4.2.Beoordeling en conclusie
Op grond van artikel 359a Sv van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan de rechtbank, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde feit. Bewijsuitsluiting kan slechts aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en door de onrechtmatige bewijsvergaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
De eerste vraag die voorligt, is de vraag of de doorzoeking van het voertuig waarin de verdachte reed op 17 december 2022 onrechtmatig heeft plaatsgehad en, zo ja, of daarmee sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
De rechtbank stelt de volgende, uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden vast.
Op 17 december 2022 omstreeks 2:00 uur zien twee verbalisanten een grijze Volkswagen Golf voorzien van een Frans kenteken rijden met daarin één persoon. De A16 is een rechtstreekse verbinding tussen Rotterdam en de Belgische grens. Het is hen ambtshalve bekend dat dit stuk snelweg veelvuldig wordt gebruikt door drugstoeristen uit België, Frankrijk en Luxemburg, met name jonge mannen. De verbalisanten geven de bestuurder een stopteken waaraan hij voldoet. De bestuurder – de verdachte in deze zaak – toont desgevraagd zijn rijbewijs. Hij verklaart Frans te spreken en een beetje Engels. Het verdere gesprek vindt in het Engels plaats. Vervolgens voert verbalisant [verbalisant01] een technische controle van het voertuig uit. Hij ziet dat aan de linker voorzijde de wielkastbekleding is afgebroken en dat er een holle ruimte naar het motorcompartiment zichtbaar is.
Verbalisant [verbalisant02] vraagt aan de verdachte wat de reden van zijn komst naar Nederland is. De verdachte maakt gebaren van het roken van een sigaret en zegt daarbij “
smoking, smoking”. Op de vraag of de verdachte een coffeeshop heeft bezocht, antwoordt de verdachte bevestigend. Hierop vordert de verbalisant de verdachte om alle verdovende middelen te overhandigen. Verbalisant [verbalisant01] ziet dat de verdachte niet begrijpt wat zijn collega zegt en spreekt de verdachte in het Frans aan. De verbalisant zegt tegen
de verdachte: “
donner tous les drogues est obligatoire”(de rechtbank begrijpt dat de verbalisant heeft bedoeld te zeggen dat de verdachte verplicht is om alle aanwezige drugs te geven). Hierop antwoordt de verdachte dat hij geen drugs bij zich heeft.
Vervolgens vraagt verbalisant [verbalisant01] aan de verdachte het volgende:
"Avez-vous des affaires interdites avec vous? Comme de la drogue, des armes ou de beaucoup d'argent? Nous voulonsregardez[onderstreping en vet door de rechtbank] dans votre voiture, mais ce n'est pas obligatoire. Mais en case nous trouver des affaires interdites, c’est votre responsabilité et problème.”
De rechtbank houdt het ervoor dat dit in het Nederlands betekent:
“Heb je verboden voorwerpen bij je? Zoals drugs, wapens of veel geld? We willen graag in je auto kijken, maar het is niet verplicht. Maar als we verboden voorwerpen vinden, is dat jouw verantwoordelijkheid en probleem.”
De verdachte antwoordt hierop dat hij niets bij zich heeft dat verboden is en dat de verbalisanten in de auto mogen kijken. Hierop heeft verbalisant [verbalisant03] het voertuig doorzocht en treft hij achter de bijrijdersstoel een blauwe boodschappentas aan. Hij ziet dat er goederen boven de rand van de tas uit komen en dat er croissantjes, een zakje donuts en een kartonnen eierdoos in de tas zitten. Ook ziet hij een deel van een gouden plastic zak in de boodschappentas. Vervolgens haalt de verbalisant de croissantjes, het zakje donuts en de kartonnen eierdoos uit de boodschappentas en ziet dat er twee gevulde plastic tassen in de boodschappentas zitten. Hij voelt aan de bovenste gouden plastic zak en voelt dat hier iets hards in zit. Voorts ziet de verbalisant dat de plastic zak in de vorm van een vierkant in de boodschappentas staat. Het is hem ambtshalve bekend dat verdovende middelen in deze vorm van blokken worden vervoerd. Vervolgens opent hij de plastic zak en ziet dat in deze tas een plastic zak van de Lidl zit. Hij opent deze zak en ziet dat in deze zak gesealde blokken liggen die hij ambtshalve herkent als blokken harddrugs. Hierop wordt de verdachte aangehouden ter zake overtreding van de Opiumwet. Uit onderzoek blijkt dat het gaat om bijna twaalf kilogram van een materiaal bevattende heroïne.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank het volgende voorop.
