ECLI:NL:RBROT:2023:3829

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
10-301779-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door zich voor te doen als bevoegd psycholoog en het indienen van valse facturen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van meer dan zes maanden voordeed als bevoegd psycholoog. De verdachte heeft in deze valse hoedanigheid behandelingen aangeboden aan een gezin en heeft hiervoor facturen ingediend die zijn betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich heeft voorgedaan als psycholoog, terwijl hij niet over de benodigde kwalificaties beschikte. De officier van justitie had een taakstraf van 120 uur geëist, maar de rechtbank heeft, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, de taakstraf vastgesteld op 80 uur. De verdachte is veroordeeld voor oplichting, omdat hij met opzet een valse hoedanigheid heeft aangenomen en daardoor de slachtoffers heeft bewogen tot betaling voor zijn diensten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de kwetsbare positie van de slachtoffers en de ernst van het feit. De verdachte is verder veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door zijn handelen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-301779-19
Datum uitspraak: 7 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres01] , [postcode01] te [woonplaats01] ,
gemachtigd raadsman mr. W.B.M. Bos, advocaat te Oud-Beijerland.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 maart 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L. de Jong heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uur met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

4.Bewijswaardering

Standpunt verdediging
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities – bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte een valse naam heeft aangenomen of dat sprake is geweest van één of meerdere listige kunstgrepen dan wel een samenweefsel van verdichtsels. Evenmin bevat het dossier wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen. Hierover heeft aangever [slachtoffer01] (hierna: [slachtoffer01] ) weliswaar verklaard dat de verdachte heeft gezegd dat hij psycholoog is en werkzaam is
bijZorg en Welzijn. Maar dat is iets anders dan dat de verdachte zou hebben gezegd dat hij
alspsycholoog werkzaam is bij Zorg en Welzijn. Iedereen mag zichzelf psycholoog noemen of men hier voor gestudeerd heeft of niet. Door te stellen dat hij psycholoog is, heeft de verdachte dus geen valse hoedanigheid aangenomen. Hij heeft ook nooit de naam of het logo van Zorg en Welzijn of PsyQ gebruikt. Weliswaar heeft huisarts [huisarts01] verklaard dat de verdachte zich dan “zeer waarschijnlijk” heeft voorgesteld als eerstelijns psycholoog van PsyQ, maar dat is slechts een aanname. Dit levert geen bewijs op dat de verdachte zich daadwerkelijk heeft uitgegeven als eerstelijns psycholoog bij PsyQ en de verdachte betwist nadrukkelijk dat hij zich ooit heeft gepresenteerd als psycholoog werkzaam bij Zorg en Welzijn en/of PsyQ.
Beoordeling
De verdachte heeft zich voorgedaan als psycholoog ten overstaan van [slachtoffer01] en diens (ex-)partner getuige [slachtoffer02] (hierna: [slachtoffer02] ). Hoewel de titel psycholoog weliswaar geen beschermde titel is en eenieder zich zo mag noemen, heeft de verdachte in dit geval een beeld doen ontstaan van een hoedanigheid die hij niet had, gebruikmakende van de omstandigheden die zich aan hem voordeden, te weten het vertrouwen van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] , die zich bevonden in een kwetsbare situatie, en de bij hen bestaande perceptie dat de verdachte een tot behandeling bevoegde psycholoog was.
Dit beeld heeft hij doen ontstaan door behandelingen aan te bieden, sessies te organiseren, facturen te sturen en een opname in de Viersprong trachten te doen plaatsvinden. Bij dit laatste heeft hij contact gezocht met verschillende zorgprofessionals (huisartsen en medewerkers van de Viersprong), waarbij uit het dossier naar voren komt dat hij zich presenteerde als een daartoe bevoegd psycholoog. Van belang hierbij is dat een huisarts geen verwijzing zal geven op basis van een verzoek van een niet-bevoegde derde. De rechtbank gaat er zonder meer vanuit dat de verdachte hiervan op de hoogte was, nu hij – zoals blijkt uit zijn verhoor – zich bewust was van de grenzen van zijn bevoegdheid en naar zijn zeggen hiertoe zelfs op voorhand advies bij een advocatenkantoor en het Nederlands Instituut voor Psychologen heeft ingewonnen. Door desalniettemin bij een huisarts aan te dringen op een verwijzing en hierbij zichzelf psycholoog te noemen, heeft hij het beeld laten ontstaan dat hij hiertoe bevoegd was. Uit de factuur van 29 augustus 2019, die de verdachte voor [slachtoffer01] heeft opgesteld, volgt dat hij deze acties rond de opname heeft verricht. De rechtbank wijst op een post die kennelijk te maken heeft met de opname in de Viersprong, waarin maar liefst 11 uren zijn gedeclareerd aan telefonisch overleg rond deze opname, waaronder overleg met huisarts [huisarts01] .
