ECLI:NL:RBROT:2023:3828

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
10-324872-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met vuurwapen en bedreiging ex-partner

Op 7 april 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling van zijn ex-partner. De verdachte heeft op 11 december 2022 in Rotterdam zijn ex-partner meermalen geslagen, geschopt en met een geladen pistool tegen haar hoofd geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, maar sprak hem vrij van de bedreiging met de dood, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd een maatregel opgelegd op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, die inhoudt dat de verdachte gedurende 3 jaar geen contact mag hebben met de ex-partner en zich niet in de nabijheid van haar woning mag bevinden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de maatschappelijke onrust die dergelijke misdrijven veroorzaken. De verdachte werd ook veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de benadeelde partij voor immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-324872-22
Datum uitspraak: 7 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2000,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam,
raadsvrouw mr. S. Aarts, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 maart 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L. de Jong heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door Reclassering Nederland is geadviseerd, alsmede oplegging van een contact- en locatieverbod met aangeefster [slachtoffer01] als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en met dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en de maatregel.

4.Vrijspraak feit 2

Standpunt officier van justitie
Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte tijdens een ruzie in haar woning op enig moment een vuurwapen op haar heeft gericht en dat hij haar daarbij heeft gedreigd dood te schieten. Er is geen reden om aan de verklaring van aangeefster twijfelen. Haar verklaring wordt ondersteund door het feit dat er een vuurwapen bij de verdachte is aangetroffen en dat het DNA-onderzoek ook heeft uitgewezen dat er DNA van aangeefster op het vuurwapen zat.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte een vuurwapen op aangeefster heeft gericht aangezien voor dit feit uitsluitend in de verklaring van aangeefster bewijs is te vinden. Weliswaar beschikte de verdachte ook over een vuurwapen, waarvan hij heeft verklaard dat hij deze ook in de woning had, maar deze beschuldiging van bedreiging met de dood vormt een ernstig op zichzelf staand feit aan het bewijs waarvan zwaardere eisen moeten worden gesteld dan enkelvoudig bewijs in uitsluitend de aangifte.
Conclusie
Het dossier bevat geen steunbewijs voor de verklaring van aangeefster. Dit betekent dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

5.Bewijswaardering feit 1 primair

Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft - overeenkomstig de door haar overgelegde pleitaantekeningen - bepleit dat de verdachte wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van feit 1 primair moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de verklaring van aangeefster tegenstrijdigheden bevat. Ook ontbreekt het bewijs voor het slaan met een vuurwapen tegen het hoofd van aangeefster. Weliswaar heeft de verdachte eenmaal met zijn vuist in het gezicht van aangeefster geslagen, maar dit handelen kan niet als een poging tot zware mishandeling worden gekwalificeerd.
Beoordeling
Het verweer dat de verklaring van aangeefster tegenstrijdigheden bevat faalt, nu de aangifte op de essentiële punten ten aanzien van het fysieke geweld wordt ondersteund door de letselverklaringen.
Het betoog dat er geen bewijs is voor het slaan met het vuurwapen tegen de rechter slaap van aangeefster gaat voorbij aan de verwondingen aan de rechterzijde van het gelaat/hoofd van aangeefster zoals in de FARR is beschreven:
2) Rondom het rechter oog wordt zwelling gezien (voornamelijk aan het bovenooglid) met een
paars/bruine huidverkleuring.
3) Over de buitenste helft van het oogwit van het rechter oog wordt een scherp begrensde, rode
verkleuring gezien van circa 2 x 1,5 cm groot.
4) Over het rechter jukbeen wordt een zwelling gezien in een gebied van 6 x 6 cm groot met
centraal een matig begrensde, donkerder verkleurde huid van circa 3 x 2 cm groot.
Van deze verwondingen is niet beschreven of ze door vuistslagen dan wel door (ook) een hard voorwerp zijn ontstaan. Echter, de uitvoerige en gedetailleerde verklaring van aangeefster over de geweldshandelingen van de verdachte stemt overeen met de uitgebreide lijst letsels die de FARR-arts beschrijft. Bovendien ziet de rechtbank deze verwondingen in combinatie met het aantreffen van bloedspatjes van aangeefster op de kolf van het vuurwapen. Voor dit bloedspattenspoor heeft de verdachte geen sluitende verklaring gegeven. Ter zitting heeft hij beschreven dat hij het vuurwapen pas heeft gepakt nadat hij - naar eigen zeggen - aangeefster in de douche had geholpen om het bloed dat na een klap op de neus was ontstaan schoon te maken. Van het door de verdachte helpen met douchen maakt aangeefster geen melding. Wat daarvan verder zij, bloedvegen zouden eventueel nog te verklaren kunnen zijn door (na het helpen in de douche) besmeurde handen van de verdachte. Van bloedspatten valt echter niet in te zien hoe deze op de kolf zijn gekomen nadat de verdachte - volgens zijn eigen verklaring - na genoemd douchemoment het vuurwapen uit een laatje in de woonkamer zou hebben gepakt toen hij eenmaal had besloten weg te gaan. In ieder geval is het aantreffen van deze bloedspatten op de kolf naar het oordeel van de rechtbank zeer veel waarschijnlijker indien met deze kolf op het hoofd van aangeefster is geslagen, dan wanneer overdracht van bloed heeft plaatsgevonden enige tijd na het eerdere door de verdachte gestelde contact in de badkamer door - zoals de rechtbank deze verklaring begrijpt - overdracht van de besmeurde handen van de verdachte op dat vuurwapen. Daarmee is dit deel van de verklaring van de verdachte in strijd met dit forensisch bewijs en vormt deze dus ook geen alternatief scenario zoals door de raadsvrouw gesteld.
Ook het schoppen tegen het lichaam van aangeefster is wettig en overtuigend bewezen. Dit volgt uit de verklaring van aangeefster en de FARR verklaring waarin is vermeld dat er onder meer een bloeduitstorting op de flank van aangeefster, een bloeduitstorting op haar arm en een verwonding aan de knie is aangetroffen.
Het voorgaande levert naar het oordeel van de rechtbank een poging tot zware mishandeling op. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een poging tot zware mishandeling is opzet vereist om een ander zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig wanneer de kans op dat gevolg aanmerkelijk is en wanneer de verdachte zich niet alleen van die aanmerkelijke kans bewust is geweest, maar die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank gaat – zoals hiervoor overwogen – uit van de lezing van de aangeefster ten aanzien van dit tenlastegelegde feit. De verdachte heeft haar dus meermaals met de vuist in het gezicht geslagen, tegen haar lichaam getrapt en met (de kolf van) een vuurwapen in het gezicht geslagen. Gelet op de aangetroffen verwondingen heeft de verdachte deze geweldshandelingen met kracht toegepast.
Reeds het met kracht slaan met een vuurwapen in het gezicht, levert naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans op dat hierdoor zwaar lichamelijk letsel ontstaat. Een vuurwapen is immers een hard voorwerp en indien hiermee op het hoofd – een kwetsbaar deel van het lichaam – wordt geslagen, is er een aanmerkelijke kans dat dit ernstige gevolgen heeft, zoals bijvoorbeeld breuken en/of ontsierende littekens in het gelaat, hersentrauma of een schedelbreuk. Naar de uiterlijke verschijningsvorm zijn de handelingen van de verdachte zo zeer gericht geweest op dit gevolg, dat het niet anders kan zijn dat hij zich bewust is geweest van deze gevaren en deze bewust heeft aanvaard. In het dossier, noch de verklaring van de verdachte ter terechtzitting zijn contra-indicaties voor het voorgaande te vinden.
Conclusie
Het onder 1 primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.

6.Bewezenverklaring zonder nadere motivering van de feiten 3 en 4

Het onder 3 en 4 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.

7.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1. primair
hij op 11 december 2022 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen althans eenmaal:
- tegen de kaak en/of in het gezicht, van die [slachtoffer01]
heeft geslagen en- met een pistool tegen het hoofd,
van die [slachtoffer01] heeft geslagen en- tegen het lichaam van die [slachtoffer01] heeft
geschopt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 11 december 2022 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk CZ (model: P-07), kaliber 9mm voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 11 december 2022 te Rotterdam,
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten 6 kogelpatronen, kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

8.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

9.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

10.Motivering straf en maatregel

Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn ex-partner. De verdachte heeft zijn ex-partner in haar woning meerdere malen tegen het gezicht geslagen, tegen haar lichaam geschopt en met een geladen pistool tegen haar hoofd geslagen, een laffe daad die kennelijk vanuit woede en frustratie is gepleegd door de verdachte die als man toch al fysiek sterker is en dan een vuurwapen als slagwapen gebruikt om pijn te doen.
Door zijn handelwijze heeft de verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien is de eigen woning bij uitstek een plek waar het slachtoffer zich veilig moet kunnen voelen.
De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk misdrijf hiervan nog langdurig de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Ook uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring komt naar voren dat het gebeurde een grote impact op het slachtoffer heeft gehad en dat zij zich in haar woning onveilig heeft gevoeld en nog steeds voelt. Daarnaast zorgt een dergelijk feit voor maatschappelijke onrust en versterkt het de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een enorme maatschappelijke impact. Dat blijkt wel uit het feit dat de afgelopen jaren een groot aantal schietincidenten in de regio Rotterdam heeft plaatsgevonden, met (meer dan eens) ernstig gewonde of dodelijke slachtoffers. Daarom dient uit oogpunt van generale preventie en ter waarborging van de maatschappelijke veiligheid streng te worden opgetreden tegen vuurwapenbezit.
Strafblad
Voor de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportage
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over de verdachte opgemaakte rapport door Reclassering Nederland (hierna: de reclassering), gedateerd 21 maart 2023. Dit rapport houdt - samengevat en voor zover van belang - het volgende in.
De verdachte heeft een belaste jeugd gehad waarbij hij op jonge leeftijd uit huis werd geplaatst en al vroeg op zichzelf was aangewezen. Het ontbreekt hem aan een steunend sociaal netwerk of positieve rolmodellen. Daarbij had de verdachte geen vaste eigen huisvesting en ontbrak het hem aan werk. De reclassering heeft de indruk dat de verdachte zijn volwassen jaren veel in afhankelijkheidsrelaties heeft gezeten ten opzichte van zijn vriendinnen. Hij ging relaties aan omwille van huisvesting. Er lijkt een patroon gaande waarin de verdachte zich bedrogen voelt in partnerrelaties en hij lijkt onvoldoende
vaardig om de problemen in zijn leven op een adequate (communicatieve) manier aan te pakken. Daarbij ontbreekt het hem aan zelfreflectie waardoor hij meermaals in dezelfde fouten/gedrag lijkt te belanden. Problemen betreffende agressieregulatie worden niet uitgesloten, maar het is niet helemaal duidelijk of er sprake is van impulsdoorbraken of van onderliggende problematiek in de persoonlijkheid. Ook kan een negatief sociaal netwerk niet worden uitgesloten gezien het bezit van het vuurwapen.
Positief en beschermend is dat de verdachte momenteel open staat voor begeleiding en dat hij erkent dat hij soms externe motivatie nodig heeft.
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld.
Bij een bewezenverklaring wordt geadviseerd de verdachte te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van bijzondere voorwaarden teneinde de verdachte vaardigheden aan te leren en zijn persoonlijkheid te versterken.
Ook wordt dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht geadviseerd.
Strafmaatverweer
Door de verdediging is aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim doordat het DNA van de verdachte onrechtmatig is afgenomen en zijn DNA is gematched met een database waarin zijn DNA niet had mogen staan. Dit levert een inbreuk op de privacy van de verdachte op wat tot strafvermindering moet leiden.
De rechtbank stelt vast dat het hier – anders dan de officier van justitie heeft bepleit – een verzuim betreft dat onherstelbaar is. Het gevolg kan immers niet ongedaan worden. Evenwel ziet deze schending niet op de verdenking als zodanig terwijl daarvan evenmin kan worden gezegd dat de verdachte, op wie de strafvervolging al gericht was langs de weg van de aangifte en de aanhouding, door het DNA-spoor in beeld is gekomen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank, alles afwegende, niet van oordeel dat aan dit vormverzuim naar zijn aard, mede gelet op de geringe ernst van de schending voor de privacy van de verdachte, andere gevolgen dienen te worden verbonden dan deze constatering.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Omdat de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, en de rechtbank het advies overneemt, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte te motiveren aan de behandeling bij Fivoor deel te nemen en om hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Maatregel ex artikel 38v Sr
Ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte tevens de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van drie jaren opgelegd, inhoudende een
locatieverbod voor het woonadres van [slachtoffer01] en een contactverbod met [slachtoffer01] .
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer [slachtoffer01] , wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Slotsom
Alles afwegend acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te melden duur en voornoemde maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

