ECLI:NL:RBROT:2023:3856

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
10093524
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer wegens verwijtbaar handelen met betrekking tot het gebruik van een dienstvoertuig

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de Gemeente Rotterdam en [verweerder01]. De Gemeente Rotterdam verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder01] op grond van ernstig verwijtbaar handelen, omdat hij een dienstvoertuig onrechtmatig voor privédoeleinden had gebruikt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder01] in de periode van 1 april 2022 tot en met 9 mei 2022 het dienstvoertuig in zijn bezit had en dit voor privédoeleinden gebruikte, terwijl hij wist dat dit niet was toegestaan. Ondanks dit verwijtbare handelen, concludeerde de kantonrechter dat de feiten en omstandigheden niet van zodanig gewicht waren dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen en dat de lange diensttijd en het goede functioneren van [verweerder01] in overweging moesten worden genomen. De kantonrechter heeft uiteindelijk de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 juni 2023, maar heeft bepaald dat [verweerder01] geen recht had op een transitievergoeding, omdat het eindigen van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10093524 \ VZ VERZ 22-11686
datum uitspraak: 12 april 2023
beschikking van de kantonrechter
in de zaak van:
Gemeente Rotterdam,
zetelend te Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A. Zonneveld,
tegen
[verweerder01] ,
wonende te [woonplaats01],
verweerder,
gemachtigde: aanvankelijk mr. A. Rhijnsburger, die zich bij e-mail van 18 januari 2023 als gemachtigde aan de zaak heeft onttrokken, waarna [verweerder01] in persoon verder heeft geprocedeerd.
De partijen worden hierna “Gemeente Rotterdam” en “ [verweerder01] ” genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van Gemeente Rotterdam, met producties 1 t/m 17;
  • de brief van Gemeente Rotterdam van 8 november 2022, waarin zij mededeelt dat partijen mondelinge overeenstemming hebben bereikt en zij verzoekt de zaak aan te houden in afwachting van het opstellen van een vaststellingsovereenkomst;
  • de e-mail van Gemeente Rotterdam van 29 december 2022, met bijlagen;
  • de brief van Gemeente Rotterdam van 6 januari 2023, waarin zij verzoekt alsnog een nieuwe datum voor een mondelinge behandeling te bepalen;
  • de e-mail van mr. A. Rhijnsburger van 18 januari 2023;
  • de oproepingsexploten van 9 februari 2023 en 7 maart 2023;
  • het verweerschrift van [verweerder01] .
1.2.
Op 22 maart 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren namens Gemeente Rotterdam aanwezig [naam01] (HR-adviseur) en [naam02] (manager WRT), bijgestaan door de gemachtigde mr. A. Zonneveld (jurist in dienst van Gemeente Rotterdam). [verweerder01] is in persoon verschenen.

2..De feiten

2.1.
[verweerder01] , geboren op [geboortedatum01], is op 18 februari 2008 in dienst getreden van Gemeente Rotterdam. Laatstelijk is [verweerder01] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van Teamleider Reiniging voor 36 uur per week werkzaam tegen een bruto maandsalaris van € 3.419,00 exclusief emolumenten.
2.2.
[verweerder01] heeft in november 2021 aan Gemeente Rotterdam kenbaar gemaakt dat hij een andere functie ambieert, waarna een loopbaantraject is gestart. Aan [verweerder01] is in dat kader onder meer ondersteuning geboden bij het solliciteren.
2.3.
Op 21 april 2022 heeft Gemeente Rotterdam met [verweerder01] afgesproken dat hij voor de duur van drie maanden wordt vrijgesteld van arbeid zodat hij zich volledig kan concentreren op het vinden van een nieuwe baan.
2.4.
Op 4 mei 2022 is door Gemeente Rotterdam geconstateerd dat [verweerder01] het dienstvoertuig met kenteken [kenteken01] in gebruik had. Op verzoek van Gemeente Rotterdam heeft [verweerder01] het dienstvoertuig op 9 mei 2022 teruggebracht.
2.5.
Op 12 mei 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder01] , [naam02] (manager WRT) en [naam01] (HR-adviseur). Tijdens dit gesprek heeft [verweerder01] onder andere verklaard het dienstvoertuig twee weken in gebruik te hebben gehad omdat zijn eigen auto defect was. Daarnaast heeft [verweerder01] tijdens dit gesprek verklaard dat hij weet dat het niet toegestaan is om een dienstvoertuig mee naar huis te nemen.