Dit beeld is ook bestendigd door de verdachte waar hij in één zin heeft gezegd dat hij psycholoog is én werkzaam bij Zorg en Welzijn (ongeacht of hij heeft gezegd: als psycholoog werkzaam
bijZorg en Welzijn of ik ben psycholoog
énwerkzaam bij Zorg en Welzijn). De rechtbank volgt hierbij de verklaring (uit 2019) van de getuige [getuige01] , werkzaam bij de Viersprong, die regelmatig telefonisch contact had met de verdachte, en “geen goed gevoel” daarbij had. Van belang is dat [getuige01] heeft uitgelegd dat de koppeling dat de verdachte werkte als psycholoog bij Zorg en Welzijn voor haar juist zo belangrijk was, omdat zij anders zou hebben doorgevraagd bij welke instantie hij dan als psycholoog werkzaam was. Het kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat hij de naam van Zorg en Welzijn heeft gebruikt om als bevoegd psycholoog aangezien te worden, nu niet valt in te zien waarom de verdachte – die alleen vrijwilligerswerk in de kringloopwinkel deed – het relevant zou achten dit te melden tegen een zorgverlener in het kader van de opname van [slachtoffer01] in de Viersprong.
Daarnaast heeft de verdachte facturen gestuurd, waarop hij onder meer beschrijft dat hij eerstelijns behandelingen heeft geboden. Ook daarmee heeft de verdachte gesuggereerd dat hij een gediplomeerd psycholoog is. Bij al het voorgaande komt bovendien dat de verdachte zelf – blijkens zijn verklaring bij de politie – er vanuit ging dat de titel psycholoog wél beschermd was en hij daarbij expliciet vermeldde dat hij geen psycholoog was.
Alles in ogenschouw nemend, heeft de verdachte bij [slachtoffer01] en [slachtoffer02] met (tenminste voorwaardelijk) opzet een beeld doen ontstaan dat hij een gediplomeerd psycholoog was en dit beeld niet weggenomen. [slachtoffer01] en [slachtoffer02] hebben op basis van deze door de verdachte gecreëerde hoedanigheid betalingen aan hem verricht voor de werkzaamheden die hij verrichtte, waartoe zij niet zouden zijn overgegaan indien zij van de werkelijke stand van zaken op de hoogte zouden zijn geweest.
Conclusie
Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 13 maart 2019 tot en met 17 oktober 2019 te
Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard, meermalen
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse hoedanigheid [slachtoffer01] en [slachtoffer02] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten
het betalen van een geldbedrag, door zich voor te doen als eerstelijns
psycholoog, en(vervolgens) die [slachtoffer01] en [slachtoffer02] te behandelen, althans met die
[slachtoffer01] en [slachtoffer02] behandelafspraken te maken en vervolgens
bij die [slachtoffer01] en [slachtoffer02] facturen in te dienen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Oplichting.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich ruim een half jaar voorgedaan als bevoegd (eerstelijns) psycholoog en heeft in die valse hoedanigheid [slachtoffer01] , [slachtoffer02] en hun dochter behandeld. Voor zijn behandelingen heeft hij ook facturen ingediend die door hen zijn betaald.
Kwetsbare personen zoals patiënten in de geestelijke gezondheidszorg moeten erop kunnen vertrouwen dat zij geholpen worden door een behandelaar die beschikt over de bevoegdheid en bekwaamheid die bij zijn functie hoort. Dat vertrouwen is door de verdachte ernstig beschaamd, nog los van de eventuele gezondheidsschade die hij mogelijk bij zijn ‘patiënten’ heeft veroorzaakt. In de slachtofferverklaringen wordt in dit kader een beeld geschetst dat de situatie van de toch al kwetsbare slachtoffers in negatieve zin is beïnvloed. Juist de verdachte die kennelijk een opleiding tot psycholoog volgde, had zich dit moeten realiseren.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte op 10 maart 2020 door de politierechter in deze rechtbank is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uur wegens sociale zekerheidsfraude. Aangezien de onderhavige zaak uit 2019 dateert, betekent dit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is.
Overschrijding redelijke termijn
Ook houdt de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening met het forse tijdsverloop tussen het gepleegde feit en de uiteindelijke berechting. Immers, bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Tussen 15 november 2019 (datum waarop de verdachte is aangehouden) en de datum van het eindvonnis ligt een periode van bijna 41 maanden, zodat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna 17 maanden. Omdat deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden in de aard en de duur van de op te leggen straf.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De verdachte was niet ter zitting aanwezig. Volgens zijn raadsman was hij op weg van Groningen naar Rotterdam, maar heeft hij in de trein bij Amersfoort een paniekaanval gekregen. De gemachtigd raadsman heeft aangegeven dat de verdachte akkoord kon gaan met behandeling van de zaak als de rechtbank daartoe zou willen overgaan. De rechtbank heeft, alles afwegende, waaronder de ouderdom van de zaak en de vele voorafgaande zittingen, besloten dat het afronden van de strafzaak in dit stadium de voorkeur verdient. Hierbij heeft zij ook betrokken te beschikken over de eerder ter zitting afgelegde (inhoudelijke) verklaringen van de verdachte die behoren tot het dossier.
