ECLI:NL:RBROT:2023:3892

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
C/10/653781 / KG ZA 23-178
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming van verblijf bij asielzoekerscentrum op basis van zorgvuldigheid huisvestingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en een gedaagde, die als nareiziger met haar minderjarige kinderen in een asielzoekerscentrum (AZC) verbleef. Het COA vorderde ontruiming van de door de gedaagde gebruikte ruimte in het AZC, omdat zij een aangeboden woning had geweigerd. De gedaagde had een afgeleide verblijfsvergunning en was in afwachting van passende huisvesting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet adequaat was geïnformeerd over de huisvestingsprocedure en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, zoals haar rugklachten en de gezinssamenstelling. De voorzieningenrechter oordeelde dat het COA niet de benodigde zorgvuldigheid had betracht en dat de aangeboden woning niet passend was voor de gedaagde en haar kinderen. Hierdoor werd de vordering van het COA afgewezen en werd het COA veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/653781 / KG ZA 23-178
Vonnis in kort geding van 26 april 2023
in de zaak van
de rechtspersoon als bedoeld in artikel 2 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. A.M.A. Dijkman te Den Haag,
tegen
[gedaagde01], voor zichzelf en in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen:
(A) [minderjarige01], en
(B) [minderjarige02],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. Kahraman te Haarlem.
Partijen worden hierna het COA en [gedaagde01] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 maart 2023, met 12 producties;
  • de mondelinge behandeling op 13 april 2023;
  • de pleitnota van het COA.

2.De feiten

2.1.
Het COA vangt asielzoekers op in opvangcentra, biedt basisvoorzieningen en begeleidt hen naar hun toekomst in Nederland of daarbuiten.
2.2.
[gedaagde01] is als nareiziger van haar referent, haar dochter [dochter01] (hierna: [voornaam dochter01] ), naar Nederland gekomen met haar twee andere kinderen (zonen). [voornaam dochter01] is sinds oktober 2019 statushouder in Nederland en woont in de gemeente Alkmaar onder begeleiding van Parlan Jeugdzorg.
2.3.
[gedaagde01] verblijft momenteel, samen met haar twee zonen, in de crisisnoodopvang (hierna: CNO) van het asielzoekerscentrum te Oud-Beijerland (hierna: het AZC).
2.4.
Bij beschikking van 1 december 2022 heeft [gedaagde01] een afgeleide verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verkregen.
2.5.
Bij brief van 5 december 2022 heeft het COA aan [gedaagde01] meegedeeld dat de gemeente Alkmaar (hierna: de gemeente) bereid is gevonden om bij voorrang woonruimte voor [gedaagde01] beschikbaar te stellen en dat de gemeente daartoe een aanbod zal doen.
2.6.
Op of omstreeks 13 januari 2023 heeft de gemeente aan [gedaagde01] de woning gelegen [adres01] te Alkmaar aangeboden (hierna: de woning).
2.7.
[gedaagde01] heeft dit aanbod geweigerd. Daarop heeft op 17 januari 2023 een eerste woningweigeringsgesprek plaatsgevonden tussen het COA en [gedaagde01] . Het gesprek werd gevoerd met behulp van een telefonische tolk. Van dat gesprek heeft het COA een verslag gemaakt. Daarin heeft het COA als opgegeven redenen om de woning te weigeren het volgende opgeschreven:
“(…)
  • de woning is te klein
  • de woning is niet fijn / leuk
  • vanwege problemen aan mijn gehoor vind ik de woning niet geschikt
(…)”
2.8.
Op 19 januari 2023 heeft een tweede woningweigeringsgesprek plaatsgevonden tussen het COA en [gedaagde01] , wederom met behulp van een telefonische tolk. Het COA heeft tijdens dat gesprek aan [gedaagde01] meegedeeld dat de woningweigering onterecht is bevonden en haar gewezen op de gevolgen van de weigering, namelijk dat zij het AZC dient te verlaten. Aan haar is een termijn van 24 uur gegeven om op haar weigering terug te komen.
[gedaagde01] is binnen die termijn niet teruggekomen op haar weigering.
2.9.
Bij brief van 16 februari 2023 heeft de advocaat van het COA [gedaagde01] gesommeerd om, met haar kinderen, de bij haar in gebruik zijnde ruimte in het AZC binnen drie dagen te ontruimen. Vervolgens heeft [gedaagde01] te kennen gegeven dat zij terugkwam op haar weigering. Het COA heeft daarop onderzocht of de aangeboden woning in Alkmaar nog beschikbaar was, maar de woning was al aan een ander aangeboden.