2.6.
De Centrale Onderzoekseenheid van Gemeente Rotterdam heeft vanaf 1 juni 2022 een onderzoek ingesteld naar het gebruik van de dienstauto door [verweerder01] . Daartoe heeft De Centrale Onderzoekseenheid het Voertuig Communicatie Systeem (VCS) van de dienstauto geraadpleegd, een verkennend gesprek gevoerd met [naam02] en een betrokkenengesprek gevoerd met [verweerder01] zelf. Naar aanleiding van het onderzoek heeft de Centrale Onderzoekseenheid een onderzoeksrapport opgesteld, waarvan de inhoud - voor zover van belang - als volgt luidt:
“(…) • Onderzoeksdoel 1
Vaststellen of [verweerder01] misbruik/oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van een
dienstvoertuig.
Conclusie onderzoeksdoel 1:
Middels het Voertuig Communicatie Systeem is vastgesteld dat [verweerder01] misbruik gebruik gemaakt heeft van een dienstvoertuig.
Het misbruik van een dienstvoertuig is tijdens het betrokkenengesprek direct toegegeven door [verweerder01] .
• Onderzoeksdoel 2
Indien dit vastgesteld wordt vaststellen hoe vaak en hoe lang [verweerder01] misbruik/ oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van het dienstvoertuig.
Conclusie onderzoeksdoel 2:
Vastgesteld is dat [verweerder01] van vrijdag 1 april 2022 tot en met maandag 9 mei 2022 geregistreerd staat als enige gebruiker van voertuig 405 voorzien van kenteken [kenteken01] . Tevens is vastgesteld dat het voertuig zich gedurende deze periode voornamelijk in en rondom de woonplaats ( [woonplaats01] ) van [verweerder01] begeven heeft en hij in totaal 38 ritten gereden heeft.
• Onderzoeksdoel 3
Vaststellen of [verweerder01] het dienstvoertuig heeft uitgeleend.
Conclusie onderzoeksdoel 3:
Niet kon worden vastgesteld of [verweerder01] het dienstvoertuig gedurende de betreffende periode heeft uitgeleend. [verweerder01] verklaart dat hij het dienstvoertuig niet heeft uitgeleend en dat hij alleen zelf in het dienstvoertuig gereden heeft. (…)”
2.7.
[verweerder01] is bij brief van 13 juli 2022 in de gelegenheid gesteld om schriftelijk zijn zienswijze op de bevindingen uit het onderzoeksrapport kenbaar te maken, maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.8.
Gemeente Rotterdam heeft bij brief van 25 augustus 2022 - voor zover van belang - het volgende aan [verweerder01] medegedeeld:
“(…) Naar aanleiding van een melding van een vermissing van een dienstvoertuig met het kenteken [kenteken01] is gebleken dat u dit dienstvoertuig in bezit had. Vervolgens heeft op 12 mei 2022 een gesprek met uw leidinggevende, [naam02] , plaatsgevonden. Bij dat gesprek was tevens aanwezig HR-adviseur [naam01] . Tijdens dit gesprek heeft u erkend dat u het dienstvoertuig mee naar huis heeft genomen en voor privédoeleinden heeft gebruikt.
Naar aanleiding van het voorgaande is vanaf 1 juni 2022 door de Centrale Onderzoeks- eenheid van het cluster Bestuurs- en Concernondersteuning van de gemeente Rotterdam onderzoek verricht. In het kader van dit onderzoek bent u ook gehoord op 20 juni 2022. Op 28 juli 2022 is het onderzoek afgerond en uit het onderzoek is gebleken dat u het dienstvoertuig met het kenteken [kenteken01] in de periode van 1 april 2022 tot en met 9 mei 2022 in uw bezit had en gebruikt heeft voor privédoeleinden.
Met de hiervoor benoemde gedragingen heeft u gehandeld in strijd met artikel 3.22.3, vijfde lid, van het Personeelshandboek010. Wij zien hier aanleiding in om een verzoekschriftenprocedure te starten en de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam te verzoeken om uw arbeidsovereenkomst met de gemeente Rotterdam te ontbinden.
