2.7loonberekening bij het ritme twee maanden “op” en een maand ”af”
De chauffeurs wijzen erop dat de CAO een standaard-CAO is, die de werkgever verplicht om altijd minimaal 40 basisuren per week te betalen (artikel 26, met het opschrift: “loonberekening”). Die verplichting geldt volgens hen ook als de chauffeur niet werkt.
Daarnaast noemen zij als grondslag voor hun vordering op dit punt de mogelijkheid dat werknemers met de werkgever afspreken dat vakantiedagen worden afgeschreven voor de maand “af”. In dat geval beschouwen ze die maand “af” kennelijk als vakantie, waarmee zij aanspraak zouden hebben op het basisloon op grond van het dwingendrechtelijke artikel 7:639 BW.
Unitrans bestrijdt niet uitdrukkelijk dat het om vakantie gaat, maar voert aan dat het van tweeën een is:
ofalle overuren in de maanden “op” worden betaald, maar dan wordt er geen loon betaald in de maand “af”
ofin de maand “af” wordt het normale basisloon betaald, maar dan worden de niet gewerkte uren verrekend met de overuren van de maanden daarvoor. Zij acht de berekeningswijze van de chauffeurs niet redelijk.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
De wet definieert het begrip “vakantie” niet. De CAO verwijst in artikel 67, dat gaat over vakantie, naar artikel 7:634 BW, waarin de wettelijke aanspraak op vakantiedagen is vermeld.Het aantal vakantiedagen varieert volgens de CAO van 24 tot 28 dagen per jaar.
De maanden “af”, en dat zijn er op jaarbasis vier, omvatten natuurlijk veel meer werkuren dan waarop de werknemer aanspraak op vakantie heeft op grond van artikel 7:634 BW.
De kantonrechter kan de niet gewerkte uren in de maanden “af” dan ook niet beschouwen als alléén vakantie. Artikel 7:639 BW kan dus niet de grondslag vormen voor de door de chauffeurs gevorderde betaling van het basisloon over die maanden.
De volgende vraag is dan of de chauffeurs hun aanspraak op basisloon in de maanden “af” terecht baseren op artikel 26 van de CAO.
Dat artikel (CAO 2014-2017 luidt:
“Loonberekening
1.a. De functielonen gelden voor 160 diensturen per periode van 4 weken, respectievelijk 174 diensturen per maand.
1.b. Het bepaalde onder a. laat onverlet dat uitbetaling aan de werknemer van minimaal 40 uur per week gegarandeerd is.”)
Voor de vordering van de chauffeurs vormt dit laatste artikellid, dat de uitbetaling van het loon per week regelt, een onvoldoende basis. Het is niet toepasbaar op de situatie “twee maanden “op” en een maand “af”, een situatie waarvoor de CAO geen regeling bevat.
Hoewel de CAO een standaardregeling is, is het in de gegeven omstandigheden toelaatbaar daaraan het door de chauffeurs voorgestane rechtsgevolg te verbinden: aanspraak op betaling van het basisloon in de maanden “af”. Het zou naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn dat niet te doen. Hiertoe is het volgende redengevend.
Het “van tweeën een-argument” van Unitrans miskent dat de chauffeurs hun vrije tijd in de twee maanden “op” maar beperkt naar eigen wens konden besteden. Uitgaande van 244 werkuren per maand (174 reguliere uren en in totaal 70 over-, zaterdag- en zondaguren) resteerden voor de chauffeurs in de maanden “op” van de 728 uren waaruit een gemiddelde maand bestaat (728 – 244 =) 484 uren die “van henzelf” waren, dat wil zeggen: door hen vrijelijk te besteden zouden moeten zijn. Voor twee maanden waren dat er dus 968. Door de aard van het internationale werk waren de chauffeurs echter in aanzienlijke mate beperkt in de vrije besteding van die uren. Zij leefden twee maanden lang immers bij en rond hun vrachtwagens en konden niet naar huis. In de maand “af”, die volgde op twee maanden “op”, werkten de chauffeurs niet. Daarmee moeten de 968 uren uit de voorafgaande maanden, die zij slechts in zeer beperkte mate vrij hadden kunnen besteden, én hun vakantie-aanspraak als gecompenseerd worden beschouwd.
De chauffeurs maken voor de maanden “af” dan ook terecht aanspraak op het basisloon.