2.10.
[gedaagde01] heeft aan de sommatie tot ontruiming van het AZC geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
Het COA vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde01] te veroordelen om de bij haar in gebruik zijnde ruimte(n) in het AZC binnen 7 dagen na betekening van het te wijzen vonnis althans binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, te ontruimen en ontruimd te houden, met al het hare en de haren, met veroordeling van [gedaagde01] in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer. Dit verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van het COA in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van het COA bij haar vordering is voldoende gegeven en is ook niet betwist door [gedaagde01] .
4.2.
Het COA doet een beroep op artikel 7 lid 1 sub a van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005). In dat artikel is bepaald dat het recht op opvang eindigt, indien het een asielzoeker betreft aan wie een verblijfsvergunning is verleend, op de dag waarop naar het oordeel van het COA passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd. Het COA stelt dat zij heeft bemiddeld bij het vinden van passende woonruimte voor [gedaagde01] en haar kinderen. Nu [gedaagde01] heeft geweigerd de woning te accepteren, heeft dat tot gevolg dat het recht op opvang op grond van artikel 7 lid 1 sub a Rva 2005 van rechtswege is geëindigd. [gedaagde01] en haar kinderen verblijven op dit moment zonder recht of titel in het AZC en dienen daarom het AZC te ontruimen. Aldus het COA.
4.3.
[gedaagde01] brengt daartegen in dat het COA niet de benodigde zorgvuldigheid bij het doorlopen van de huisvestingsprocedure in acht heeft genomen. Er is met [gedaagde01] geen huisvestingsgesprek gevoerd, zij is niet geïnformeerd over de regels, bij de aanwijzing van de woning is geen rekening gehouden met de gezinssamenstelling van [gedaagde01] en haar drie kinderen, er had voor een adequate vertaling een fysieke tolk moeten worden geregeld en de gronden waarop zij de woning heeft geweigerd, zijn ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Zij stelt dat de woning niet voldoet omdat zij vanwege rugklachten geen trappen kan lopen en de woning op de tweede verdieping is gelegen. Zij stelt dat zij dit heeft aangegeven in de woningweigeringsgesprekken. Aldus [gedaagde01] .
4.4.
De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat [gedaagde01] terecht bezwaren heeft gemaakt tegen de gang van zaken rondom de huisvestingsprocedure. Daartoe is het volgende redengevend.
4.5.
Het COA stelt dat zij [gedaagde01] heeft uitgenodigd voor een huisvestingsgesprek, maar dat [gedaagde01] niet is verschenen bij dat gesprek zodat zij geen rekening kon houden met de wensen van [gedaagde01] . [gedaagde01] heeft betwist dat zij is uitgenodigd voor het huisvestingsgesprek.
Het COA heeft e-mails (haar productie 2) overgelegd waarin de locatie-manager van het AZC op 26 februari 2023 uitdrukkelijk bevestigt dat hij op 24 november 2022 onder meer [gedaagde01] heeft ingelicht dat zij diende te verschijnen voor dat gesprek. Echter, ook indien ervan wordt uitgegaan dat die mededeling heeft plaatsgevonden, is daarmee nog niet duidelijk of [gedaagde01] die uitnodiging juist heeft begrepen. Ter zitting heeft het COA, op de vraag hoe [gedaagde01] precies is uitgenodigd, geantwoord dat de locatiemanager de uitnodigingsbrief heeft overhandigd aan [gedaagde01] op het moment dat [gedaagde01] zich meldde bij het AZC (waartoe iedere asielzoeker wekelijks verplicht is). Die uitnodigingsbrief is echter niet overgelegd. Niet bekend is wat daarin staat en in welke taal. Evenmin is bekend of en wat de locatiemanager bij de overhandiging van de brief aan [gedaagde01] heeft meegedeeld. Gelet op het feit dat alle formulieren en brieven die gericht zijn aan [gedaagde01] in het Nederlands zijn, kan worden aangenomen dat de uitnodigingsbrief tevens in het Nederlands was opgesteld. Het had op de weg van het COA gelegen om zich ervan te vergewissen dat [gedaagde01] de inhoud van die brief en/of de mededeling van de locatiemanager goed had begrepen en om daarover in dit kort geding duidelijkheid te verschaffen. Het COA heeft op dat punt niets gesteld. Die gang van zaken doet twijfels rijzen of het voor [gedaagde01] duidelijk was dat zij was uitgenodigd voor een huisvestingsgesprek.