In artikel 11.4, eerste lid, onder b, van de Cao-gemeenten is bepaald dat u kunt worden geschorst, als bedrijfs- of dienstbelangen dat noodzakelijk maken. Ik ben van mening dat hiervan sprake is, omdat uw handelswijze een grove schending van de regels voor integriteit opleveren en de gemeente Rotterdam daardoor ook financieel is benadeeld. Daarom heb ik besloten u met onmiddellijke ingang te schorsen totdat de kantonrechter uitspraak heeft gedaan over het verzoek om ontbinding van uw arbeidsovereenkomst. Deze schorsing heeft geen consequenties voor uw salaris. (…)”

3..Het verzoek van Gemeente Rotterdam en de grondslag daarvan

3.1.
Gemeente Rotterdam verzoekt samengevat:
  • de arbeidsovereenkomst met [verweerder01] te ontbinden tegen de kortst mogelijke termijn;
  • te bepalen dat [verweerder01] geen recht heeft op een transitievergoeding;
  • te bepalen dat, indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub i BW, [verweerder01] geen vergoeding van ten hoogste de helft van de transitievergoeding, zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 8 BW, toekomt;
  • de eventuele tegenvorderingen en/of tegenverzoeken van [verweerder01] af te wijzen;
  • te bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.2.
Aan haar verzoek heeft Gemeente Rotterdam - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. [verweerder01] heeft in de periode van 1 april 2022 tot en met 9 mei 2022 een dienstvoertuig van Gemeente Rotterdam in zijn bezit gehad en gebruikt voor privédoeleinden. Primair stelt Gemeente Rotterdam zich op het standpunt dat [verweerder01] daarmee in strijd gehandeld heeft met artikel 3.22.3 lid 5 van het Personeeslhandboek010 van Gemeente Rotterdam en daardoor ernstig verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub e BW, zodanig dat van Gemeente Rotterdam niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.3.
Subsidiair stelt Gemeente Rotterdam dat alle feiten en omstandigheden tezamen de conclusie rechtvaardigen dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Meer subsidiair stelt Gemeente Rotterdam dat er sprake is van een combinatie van omstandigheden, genoemd bij de primair en subsidiair aangevoerde ontslaggronden, die zodanig is dat van Gemeente Rotterdam niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 sub i BW).
3.4.
Nu het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder01] is Gemeente Rotterdam geen transitievergoeding aan [verweerder01] verschuldigd.

4..Het verweer van [verweerder01]

4.1.
is het niet eens met de verzoeken van Gemeente Rotterdam en voert daartoe het volgende aan. [verweerder01] heeft in het verleden een melding gedaan bij de afdeling Integriteit over een collega, die al drie jaar lang een dienstvoertuig mee naar huis nam en verlof genoot zonder dit daadwerkelijk aan te vragen. Met de melding van [verweerder01] lijkt niets te zijn gedaan. Daarnaast heerst er volgens [verweerder01] een angstcultuur binnen Gemeente Rotterdam. [verweerder01] heeft de dienstauto meegenomen naar huis en heeft er privé gebruik van gemaakt om zo een reactie van Gemeente Rotterdam te ontlokken.
4.2.
[verweerder01] is al 15 jaar in dienst van Gemeente Rotterdam en heeft nooit een ander probleem of conflict gehad. Het is nooit de intentie van [verweerder01] geweest om deze kwestie op een ontslag te laten uitlopen. Om die reden heeft [verweerder01] er alsnog van af gezien om akkoord te gaan met de door Gemeente Rotterdam opgestelde vaststellingsovereenkomst.

5..De beoordeling

5.1.
Nadat Gemeente Rotterdam het in deze procedure inleidende verzoekschrift heeft ingediend hebben partijen geruime tijd met elkaar onderhandeld om een oplossing te bereiken. Ter zitting is door Gemeente Rotterdam verklaard dat, hoewel in een eerder stadium is medegedeeld dat partijen overeenstemming met elkaar hadden bereikt, partijen nog niet op alle essentialia tot een akkoord zijn gekomen. Voorts hebben beide partijen ter zitting verklaard dat zij er thans van uit gaan dat er nog altijd sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen Gemeente Rotterdam en [verweerder01] . Hieruit leidt de kantonrechter af dat er van (definitieve) overeenstemming tussen partijen geen sprake is, zodat het verzoek van Gemeente Rotterdam (alsnog) in volle omvang ter beoordeling voorligt.
5.2.
Beoordeeld moet worden of de arbeidsovereenkomst tussen partijen dient te worden ontbonden. De kantonrechter stelt allereerst vast dat gesteld noch gebleken is dat in deze zaak een opzegverbod aan de orde is dan wel dat het verzoek van Gemeente Rotterdam met het bestaan van een dergelijk verbod verband houdt. Daarvan wordt bij de verdere beoordeling dan ook uitgegaan.
