ECLI:NL:RBROT:2023:3877

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
10/247599-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de handel in cocaïne met bewijsverweren en strafmaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995, die werd beschuldigd van de handel in cocaïne gedurende een periode van ongeveer vier weken. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en verbeurdverklaring van geldbedragen en onttrekking van valse bankbiljetten aan het verkeer. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat er geen machtiging van de rechter-commissaris voor de telefoontap in het dossier aanwezig was. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel er een vormverzuim was, het nadeel voor de verdachte beperkt was, aangezien het betrof een drugslijn die niet voor privédoeleinden werd gebruikt. De rechtbank achtte de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte op 28 september 2022 cocaïne had verkocht en in de periode van 2 tot en met 28 september 2022 had gehandeld in meerdere hoeveelheden cocaïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 92 dagen op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de in beslag genomen geldbedragen verbeurd en de valse bankbiljetten onttrokken aan het verkeer. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/247599-22
Datum uitspraak: 12 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1995,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsvrouw mr. L.A. Sjadijeva, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 december 2022.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.A.A. Smetsers heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • de verbeurdverklaring van de op de beslaglijst opgenomen bedragen van € 3.797,50 en € 212,25 en de onttrekking aan het verkeer van het op de beslaglijst opgenomen bedrag van € 100,- aan valse bankbiljetten.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Verweer in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft gemotiveerd gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Daartoe is aangevoerd dat het dossier geen machtiging van de rechter-commissaris bevat die ziet op het tappen van het telefoonnummer [GSM-nummer01] . Een belangrijk strafvorderlijke voorschrift is daardoor niet nageleefd en het rechtens te beschermen belang, waaronder het recht op privacy, is geschonden. Dit heeft geleid tot ernstig nadeel voor de verdachte.
Dit betekent dat al het bewijs dat is voortgekomen uit de tap onrechtmatig is verkregen. Dat geldt niet alleen voor de processen-verbaal rondom de tapgesprekken, maar ook voor die omtrent het aantreffen van de cocaïne, de verklaringen en de chatberichten. Deze stukken moeten worden uitgesloten van het bewijs. Dat leidt ertoe dat de verdachte moet worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gesteld dat geen sprake is van een vormverzuim.
Uit de in het dossier aanwezige stukken kan worden geconcludeerd dat de machtiging wel is afgegeven. Deze is enkel niet in het dossier gevoegd.
Indien de rechtbank van oordeel is dat dat wel leidt tot een vormverzuim, is subsidiair aangevoerd dat dit verzuim van beperkte omvang is, nu het slechts ziet op het niet voegen van de machtiging in het dossier en niet op het ontbreken van de machtiging zelf. Voor zover er belangen zijn geschonden, is de schade ook zeer gering gebleven. In dat geval kan worden volstaan met de enkele constatering dat sprake is van een vormverzuim.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen machtiging van de rechter-commissaris bevat. In de in het dossier aanwezige processen-verbaal wordt verwezen naar een bevel van de officier van justitie, maar niet naar een machtiging. De rechtbank acht het waarschijnlijk dat de machtiging is afgegeven, maar heeft dat niet kunnen vaststellen. Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat er geen machtiging is afgegeven voor het tappen van het telefoonnummer [GSM-nummer01] .
Er is daarom sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Evenwel is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het nadeel dat door het vormverzuim is veroorzaakt, zeer beperkt is. Het betrof immers een zogenoemde drugslijn, die uitsluitend werd gebruikt voor het handelen in drugs, waardoor geen inzicht is verkregen in het privéleven van de verdachte. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de verdachte zelf heeft verklaard dat de telefoon niet van hem was en dat hij hem sporadisch mee kreeg voor de verkoop. De rechtbank zal daarom volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim.
4.2.
Bewijswaardering
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft partiële vrijspraak bepleit voor beide feiten.
Ten aanzien van het eerste feit heeft zij aangevoerd dat twee van de drie in de tenlastelegging opgenomen hoeveelheden materiaal niet zijn getest door het NFI, waardoor niet is komen vast te staan dat het cocaïne betrof.
Ten aanzien van het tweede feit is aangevoerd dat een kortere periode bewezen kan worden dan ten laste is gelegd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van het eerste feit als volgt. De verdachte heeft bekend dat hij in september 2022 een aantal dagen, waaronder op 28 september 2022, heeft gehandeld in cocaïne. Op 28 september is hij gedurende drie ontmoetingen geobserveerd. Steeds was telefonisch een afspraak gemaakt, waarna de klant bij de verdachte in de auto stapte en na korte tijd weer uitstapte. De eerste twee klanten zijn aangehouden en bij hen zijn ponypacks in beslag genomen, respectievelijk één en vier stuks, met daarin 0,4 en 1,7 gram materiaal. Alle betrokkenen, zo ook de verdachte, hebben verklaard dat het om cocaïne ging die zojuist was verkocht door de verdachte. Tijdens de derde ontmoeting is de verdachte aangehouden in zijn voertuig, waarin een zak met twaalf ponypacks is aangetroffen. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat die zak met ponypacks zijn verkoopvoorraad was waaruit hij verkocht.