De raadsman heeft omtrent de actuele geestelijke situatie van de verdachte niet meer kunnen aanreiken dan dat deze niet stabiel is en verwezen naar een vroeger als marinier opgelopen trauma (PTSS), maar geen verzoek gedaan tot aanhouding om die reden dan wel anderszins.
Dit alles geeft de rechtbank geen aanleiding te concluderen dat onderstaande strafmodaliteit niet binnen de mogelijkheden van de verdachte zou liggen.
Slotsom
Gezien de ernst van het feit acht de rechtbank in beginsel een taakstraf voor de duur van 100 uur passend en geboden. Echter, gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is, zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 80 uur. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte geven de rechtbank geen aanleiding te concluderen dat het door de verdachte uitvoeren van een taakstraf niet binnen zijn mogelijkheden zou liggen. Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank gelet op het tijdverloop in deze zaak geen aanleiding om een deel van de taakstraf voorwaardelijk op te leggen.

9.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd
[slachtoffer01](hierna: [slachtoffer01] ) ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 6.020,00 aan materiële schade en een vergoeding van € 500,00 aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd
[slachtoffer02](hierna: [slachtoffer02] ) ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 500,00 aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van [slachtoffer01] geheel toe te wijzen, bestaande uit een bedrag van € 2.520,00 aan contant betaalde consulten, een bedrag van
€ 3.500,00 aan (twee) per bank betaalde facturen en een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade.
Ook heeft de officier van justitie gevorderd de vordering van [slachtoffer02] toe te wijzen tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade.
Tevens heeft de officier van justitie ten aanzien van beide vorderingen toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt verdediging
Primair heeft de raadsman, gelet op de door hem bepleite vrijspraak van de verdachte, verzocht de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
Subsidiair heeft de raadsman de niet-ontvankelijkheid van de vorderingen bepleit, omdat de verdachte wel diensten voor de benadeelde partijen heeft verricht waarvoor logischerwijs kosten zijn verschuldigd. Nader onderzoek naar de verschuldigdheid van de betalingen is zonder nadere bewijsvoering niet mogelijk en dit levert een onevenredige belasting van het strafproces op.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan [slachtoffer01] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering wat betreft de per bank betaalde twee facturen voor een totaalbedrag van € 3.500,00 genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting namens de verdachte, worden toegewezen. Immers, indien de benadeelde partij had geweten dat de verdachte geen gediplomeerd psycholoog was, dan had hij die diensten niet afgenomen en de twee facturen niet behoeven te betalen.
Het deel van de vordering van [slachtoffer01] dat betrekking heeft op de contant betaalde consulten ad € 2.520,00 is niet onderbouwd en levert een onevenredige belasting van het strafgeding op als naar die contante betalingen nader onderzoek moet worden gedaan. De benadeelde partij zal dus in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partijen zullen ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de vorderingen thans onvoldoende zijn onderbouwd. Nader onderzoek naar de omvang van de immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van (dit deel van) de vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vorderingen kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van [slachtoffer01] deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Nu de vordering van [slachtoffer02] niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Conclusie
De verdachte moet [slachtoffer01] een schadevergoeding betalen van € 3.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2019 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
78 (achtenzeventig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
39 (negenendertig) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [slachtoffer01], te betalen een bedrag van
€ 3.500,00 (zegge: vijfendertighonderd euro)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door [slachtoffer01] gemaakt, tot op heden aan de zijde van genoemde benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer02] niet-ontvankelijkin de vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt [slachtoffer02] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat
ten behoeve van [slachtoffer01]te betalen
€ 3.500,00(hoofdsom,
zegge: vijfendertighonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
45 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan [slachtoffer01] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van genoemde benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. D.F. Smulders en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.M. Sinon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 7 april 2023.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 13 maart 2019 tot en met 17 oktober 2019 te
Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard, althans in Nederland
meermalen althans eenmaal
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het
verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van
een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
het betalen van een geldbedrag, door zich voor te doen als (eerstelijns)
psycholoog, (onder meer) werkzaam bij PsyQ en/of Zorg en Welzijn en/of
(vervolgens) die Durastantie en/of [slachtoffer02] te behandelen, althans met die
Durastantie en/of [slachtoffer02] (een) behandelafspra(a)k(en) te maken en/of (vervolgens)
bij die Durastantie en/of [slachtoffer02] (een) factu(u)r(en) in te dienen;
(art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht)