzien van de hoeveelheid cocaïne lijkt het proces-verbaal omtrent de doorzoeking van de garagebox een onjuist goednummer te bevatten, zoals ook naar voren is gebracht door de verdediging. In dit proces-verbaal staat opgenomen dat ‘
een zak met een blok wit poeder’is aangetroffen met een brutogewicht van 254,9 gram maar het erbij genoemde goednummer behoort (ook) toe aan een aangetroffen bivakmuts. Het brutogewicht wordt in het relaasproces-verbaal gekoppeld aan het SIN [SIN-nummer01] , dat terugkomt in het proces-verbaal omtrent onderzoek verdovende middelen. Daar gaat het echter om ‘
1 gripzak met daarin 2 plastic zakjes met daarin wit poeder en brokjes’. Dat is getest door het NFI als 247,7 gram cocaïne.
Nu noch het goednummer, noch de omschrijving overeenkomt met wat is aangetroffen in de garagebox, kan de door het NFI geteste hoeveelheid van 247,7 gram cocaïne inderdaad niet herleid worden tot drugs die in de garagebox zijn gevonden. Van dit gedeelte zal de verdachte worden vrijgesproken. Na aftrek van genoemde 247,7 gram cocaïne blijft er nog een hoeveelheid cocaïne in de tenlastelegging staan. De rechtbank zal daarom ‘een hoeveelheid’ cocaïne bewezen verklaren.
Tevens zal de rechtbank een gedeelte van de MDMA, aangetroffen in het voertuig van [medeverdachte01] , niet aan de verdachte toerekenen. Niet kan worden bewezen dat de verdachte hier op dat specifieke moment de wetenschap van of beschikkingsmacht over had. Van dit gedeelte zal de verdachte worden vrijgesproken, waardoor ook slechts ‘een hoeveelheid’ MDMA bewezen zal worden verklaard.
4.3.
Vrijspraak van feit 4
Tot slot het vierde feit (het in voorraad hebben van ketamine). De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het onder 4 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank ook het onder 4 subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De politie heeft zowel in de garagebox als in het voertuig van [medeverdachte01] wit poeder aangetroffen. Uit het dossier volgt echter dat alleen de ketamine uit de auto door het NFI is getest. De overige poeders zijn alleen indicatief door de politie getest als ketamine. Er is in dit geval onvoldoende verband tussen de geteste hoeveelheden en de enkel indicatief geteste hoeveelheden. De poeders zijn op verschillende plekken aangetroffen en niet gesteld of gebleken is dat zij uit dezelfde voorraad kwamen. Dit betekent dat alleen van de ketamine uit de auto van [medeverdachte01] kan worden bewezen dat het ketamine betrof, maar daar had de verdachte op dat moment geen beschikkingsmacht over. Er kan daarom in zijn geheel niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte ketamine in voorraad heeft gehad.
4.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte:
  • onder feit 1 ongeveer 11,6 gram cocaïne en 7,1 gram MDMA aanwezig heeft gehad,
  • onder feit 2 tezamen en in vereniging een hoeveelheid cocaïne, 116,2 gram amfetamine en een hoeveelheid MDMA aanwezig heeft gehad en
  • onder feit 3 tezamen en in vereniging ongeveer 6,1 kilo hasjiesj en 113,3 gram hennep aanwezig heeft gehad.
Feit 4 (het in voorraad hebben van ketamine) is niet bewezen. Daarvan wordt de verdachte vrijgesproken.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 11 december 2022 te Klaaswaal, gemeente Hoeksche Waard opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 11,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 7,1 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 8 december 2022 tot en met 9 december 2022 te Heinenoord, gemeente Hoeksche Waard, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
- ongeveer 116,2 gram)van een materiaal bevattende amfetamine, en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 8 december 2022 tot en met 9 december 2022 te Heinenoord, gemeente Hoeksche Waard, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,1 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en ongeveer 113,3 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feiten 1 en 2:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs (cocaïne, amfetamine en MDMA) en ruim 6 kilo hasjiesj en/of hennep in een garagebox bewaard. Dit zijn ernstige feiten. Het mag voor zich spreken dat drugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat met de handel in en het gebruik van drugs veel andere vormen van criminaliteit gepaard gaan. Voor het plegen deze feiten worden doorgaans dan ook flinke gevangenisstraffen opgelegd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Stichting Verslavingsreclassering GGZ heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 maart 2023. De reclassering komt in het kort tot de volgende conclusies.
De reclassering heeft geen zicht gekregen op de delictgerelateerde factoren vanwege de
ontkennende proceshouding van de verdachte. Indien hij schuldig wordt bevonden, ziet zij echter wel mogelijke delictgerelateerde factoren op de leefgebieden financiën, houding, sociaal netwerk en middelen(gebruik). Gezien de aard van de verdenking kan er niet worden uitgesloten dat hij een financieel motief had voor het plegen van het delict. Mogelijk dat hier een pro-criminele houding aan ten grondslag ligt. Daarnaast is zijn sociale netwerk mogelijk delictgerelateerd. Tot slot is het leefgebied middelengebruik mogelijk delictgerelateerd, omdat de verdachte ten behoeve van zijn eigen middelengebruik de drugs in bezit had en/of betrokken is geweest bij drugshandel.
De verdachte staat momenteel onder toezicht van de reclassering in het kader van schorsing van de preventieve hechtenis. Het toezicht is recent opgestart en betrokkene houdt zich aan zijn meldplicht. De ambulante behandelverplichting is nog niet gestart. In het huidige onderzoek ziet de reclassering echter ook geen redenen om dit opnieuw te adviseren, omdat er geen aanwijzingen zijn voor psychosociale problematiek. Wel acht de reclassering het bij een veroordeling wenselijk dat de verdachte vanwege zijn jonge leeftijd, zijn houding en de ernst van het feit, ondersteuning en sturing krijgt, zodat hij werkt aan positieve levensdoelen die bijdragen aan het verminderen van recidive. De verdachte heeft behoefte aan onafhankelijkheid en met de interventies ‘Stap voor stap 1’ en de Jongvolwassenen-methodiek 2 kan met oog voor zijn ontwikkeling worden toegewerkt naar een stabiel, afhankelijkheid volwassen bestaan.
Daarom worden als bijzondere voorwaarden bij een eventuele straf geadviseerd:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • meewerken aan de interventie ‘Stap voor stap 1’;
  • een inspanningsverplichting ten aanzien van dagbesteding (werk of studie), en
  • een contactverbod met de medeverdachte [medeverdachte01] .
De reclassering vindt een gevangenisstraf niet wenselijk. Daarbij houdt de reclassering rekening met zijn relatief jonge leeftijd en het feit dat hij weer een baan heeft. Wel wordt hij in staat geacht een taakstraf uit te kunnen voeren.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De omstandigheden die de reclassering noemt, maar ook de strafeis van de officier, spelen daarin een belangrijke rol. In plaats daarvan wordt een taakstraf opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank komt daarbij tot een lagere straf dan geëist, onder meer nu zij minder bewezen acht.
De reclassering acht begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk, dus ook om die reden zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen, 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 100 (honderd) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat
van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 87 (zevenentachtig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd blijven melden bij Stichting Verslavingsreclassering GGZ (Antes), op het adres Hoge Bakstraat 44 te Dordrecht, zolang en frequent als de reclassering noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal binnen het reclasseringstoezicht meewerken aan de begeleidingsmodule Stap voor Stap, voor bewustwording van zijn levensstijl en middelenproblematiek;
3. de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd inspannen voor het verkrijgen van passende dagbesteding (werk of studie), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
4. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte01] (geboren [geboortedatum02] 2001 te [geboorteplaats02] ), gedurende de proeftijd of zoveel korter als het Openbaar Ministerie verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. I. Bouter en A.M. van der Leeden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Voogel-van Buuren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 4 april 2023.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 11 december 2022 te Klaaswaal, gemeente Hoeksche Waard opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 11,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 7,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 8 december 2022 tot en met 9 december 2022 te Heinenoord, gemeente Hoeksche Waard, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 268,3 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 116,2 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, en/of
- ongeveer 96,8 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 8 december 2022 tot en met 9 december 2022 te Heinenoord, gemeente Hoeksche Waard, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,1 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of ongeveer 113,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij in of omstreeks de periode van 8 december 2022 tot en met 9 december 2022 te Heinenoord, gemeente Hoeksche Waard, en/of te Dordrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning geldt, te weten ongeveer 2.324,8 gram (bruto) ketamine, opzettelijk in voorraad heeft gehad en/of verkocht en/of afgeleverd en/of ter hand gesteld en/of uitgevoerd en/of verhandeld;
subsidiair, indien het primair tenlastegelegde feit niet tot een bewezenverklaring kan leiden:
hij in of omstreeks de periode van 8 december 2022 tot en met 09 december 2022 te Heinenoord, gemeente Hoeksche Waard, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk zonder registratie een (grote) hoeveelheid ketamine (ongeveer 2.324,8 gram), in elk geval een werkzame stof, in voorraad heeft gehad.