4.6.
[gedaagde01] voert aan dat de woning niet passend is, vanwege (1) haar rugklachten waardoor zij geen trap kan lopen (terwijl de woning een portiekflat is die zich op de 2e verdieping bevindt en geen lift heeft) en (2) omdat er geen rekening is gehouden met haar drie kinderen.
4.7.
Wat betreft de rugklachten, is in geschil of [gedaagde01] die tijdens het eerste weigeringsgesprek aan de orde heeft gesteld. Volgens het COA niet, volgens [gedaagde01] wel. In het verslag van dat gesprek is weliswaar niets geschreven over haar rugklachten, maar daartegenover wijst [gedaagde01] erop dat zij gehoorproblemen heeft (wat wel in het verslag staat) en daardoor de telefonische tolk niet goed kon verstaan, zodat zij de inhoud van het verslag niet goed kon controleren.
4.8.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een telefonische tolk, in vergelijking met een fysieke tolk, beperkingen kent. Een fysiek aanwezige tolk kan mede aan de hand van de houding en blik van de betrokkene beoordelen of de betrokkene de vertaling goed heeft begrepen en, als dat nodig is, daarop inspelen. Een telefonische tolk kan dit niet op die manier doen: deze moet het hebben van de mondelinge reacties van betrokkene en van het stellen van vragen om te kijken of de boodschap is begrepen. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter opgemerkt dat de tolk, die fysiek aanwezig was, een vraag vaker moest herhalen voordat [gedaagde01] het begreep. Gelet daarop en op de gehoorproblemen van [gedaagde01] , valt niet uit te sluiten dat [gedaagde01] de inhoud van het weigeringsgesprek onvoldoende heeft meegekregen en/of dat zij wel degelijk aan de tolk heeft doorgegeven dat zij rugklachten had maar dat dit niet (juist) werd vertaald aan het COA.
4.9.
Het COA heeft op zitting verklaard dat, als zij bekend was geweest met deze gestelde rugklachten, zij nader medisch onderzoek zou hebben laten voeren. Dit is nu niet gebeurd, waardoor onvoldoende duidelijk is of de rugklachten een reële klacht zijn.
4.10.
Verder is uit de overgelegde stukken niet gebleken dat de gemeente, bij het aanbieden van een gepaste woning, rekening heeft gehouden met de gezinssamenstelling van [gedaagde01] en haar drie kinderen. Het COA stelt dat de gemeente is uitgegaan van vier personen, wat zou blijken uit het feit dat [gedaagde01] in haar systeem geregistreerd staat als PLE4. Dat staat voor plaatsingseenheid van vier personen. De gemeente wist daarvan af, omdat zij volgens het COA toegang heeft tot dat systeem. In de overgelegde correspondentie vanuit het COA of de gemeente staat echter nergens vermeld dat [gedaagde01] is aangemerkt als een ‘PLE4’. In de brief van het COA aan [gedaagde01] van 5 december 2022 staat alleen ‘PLE’ genoemd. Ook blijkt nergens uit dat de gemeente daarvan afwist of bij de selectie van de woning rekening heeft gehouden met vier personen. [gedaagde01] heeft deze stelling betwist en voert aan dat een medewerker van de woningcorporatie juist tegen haar had gezegd dat er slechts rekening was gehouden met haar en één kind.
4.11.
Bij deze stand van zaken is onvoldoende aannemelijk geworden dat de aangeboden woning passend was voor de situatie van [gedaagde01] en haar kinderen. Die omstandigheid, tezamen met het feit dat [gedaagde01] bij ontruiming op straat komt te staan met twee minderjarige kinderen (die dan vervolgens vermoedelijk door Jeugdzorg opgevangen zullen moeten worden), maakt dat de vordering van het COA wordt afgewezen. Het belang van het COA om de doorstroom vanuit AZC’s naar reguliere woningen niet te vertragen vanwege het gebrek aan opvangplekken, moet hier wijken.
4.12.
Het COA zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde01] worden begroot op:
- griffierecht € 86,00
- salaris advocaat
€ 697,00
Totaal € 783,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
a. wijst de vordering af;
veroordeelt het COA in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde01] tot op heden begroot op € 783,00;
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn. Het is ondertekend door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.
2091 / 1876