5.3.
In artikel 7:669 lid 1 BW is bepaald dat de werkgever de arbeidsovereenkomst kan opzeggen indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Die eisen gelden volgens artikel 7:671b lid 1 sub a BW ook voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter. In artikel 7:669 lid 3 BW is (limitatief) omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
e-grond: verwijtbaar handelen
5.4.
Gemeente Rotterdam voert primair aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in artikel 7:669 lid 3 sub e BW, te weten verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder01] , zodanig dat van Gemeente Rotterdam in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Volgens Gemeente Rotterdam bestaat het verwijtbaar handelen door [verweerder01] , kort samengevat, uit het in strijd met het in artikel 3.22.3 lid 5 van het Personeelshandboek 010 een dienstauto mee naar huis nemen en voor privédoeleinden gebruiken.
5.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verweerder01] de dienstauto in de periode van 1 april 2022 tot en met 9 mei 2022 in zijn bezit heeft gehad en voor privédoeleinden heeft gebruikt. [verweerder01] heeft zowel tijdens het gesprek op 12 mei 2022 met [naam02] en [naam01] van Gemeente Rotterdam als tijdens het gesprek op 20 juni 2022 in het kader van het onderzoek van de Centrale Onderzoekseenheid verklaard dat het hem bekend was dat het niet toegestaan was om een dienstauto mee naar huis te nemen. Dit betekent dat [verweerder01] willens en wetens de dienstauto mee naar huis heeft genomen en voor privédoeleinden heeft gebruikt, terwijl hij wist dat dit zonder toestemming niet toegestaan was.
5.6.
Hoewel in de gespreksverslagen van de hiervoor genoemde gesprekken is opgenomen dat [verweerder01] heeft aangegeven dat hij de dienstauto in gebruik had genomen omdat zijn eigen auto defect was, heeft hij - buiten het officiële verslag om - aan de Centrale Onderzoekseenheid verklaard dat de werkelijke reden voor [verweerder01] om de dienstauto mee te nemen gelegen was in het feit dat [verweerder01] een integriteitsmelding heeft gedaan over het (onrechtmatige) gebruik van een dienstvoertuig door een collega-teamleider. Met die melding zou niets, althans niet voldoende zijn gedaan door Gemeente Rotterdam, zodat [verweerder01] zelf een dienstauto heeft meegenomen om een reactie van zijn werkgever te ontlokken. Dat [verweerder01] interne integriteitskwesties aan de kaak wil stellen is uiteraard zijn goed recht. De kantonrechter is evenwel van oordeel dat [verweerder01] daartoe, door het zonder toestemming meenemen en gebruiken van een dienstauto voor privédoeleinden, niet de juiste weg heeft bewandeld. Er staan immers andere, meer passende mogelijkheden open om integriteitskwesties aan te kaarten. Zo had [verweerder01] er voor kunnen kiezen een hernieuwde en wellicht uitgebreider gemotiveerde integriteitsmelding te doen bij de betreffende afdeling. Daarnaast heeft Gemeente Rotterdam onbetwist aangevoerd dat zij vertrouwenspersonen in dienst heeft, aan wie dergelijke kwesties kunnen worden voorgelegd. Van die mogelijkheden heeft [verweerder01] evenwel geen gebruik gemaakt.
5.7.
Voor zover [verweerder01] met zijn handelen daadwerkelijk het oogmerk heeft gehad een integriteitskwestie aan te kaarten en een reactie van zijn werkgever uit te lokken, rechtvaardigt die intentie niet het onrechtmatige karakter van zijn handelen. Zeker gezien zijn functie van teamleider had [verweerder01] anders kunnen en moeten handelen en had hij zich moeten realiseren dat eigenrichting ontoelaatbaar is.
5.8.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder01] verwijtbaar heeft gehandeld. Niet elk verwijtbaar handelen rechtvaardigt evenwel de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Beoordeeld moet dan ook worden of er sprake is van zodanig verwijtbaar handelen van [verweerder01] dat van Gemeente Rotterdam niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij die beoordeling moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken.
5.9.
Van belang is dat [verweerder01] reeds sinds 2008 werkzaam is bij Gemeente Rotterdam, zodat er thans sprake is van een dienstverband van ruim 15 jaar. [verweerder01] heeft onweersproken gesteld dat hij in die periode steeds uitstekend gefunctioneerd heeft en nooit een ander probleem of conflict heeft gehad met zijn werkgever. Dat [verweerder01] naar behoren functioneerde wordt ook bevestigd door middel van de door Gemeente Rotterdam overgelegde verslagen van functioneringsgesprekken in 2019 en 2020. Gelet op de lengte van het dienstverband en het goede functioneren van [verweerder01] is de kantonrechter van oordeel dat er in casu sprake is van een eerste misstap door [verweerder01] , zonder verstrekkende consequenties voor Gemeente Rotterdam zelf. Daarbij is in aanmerking genomen dat de dienstauto door [verweerder01] een betrekkelijk korte periode van circa vijf weken door [verweerder01] in bezit is gehouden en is gebruikt. Dat Gemeente Rotterdam hierdoor ernstig in haar bedrijfsvoering is geschaad is onvoldoende gebleken en is bovendien niet aannemelijk nu zij gesteld heeft pas op 4 mei 2022 - op het moment dat de auto al ruim vier weken in bezit van [verweerder01] was - tot de ontdekking te zijn gekomen dat de dienstauto al een tijd lang niet meer was gezien en zij kennelijk in die periode de dienstauto niet had gemist.
5.10.
Hoewel [verweerder01] verwijtbaar heeft gehandeld is de kantonrechter van oordeel dat de door Gemeente Rotterdam naar voren gebrachte feiten en omstandigheden - gelet op het hiervoor overwogene - niet van voldoende gewicht zijn om te kunnen concluderen dat er sprake is van zodanig verwijtbaar handelen, dat van Gemeente Rotterdam niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Gezien het lange dienstverband en het feit dat [verweerder01] steeds naar volle tevredenheid van Gemeente Rotterdam zijn werk heeft verricht, had Gemeente Rotterdam onder deze omstandigheden voor een minder verstrekkende sanctie dan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst kunnen en moeten kiezen.
5.11.
De verwijzing door Gemeente Rotterdam naar de beschikking van de kantonrechter in Rotterdam van 13 oktober 2020 (ECLI:NLRBROT:2020:9495) maakt voornoemd oordeel niet anders. In dat specifieke geval werd door de betreffende teamleider zijn leidinggevende functie misbruikt ter begunstiging van een ondergeschikte, in die zin dat gedurende een lange periode een dienstauto aan die ondergeschikte ter beschikking is gesteld. Dat uitgangspunt verschilt wezenlijk van onderhavige situatie. [verweerder01] heeft de auto voor zichzelf meegenomen en heeft geen misbruik van zijn machtspositie als leidinggevende gemaakt. Daarnaast was in de situatie, die aan voornoemde beschikking ten grondslag lag, sprake van een periode van ruim een half jaar, waarin de betreffende teamleider de dienstauto onrechtmatig aan de onderschikte ter beschikking had gesteld. Daarvan is in onderhavig geval geen sprake. Zoals hiervoor reeds overwogen is de dienstauto slechts voor een relatief korte periode van circa vijf weken door [verweerder01] in gebruik geweest.
5.12.
Het bovenstaande leidt dan ook tot het oordeel dat de door Gemeente Rotterdam aangevoerde feiten en omstandigheden geen redelijke grond, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, sub e, BW, opleveren.
g-grond: verstoorde arbeidsverhouding
5.13.
Gemeente Rotterdam voert subsidiair aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Beoordeeld dient te worden of er sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, die van dien aard is dat van de werkgever in redelijkheid niet langer te vergen is dat hij het dienstverband continueert (Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 46). Hierbij moet de kantonrechter aan de hand van de feiten en omstandigheden kunnen vaststellen dat sprake is van een zodanige verstoring van de arbeidsverhouding dat niet de verwachting bestaat dat deze arbeidsverhouding kan worden voortgezet.
5.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter is door het handelen en het gedrag van [verweerder01] de vertrouwensbasis komen te vervallen, die noodzakelijk is voor het voortzetten van een vruchtbare samenwerking. Vast staat immers dat [verweerder01] willens en wetens in strijd heeft gehandeld met de binnen Gemeente Rotterdam geldende regels door de dienstauto onrechtmatig mee te nemen en in gebruik te nemen voor privédoeleinden. Dat door deze handelwijze het vertrouwen van Gemeente Rotterdam in [verweerder01] is geschaad is dan ook goed voorstelbaar, temeer daar [verweerder01] een leidinggevende functie bekleedt en hij uit dien hoofde een voorbeeldfunctie heeft te vervullen. Met die voorbeeldfunctie valt ook niet te rijmen dat [verweerder01] in het gesprek met [naam02] en [naam01] op 12 mei 2022 niet direct openheid van zaken heeft gegeven over de ware beweegredenen voor zijn handelen, maar dat pas tijdens het onderzoek van de Centrale Onderzoekseenheid voor de eerste maal kenbaar heeft gemaakt.