De ponypacks in de auto zijn indicatief getest door de politie en vervolgens getest door het NFI. Gebleken is dat het materiaal cocaïne bevatte. De ponypacks die in beslag zijn genomen bij de klanten zijn enkel door de politie getest. Evenwel blijkt uit voorgaande dat de ponypacks direct afkomstig waren uit de voorraad – waarvan nog twaalf ponypacks over waren – in de auto. Voorts volgt uit de indicatieve test van de politie dat de inhoud ervan ook cocaïne betrof.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ook de ten laste gelegde hoeveelheden van 0,4 en 1,7 gram cocaïne heeft vervoerd en verkocht.
Met betrekking tot het tweede feit, stelt de rechtbank voorop dat de term ‘in de periode van’ impliceert dat de ten laste gelegde handelingen vallen binnen een bepaalde periode en niet dat die op iedere dag in die periode hebben plaatsgevonden. De verdachte heeft bovendien aangegeven dat hij net vóór of begin september 2022 voor het eerst drugs verkocht via de telefoon met het nummer [GSM-nummer01] . Voorts staat niet ter discussie dat de verdachte degene is die in de getapte gesprekken tussen 22 en 28 september 2022 te horen is en dat die gesprekken gingen over de handel in drugs. Daarmee kan wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat hij in de periode van 2 tot en met 28 september 2022 heeft gehandeld in cocaïne. Het verweer wordt verworpen.
4.3.
Conclusie
De verweren ten aanzien van artikel 359a Sv en het bewijsverweer worden verworpen. De ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 28 september 2022 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, ongeveer 1,7 en/of 0,4 en/of 5,7 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij, in de periode van 2 september 2022 tot en met 28 september 2022 in Nederland opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt meerdere handels- en/of gebruikershoeveelheden, bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in zijn verdediging.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straffen en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon, de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich in de periode van iets minder dan een maand bezig gehouden met de handel in cocaïne. Hij maakte telefonisch afspraken met klanten en leverde de drugs vanuit een auto. Op 28 september 2022 werd hij door de politie geobserveerd tijdens de afspraken met drie klanten en tijdens de laatste afspraak is hij aangehouden.
Harddrugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid. Bovendien gaat de handel in harddrugs gepaard met andere criminaliteit, met schade voor de samenleving tot gevolg. De verdachte heeft zich hier niets van aan getrokken en was enkel uit op financieel gewin.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Bij het met enige regelmaat handelen in gebruikershoeveelheden harddrugs gedurende de periode van minder dan een maand, kan - volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) - als uitgangspunt gedacht worden aan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt. Hierbij zij opgemerkt dat, hoewel de feiten ten laste zijn gelegd als twee afzonderlijke feiten, de handelingen onder het onder 1 bewezenverklaarde in feite zijn begrepen in het onder 2 bewezenverklaarde: de handel in cocaïne op 28 september 2022 valt immers in de periode van 2 tot en met 28 september 2022.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen en maatregel, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen geldbedragen van € 3.797,50 en € 212,25 verbeurd te verklaren. Hij heeft verder gevorderd een bedrag van € 100,- aan vals geld te onttrekken aan het verkeer. Abusievelijk is dit bedrag aan vals geld op de beslaglijst samengenomen met het bedrag van € 3.797,50, beide aangetroffen in de woning waarin de verdachte verbleef.
8.2.
Beoordeling
De in beslag genomen bedragen van € 3.797,50 en € 212,25 zullen worden verbeurd verklaard. De verdachte kon de voorwerpen geheel of ten dele ten eigen bate aanwenden en de voorwerpen zijn geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten verkregen. De verdachte heeft verklaard dat dit geld de omzet betrof uit de handel. Voor zover hij dit geld niet ten eigen bate kon aanwenden – omdat hij het moest afgeven aan een ander – is van belang dat niet is kunnen worden vastgesteld aan wie het geld toebehoorde.
Het in beslag genomen bedrag van € 100,- aan valse bankbiljetten zal worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang. Het voorwerp is uit de baten van de bewezen feiten verkregen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 92 (tweeënnegentig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2:
€ 3.797,50 (onderdeel van nummer 1, omschrijving: [beslagnummer01] )
€ 212,25 (nummer 2, omschrijving [beslagnummer02] )
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
€ 100,- aan valse biljetten (onderdeel van nummer 1, omschrijving [beslagnummer01] ).
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. K. Bakker en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Voogel-van Buuren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 12 januari 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 28 september 2022 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1,7 en/of 0,4 en/of 5,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij, op of omstreeks de periode van 2 september 2022 tot en met 28 september 2022, te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, althans in Nederland opzettelijk bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, meerdere handels- en/of gebruikershoeveelheden, bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.