ECLI:NL:RBROT:2023:3831

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
10-277961-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in drugshandelzaak met betrekking tot 150 kg cocaïne

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 22 februari 2023, stond de verdachte, geboren in Albanië in 1991, terecht voor de invoer en handel in 150 kilogram cocaïne. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit en verklaarde het subsidiair en het tweede feit bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan voorbereidings- en bevorderingshandelingen met betrekking tot de invoer van cocaïne en het wederrechtelijk verblijven op een besloten terrein in de haven. De rol van de verdachte werd gekarakteriseerd als die van een 'uithaler', die samen met anderen probeerde de cocaïne uit een container te halen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 22 maanden, met aftrek van voorarrest, en benadrukte de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de samenleving. De rechtbank nam ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging, waaronder eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-277961-22
Datum uitspraak: 22 februari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Albanië) op [geboortedatum01] 1991,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
raadsman mr. G.S.J. van Gestel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Coenen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering t.a.v. feit 1 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering t.a.v. feit 1 subsidiair en feit 2
Het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
subsidiair
hij op 27 oktober 2022, te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en
- het opzettelijk afleveren, verstrekken en/of vervoeren
van 150 kilogram cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I|
- voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- één organisatietelefoon, zeven (7) sporttassen, een GPS-tracker, een koevoet, een schroevendraaier en/of schroevendraaiersetjes voorhanden te hebben en
- zich onbevoegd te begeven op een empty-depot-terrein voor containers, te weten het besloten terrein van [bedrijf01] , gelegen aan de [adres01] in Rotterdam en
- de deuren van de zich aldaar bevindende container [containernummer01] te openen en- (met een voorwerp) het kopschot van voornoemde container open te breken en isolatiemateriaal opzij te schuiven;
2.
hij op 27 oktober 2022, te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander,
wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten empty-depot-terrein van [bedrijf01] , gelegen aan de [adres01] in Rotterdam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van
feit 1:
om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
feit 2:
het wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de voorbereidings- en bevorderingshandelingen met betrekking tot de invoer van en handel in honderdvijftig kilogram cocaïne. De verdachte heeft hiertoe samen met zijn medeverdachte(n) in opdracht van anderen getracht de cocaïne uit een reefercontainer - die zich op een besloten empty-depot-terrein in de haven bevond - te halen en had daarvoor voorwerpen voorhanden zoals een organisatietelefoon waarmee hij foto’s moest maken, sporttassen, een koevoet en schroevendraaiers. De verdachte heeft zich hiermee tevens schuldig gemaakt aan het wederrechtelijk verblijven op dat besloten terrein.
Het op de markt brengen van deze harddrugs vormt een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Daarnaast wordt met de handel in cocaïne veel geld verdiend en deze handel gaat daardoor gepaard met vele vormen van (zeer ernstige) criminaliteit.
Voor de havens, de haventerreinen, de bedrijven werkzaam in de containersector, douane, politie en justitie leveren de activiteiten rondom deze cocaïnetransporten daarnaast een enorme kostenpost op.
De rol van de verdachte bij de invoer is die van zogenaamde uithaler. Uithalers halen de in containers verborgen harddrugs uit de haven of verplaatsen die naar andere containers zodat anderen deze later onopgemerkt uit de haven kunnen ophalen. Die rol is weliswaar minder groot dan die van (bijvoorbeeld) de organisatoren van een transport, maar evenzeer belangrijk bij het plegen van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit die de invoer van harddrugs is. De uithalersactiviteiten zijn immers van essentieel belang om het drugstransport goed te laten verlopen en daarmee zijn uithalers een onmisbare schakel in de internationale transportketen van harddrugs. Dat de rol belangrijk is blijkt ook wel uit de bedragen die verdiend kunnen worden met het uithalen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
23 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare activiteiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De eis van de officier van justitie vormt in de onderhavige zaak een passend uitgangspunt, maar de rechtbank neemt bij de bepaling van de strafmaat in matigende zin mee dat de verdachte ter zitting openheid van zaken heeft gegeven over zijn eigen rol in het geheel. Hoewel dit de ernst van de feiten niet minder erg maakt, laat dit wel zien dat de verdachte verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn gedrag.
De verdediging heeft verzocht een aanzienlijk lagere gevangenisstraf op te leggen waarvan een deel voorwaardelijk, maar de rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 55 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van tweeëntwintig (22) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. N. Freese en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
primair
hij, in of omstreeks de periode van 25 oktober 2022 tot en met 27 oktober 2022,
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
ongeveer 150 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij, in of omstreeks de periode van 25 oktober 2022 tot en met 27 oktober 2022,
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of
- het opzettelijk afleveren, verstrekken en/of vervoeren
van 150 kilogram cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- één of meer (organisatie)telefoon(s), zeven (7) sporttassen, een GPS-tracker, een koevoet, een schroevendraaier en/of schroevendraaiersetjes voorhanden te hebben en/of
- zich (onbevoegd) te begeven op een empty-depot-terrein voor containers, te weten het (besloten) terrein van [bedrijf01] , gelegen aan de [adres01] in Rotterdam en/of
- de deuren van de zich aldaar bevindende container [containernummer01] te openen en/of
- ( met een voorwerp) het kopschot van voornoemde container open te breken en/of isolatiemateriaal opzij te schuiven;
2.
hij, op of omstreeks 27 oktober 2022, te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
wederrechtelijk
heeft verbleven op een in een haven, luchthaven en/of spoorwegemplacement gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten empty-depot-terrein van [bedrijf01] , gelegen aan de [adres01] in Rotterdam.