Het is opsporingsambtenaren toegestaan om onderzoekshandelingen, zoals het doorzoeken van een ruimte of voertuig, te verrichten op grond van toestemming die daartoe is verleend door de betreffende persoon. Er hoeft dan niet te worden voldaan aan de eisen die in de wet worden gesteld aan het verrichten van zo’n onderzoekshandeling, bijvoorbeeld het vereiste van een redelijk vermoeden van schuld. Deze toestemming moet vrijwillig en ondubbelzinnig worden verleend door de betrokkene, die daarvoor voldoende geïnformeerd moet zijn. Daarbij moet voor de betrokkene duidelijk zijn voor welke onderzoekshandeling hij toestemming verleent. Dat sprake is van toestemming kan blijken uit de verklaringen en/of de gedragingen van de betrokkene.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte toestemming heeft verleend voor het
kijken(‘
regarder’) in het voertuig. Dit is anders dan het
doorzoeken(‘
fouiller’,begrijpt de rechtbank uit het woordenboek Nederlands-Frans van Van Dale) van een voertuig. Nu verbalisant [verbalisant03] eerst de goederen uit de achter de bijrijdersstoel van de auto staande boodschappentas heeft gehaald voordat hij de blokken verdovende middelen heeft aangetroffen, is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van het
doorzoekenvan het voertuig. Dit is gebeurd zonder ondubbelzinnige toestemming van de verdachte die, zoals hiervoor is overwogen, alleen toestemming heeft gegeven voor het
kijkenin het voertuig. Van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit was overigens ook geen sprake, zodat ook op basis daarvan geen doorzoeking plaats kon vinden. Het enkele aantreffen van een holle ruimte naar het motorcompartiment door afgebroken wielkastbekleding en het enkele feit dat de verdachte gebaren maakte van het roken van een sigaret, daarbij zeggend “
smoking, smoking”, en bevestigend antwoordde op de vraag of de verdachte een coffeeshop heeft bezocht, is daarvoor – zo heeft ook de officier van justitie ter zitting opgemerkt - onvoldoende.
De rechtbank merkt de onrechtmatige doorzoeking van het voertuig aan als een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv.
De vraag of aan dat verzuim in dit geval een (rechts)gevolg moet worden verbonden, beantwoordt de rechtbank bevestigend. De resultaten van het onderzoek die door dit verzuim zijn verkregen, mogen niet bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde feit. Dit geldt ook voor het aantreffen van het materiaal bevattende heroïne in het voertuig. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De strafvorderlijke voorschriften voor het doorzoeken van plaatsen en voertuigen zijn aan te merken als belangrijke voorschriften (voor opsporingsambtenaren), waaraan de wetgever strikte voorwaarden heeft verbonden. Door die voorwaarden niet in acht te nemen heeft de verbalisant inbreuk gemaakt op een belangrijk strafvorderlijk voorschrift en ook op de door dat voorschrift gewaarborgde belangen van de verdachte. De rechtbank acht dit verzuim ernstig. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen niet zonder voldoende aanleiding te worden aangemerkt als verdachte. Door het voertuig onbevoegd te doorzoeken om mogelijk belastend bewijsmateriaal te vergaren, is de verdachte in zijn belangen geschaad. Daarmee is primair het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank is het van groot belang dat een ieder kan vertrouwen op juist en rechtmatig handelende opsporingsambtenaren. Politieoptreden zoals in deze zaak aan de orde is, maakt een aanzienlijke inbreuk op dat vertrouwen. Hiernaast is hiermee het recht op privacy als bedoeld in artikel 8 EVRM geschonden.
Het nadeel dat de verdachte heeft ondervonden, is dan ook evident (waarbij de rechtbank zich er rekenschap van heeft gegeven dat zijn belang dat het gepleegde feit - het aanwezig hebben van een materiaal bevattende heroïne - niet werd ontdekt, niet kan gelden als een rechtens te respecteren belang). De rechtbank acht deze schending dusdanig ernstig dat slechts bewijsuitsluiting op zijn plaats is. Dit betekent dat het aantreffen van het materiaal bevattende heroïne wordt uitgesloten van het bewijs, alsmede de bewijsmiddelen die hieruit voortvloeien. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs van het ten laste gelegde zal moeten worden vrijgesproken.