ECLI:NL:RBROT:2023:3884

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
C/10/654748 / KG ZA 23-228
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking van parate executie van woning door de bank afgewezen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 april 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser01] en ABN AMRO HYPOTHEKEN GROEP B.V. (h.o.d.n. FLORIUS). [eiser01] vorderde de bank te gebieden om de voorgenomen openbare executoriale verkoop van zijn woning te staken, omdat hij in een bodemprocedure tegen Marek Vastgoed Invest-group B.V. een verklaring voor recht vorderde dat een beheerovereenkomst rechtsgeldig was ontbonden. De bank had de hypotheekovereenkomst met [eiser01] opgezegd en de volledige lening opgeëist vanwege een betalingsachterstand en het verhuren van de woning zonder toestemming. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser01] tekort was geschoten in zijn verplichtingen uit hoofde van de hypotheekakte en dat de bank bevoegd was om tot executieverkoop over te gaan. De vorderingen van [eiser01] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de bank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/654748 / KG ZA 23-228
Vonnis in kort geding van 20 april 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te Schiedam,
eiser,
advocaat mr. A.K. Ramdas te Barendrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABN AMRO HYPOTHEKEN GROEP B.V.,
h.o.d.n. FLORIUS,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
advocaat mr. E.E.W. Danen te Rosmalen.
Partijen zullen hierna [eiser01] en de bank genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 maart 2023, met 9 producties;
  • de 13 producties van de bank;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 6 april 2023;
  • de pleitnota van de bank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiser01] is eigenaar van een woning, gelegen aan de [adres01] te [plaats01] (hierna: de woning).
2.2.
Bij notariële akte van 4 april 2002 is ten gunste van de bank een hypotheek gevestigd op de woning voor een geldlening van € 87.968,00. Op deze hypotheek zijn algemene bepalingen van toepassing. In artikel 6 van de algemene bepalingen is kort gezegd vermeld dat de schuldenaar, tot meerdere zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit de hypotheek, een levensverzekering afsluit ten gunste van de geldgever.
In artikel 9 is bepaald welke kosten voor rekening komen van de schuldenaar. In artikel 13 is onder meer vermeld dat de schuldenaar het onderpand zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de geldgever niet mag verhuren. In artikel 16 lid 2 is vermeld in welke situaties de schuld onmiddellijk opeisbaar is, waaronder de situatie dat de schuldenaar zijn verplichtingen tegenover de geldgever niet nakomt.
2.3.
De bank heeft bij brief van 2 maart 2018 toestemming verleend aan [eiser01] om de woning binnen de kaders van de Leegstandwet te verhuren. In die brief is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…) De toestemming voor tijdelijke verhuur geldt tot uiterlijk 29 november 2022. Op dat moment eindigt ook de geldigheidsduur van uw vergunning. Het is daarna niet meer mogelijk om uw woning binnen de kaders van de Leegstandwet te verhuren.
Wanneer de door u afgesloten huurovereenkomst eindigt vóór deze datum, dan vervalt hiermee ook de door ons verleende toestemming voor verhuur. U moet bij een nieuwe huurder opnieuw toestemming bij ons aanvragen. (…)”
2.4.
[eiser01] heeft op 31 juli 2020 een overeenkomst gesloten met Marek Vastgoed Invest-group B.V. (hierna: Marek). De overeenkomst draagt de titel ‘Beheerovereenkomst’.
2.5.
Bij brief van 15 juli 2021 heeft (de advocaat van) [eiser01] aan Marek medegedeeld de beheerovereenkomst te willen vernietigen op grond van dwaling, bedrog dan wel misbruik van omstandigheden.
2.6.
De bank heeft vanaf juni 2022 meerdere malen correspondentie gevoerd met [eiser01] over de verhuursituatie van de woning en de gevolgen daarvan voor de hypotheek. De bank heeft het dossier van [eiser01] in augustus 2022 overgedragen aan haar incassogemachtigde Mender. Mender heeft [eiser01] bij e-mail van 20 september 2022 gesommeerd om binnen 3 maanden de verhuur te beëindigen en de woning zelf te bewonen. Mender heeft bij brief van 30 december 2022 aan [eiser01] meegedeeld dat hij zich niet aan de voorwaarden van de hypotheek heeft gehouden en dat de woning zal worden getaxeerd. Vervolgens heeft in opdracht van de bank een geveltaxatie plaatsgevonden. Daarvan is een taxatierapport opgesteld, waarin de executiewaarde in verhuurde staat is getaxeerd op
€ 76.000,00 en de executiewaarde in onverhuurde staat op € 135.000,00.
2.7.
[eiser01] heeft bij dagvaarding van 30 januari 2023 een bodemprocedure tegen Marek aanhangig gemaakt bij de kantonrechter van deze rechtbank. Daarin vordert hij een verklaring voor recht dat de beheerovereenkomst met de brief van 15 juli 2021 rechtsgeldig is ontbonden en dat Marek wordt veroordeeld de woning te ontruimen. In die zaak heeft Marek inmiddels geconcludeerd voor antwoord en is een comparitie van partijen bepaald op 8 juni 2023.
2.8.
De bank heeft de hypotheekovereenkomst met [eiser01] bij brief van 16 februari 2023 opgezegd en de volledige lening van € 88.663,52 opgeëist vanwege een betalingsachterstand en het verhuren van de woning zonder toestemming van de bank.
2.9.
De bank heeft bij brief van 27 februari 2023 aan [eiser01] meegedeeld (1) dat [eiser01] zich tevens niet heeft gehouden aan artikel 6 van de algemene bepalingen wat ook een grond is voor opeising, (2) dat [eiser01] niet tot betaling van de hele schuld is overgegaan en daarmee in verzuim verkeert en (3) dat de openbare verkoop binnenkort zal worden opgestart.

3..Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de bank te gebieden om met onmiddellijke ingang de voorgenomen openbare executoriale verkoop van het registergoed van [eiser01] aan het adres [adres01] ( [postcode01] ) te [plaats01] te staken en gestaakt te houden, dan wel uit te stellen;
II. de bank te verbieden om uitvoering te geven aan de opeising van de hypothecaire geldlening met nummer [nummer01] en de bank te bevelen tot voortzetting van de aan [eiser01] verstrekte financiering respectievelijk tot nakoming jegens [eiser01] van de hypothecaire geldlening;
III. subsidiair: de bevoegdheid van de bank tot executie te schorsen c.q. te staken, totdat er onherroepelijk vonnis is gewezen in een bodemzaak tussen partijen [noot vzr: bedoeld zal zijn ‘tussen [eiser01] en Marek’] dan wel tot 18 maanden na de datum van dit vonnis;
IV. meer subsidiair: een in goede justitie te bepalen voorziening te treffen;
V. te bepalen dat de bank voor iedere dag of gedeelte van de dag dat zij in strijd handelt met het onder I, II, III en IV gevorderde, aan [eiser01] een dwangsom verbeurt van € 500,00 per dag, met een maximum van € 25.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
VI. de bank te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
3.2.
Het verweer van de bank strekt ertoe [eiser01] niet-ontvankelijk te verklaren althans zijn vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [eiser01] in de kosten van dit geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.
De bank heeft ter zitting aangevoerd dat [eiser01] en/of zijn advocaat niet-ontvankelijk zijn/is in deze procedure althans niet bevoegd zijn/is om in deze procedure op te treden, omdat [eiser01] de Britse nationaliteit heeft en sinds 3 april 2019 ‘insolvent’ is verklaard in het Verenigd Koninkrijk.
4.2.
De bank heeft niet uitgewerkt wat de juridische gevolgen zijn van het feit dat [eiser01] als ‘Insolvent’ is opgenomen in de ‘Person Compliance List’. Zonder nadere toelichting op dat punt, die ontbreekt, en gelet op het nationale faillissementsrecht, valt voorshands niet in te zien dat de insolvent-verklaring van [eiser01] raakt aan zijn ontvankelijkheid in deze procedure. Volgens het nationale faillissementsrecht blijft de gefailleerde tijdens het faillissement bevoegd om als eiser of gedaagde in rechte op te treden, voor zover het rechtsvorderingen betreft waarbij de boedel niet is betrokken, bijvoorbeeld een vordering tegen de gefailleerde tot ontruiming van een woning. Voorstelbaar is dat de onderhavige vordering die feitelijk neerkomt op een staking of schorsing van de executie (waarvan [eiser01] stelt dat hij daardoor dakloos wordt) daar onder valt.
4.3.
Het feit dat de executieverkoop van de woning is aangekondigd tegen 28 juni 2023 maakt dat er sprake is van een spoedeisend belang. De bank heeft de spoedeisendheid ook niet betwist.
De (inhoudelijke) beoordeling
4.4.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de door de bank voorgenomen executieverkoop moet worden gestaakt of geschorst. Uitgangspunt is dat de bank, als hypotheekhouder, op grond van artikel 3:268 BW bevoegd is om tot executieverkoop van de woning over te gaan, indien [eiser01] in verzuim is met de voldoening van zijn hypothecaire verplichtingen. Schorsing kan worden bevolen indien niet aannemelijk is dat aan de vereisten voor het uitoefenen van het recht van parate executie is voldaan. Daarnaast kan schorsing van de executie aangewezen zijn indien de hypotheekhouder misbruik maakt van haar executierecht, er een noodsituatie dreigt te ontstaan of als de hypotheekhouder anderszins onvoldoende rekening houdt of heeft gehouden met de gerechtvaardigde belangen van de hypotheekgever.
4.5.
[eiser01] voert in dat verband aan dat opeising van de hypotheek en parate executie door de bank in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid leiden tot voor hem onaanvaardbare gevolgen. Hij heeft voor de verhuur van de woning toestemming gekregen van de bank en er is geen sprake van een betalingsachterstand. Bij verkoop van de woning wordt [eiser01] onevenredig benadeeld, omdat hij dan op straat zal komen te staan en de aanhangig gemaakte bodemprocedure tegen Marek zinloos wordt. De zorgplicht van de bank brengt mee dat zij de uitspraak in die bodemprocedure dient af te wachten, aldus [eiser01] .
4.6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiser01] jegens de bank is tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit hoofde van de hypotheekakte.
[eiser01] heeft niet betwist dat de bank taxatiekosten heeft gemaakt (zie 2.6.) en dat die kosten op grond van artikel 9 van de algemene bepalingen voor rekening komen van [eiser01] (zie 2.2.). De bank heeft [eiser01] voor die openstaande kosten van € 695,52 aangemaand bij brief van 1 maart 2023. Die kosten zijn niet voldaan, zodat in zoverre sprake is van een betalingsachterstand.
Verder is genoegzaam aannemelijk geworden dat [eiser01] de woning zonder toestemming heeft verhuurd dan wel in beheer heeft gegeven aan Marek. De stelling van [eiser01] dat de bank hem bij brief van 2 maart 2018 toestemming heeft verleend om de woning te verhuren, is door de bank gemotiveerd en onderbouwd weerlegd. De bank heeft als productie 4 een huurovereenkomst (voor de bepaalde tijd van zes maanden) overgelegd tussen [eiser01] en
[naam01] van 1 februari 2018 en aangevoerd dat haar toestemming betrekking had op het sluiten van alleen die huurovereenkomst. [eiser01] heeft dat ter zitting niet bestreden en die stelling vindt steun in de brief van de bank aan [eiser01] van 2 maart 2018. Daarin is expliciet vermeld dat de door de bank verleende toestemming voor verhuur vervalt als de afgesloten huurovereenkomst eindigt en dat [eiser01] bij een nieuwe huurder opnieuw toestemming moet aanvragen (zie 2.3.). Dat betekent dat het [eiser01] niet was toegestaan om de in juli 2020 met Marek gesloten overeenkomst aan te gaan.
Ten slotte heeft de bank erop gewezen, en dat is door [eiser01] onweersproken gelaten, dat de levensverzekering van [eiser01] is geroyeerd, wat in strijd is met artikel 6 van de algemene bepalingen.
4.7.
De stelling van [eiser01] dat hij thans in Nederland woonachtig is en door de verkoop van de woning op straat komt te staan, is door de bank gemotiveerd betwist en door [eiser01] niet onderbouwd. [eiser01] heeft in ieder geval sinds 1 februari 2018 de woning steeds verhuurd – eerst aan [naam01] en daarna aan derden – en woont dus al jaren niet (meer) in de woning. De bank heeft onweersproken gesteld dat [eiser01] niet ingeschreven staat op het adres van de woning, dat hij in de BRP/het RNI geregistreerd staat met de vermelding “vertrokken naar het Verenigd Koninkrijk” in plaats van “zonder bekende verblijfplaats” en dat [eiser01] altijd belde vanuit het buitenland (Verenigd Koninkrijk of landen in Afrika). Op de vraag waaruit blijkt dat [eiser01] op dit moment in Nederland verblijft, kon zijn advocaat ter zitting slechts opmerken dat hij [eiser01] in Nederland in persoon heeft gesproken. [eiser01] heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat hij in Nederland verblijft. Bovendien staat in de ‘Person Compliance List’ een woonadres van [eiser01] in Londen vermeld. Het heeft er dus veel van weg dat hij in het Verenigd Koninkrijk woont.
4.8.
De omstandigheid dat de executieverkoop van de woning het gevolg heeft dat de lopende bodemprocedure tussen [eiser01] en Marek zinloos wordt, leidt, afgezet tegen het belang van de bank bij parate executie, niet tot een onevenredig nadeel of noodtoestand voor [eiser01] . Het belang van de bank bij de executieverkoop is gelegen in verliesbeperking. De bank heeft erop gewezen, en dat is door [eiser01] niet betwist, dat de (driekamer) woning thans kamersgewijs wordt verhuurd (wat meer kans geeft op schade) en dat er geen onderhoud aan wordt gepleegd. Daarmee daalt de executiewaarde van de woning met de tijd, zodat de bank een spoedeisend belang heeft bij executieverkoop. Bovendien lijkt de executie ook in het voordeel van [eiser01] te zijn. De bank kan, door inroeping van het huurbeding zoals bedoeld in artikel 3:264 BW, op korte termijn bewerkstelligen dat de woning wordt verkocht in onverhuurde staat, wat meer opbrengt. Dat is niet het geval wanneer partijen de uitkomst in de bodemprocedure tussen [eiser01] en Marek afwachten. De bank stelt terecht dat, ook indien Marek te zijner tijd wordt veroordeeld tot ontruiming van de woning, dat niet meteen hoeft te leiden tot een ontruiming door de huidige huurders/bewoners omdat zij, afhankelijk van hun rechtsverhouding met [eiser01] (wat in de bodemprocedure moet worden vastgesteld), niet gebonden hoeven te zijn aan die veroordeling.
4.9.
Nu [eiser01] in verzuim is met de voldoening van zijn hypothecaire verplichtingen en er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid aan de kant van de bank, is de bank bevoegd om tot executieverkoop van de woning over te gaan. Dat brengt mee dat de vorderingen van [eiser01] op alle onderdelen worden afgewezen.
4.10.
[eiser01] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de bank worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 1.079,00
Totaal € 1.755,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op € 1.755,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2023.
2091 / 1573