5.15.
Dat die vertrouwensbreuk wederzijds is blijkt naar het oordeel van de kantonrechter alleen al uit het feit dat [verweerder01] de dienstauto heeft meegenomen om daarmee een reactie van zijn werkgever te ontlokken over de door hem gedane integriteitsmelding. Daaruit kan immers worden afgeleid dat er van de zijde van [verweerder01] kennelijk weinig tot geen vertrouwen was dat zijn werkgever op een andere, rechtmatige wijze tot een reactie was te bewegen. Daarnaast stelt [verweerder01] zich op het standpunt dat er binnen Gemeente Rotterdam sprake is van een angstcultuur onder de medewerkers. Ondanks dat Gemeente Rotterdam heeft betwist dat er sprake is van een angstcultuur is het feit dat [verweerder01] een dergelijke spanning ervaart - nog los van de vraag of dat terecht is of niet - minst genomen niet bevorderlijk voor het werkklimaat.
5.16.
Van belang is voorts dat [verweerder01] al in november 2021 te kennen heeft gegeven dat hij het niet meer naar zijn zin heeft in zijn huidige functie van teamleider. Sindsdien heeft Gemeente Rotterdam getracht [verweerder01] te herplaatsen in een nieuwe functie door hem een loopbaantraject aan te bieden en hem zelfs een periode van drie maanden vrij te stellen van werkzaamheden, zodat hij zich kon richten op het vinden van een nieuwe functie. Dat heeft echter niet tot enig concreet resultaat geleid. Gelet op die omstandigheid valt niet in te zien op welke wijze - en met name in welke functie - [verweerder01] nog zou kunnen terugkeren binnen de organisatie. Gemeente Rotterdam heeft bovendien uitdrukkelijk te kennen gegeven dat wat haar betreft het vertrouwen in [verweerder01] dermate beschadigd is, dat zij geen basis meer ziet om in de toekomst samen te werken.
5.17.
Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit het bovenstaande in voldoende mate dat de verhouding tussen Gemeente Rotterdam en [verweerder01] zodanig ernstig en duurzaam is verstoord dat herstel van de arbeidsrelatie niet meer mogelijk is. Herplaatsing ligt, gelet op het hiervoor bij r.o. 5.16 overwogene, niet in de rede. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst daarom op grond van artikel 7:669 lid 3 sub g BW ontbinden.
i-grond: cumulatiegrond
5.18.
Nu het ontbindingsverzoek op de subsidiaire grondslag wordt toegewezen behoeft de meer subsidiair aangevoerde grondslag (de i-grond: cumulatiegrond) geen nadere beoordeling meer. Hetgeen door Gemeente Rotterdam in dat kader is aangevoerd en verzocht kan verder onbesproken blijven.
datum van ontbinding
5.19.
Gelet op het bepaalde in artikel 7:671b lid 9 aanhef en sub a BW dient de kantonrechter in beginsel de arbeidsovereenkomst te ontbinden op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, waarbij, indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, de duur van de periode die aanvangt op de datum van ontvangst van het verzoek om ontbinding en eindigt op de datum van dagtekening van de ontbindingsbeslissing in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat een termijn van ten minste een maand resteert.
5.20.
Zoals uit het bovenstaande volgt is het handelen van [verweerder01] weliswaar in zekere mate verwijtbaar, maar is geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen. Dat betekent dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden met ingang van 1 juni 2023, zijnde de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van de onderhavige procedure, waarbij een termijn van ten minste een maand resteert.
transitievergoeding
5.21.
Gemeente Rotterdam heeft verzocht te bepalen dat [verweerder01] geen recht heeft op een transitievergoeding op grond van het bepaalde in artikel 7:673 lid 7 sub c BW. Daarin is bepaald dat de werkgever geen transitievergoeding verschuldigd is indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder01] is in dit geval geen sprake, zodat dit deel van het verzoek zal worden afgewezen.
proceskosten
5.22.
Zoals door Gemeente Rotterdam is verzocht, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2023;
6.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
6.3.
wijst al het andere af;
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
44487