11.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd
[slachtoffer01]ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 13,99 aan materiële schade (sleutelkastje) en een vergoeding van € 2.500,00 aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert om de door de benadeelde partij gevraagde schadevergoeding volledig toe te wijzen. De benadeelde partij heeft haar vordering zowel ten aanzien van de materiële- als de immateriële schade voldoende onderbouwd. Dat het sleutelkastje kapot is gegaan, volgt uit het dossier en wat betreft de immateriële schade heeft de benadeelde partij uitspraken bij de vordering overgelegd die zien op vergelijkbare situaties.
Beoordeling
De vordering zal ten aanzien van de materiële schade worden afgewezen, omdat het causaal verband tussen de gevorderde schadevergoeding voor het volgens de benadeelde partij door de verdachte vernielde sleutelkastje ad € 13,99 en het bewezen verklaarde strafbare feit 1 primair ontbreekt.
Ten aanzien van de immateriële schade wordt als volgt overwogen.
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Dit is onder meer het geval indien de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in de persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Over de vraag of de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit op andere wijze in de persoon is aangetast overweegt de rechtbank als volgt. Een poging tot zware mishandeling zoals door de verdachte gepleegd, is naar zijn aard zo ernstig dat de (psychische) gevolgen daarvan voor het slachtoffer zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het slachtoffer is immers door de verdachte meerdere malen tegen haar gezicht geslagen, tegen haar romp geschopt en met een geladen vuurwapen tegen haar hoofd geslagen. Dit alles heeft zich bovendien in de omgeving van haar eigen woning afgespeeld. Daarmee staat voldoende vast dat de benadeelde partij immateriële schade in de vorm van geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast heeft zij lichamelijk letsel opgelopen.
De rechtbank oordeelt dan ook dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,00. De benadeelde partij zal voor het overige nietontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 december 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel passend en geboden geacht.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

13.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

14.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich binnen drie dagen na zijn vrijlating melden bij
Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde
werkt mee aan diagnostiek en zal zich daartoe onder ambulante behandeling stellen van Fivoorof soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeelde zal indien hij geen passende huisvesting kan realiseren
meewerken aan een intake bij een passende instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Indien er een passende woonvoorziening voor hem wordt gevonden, dan werkt hij mee aan plaatsing en verblijf hier gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
de veroordeelde zal
op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer01] (21-08-2002), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
de veroordeelde
zal zich niet bevinden in een straal van 5 kilometer van de straat waar [slachtoffer01] woont ( [adres01] te Rotterdam), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 3 (drie) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
  • zich niet op te houden binnen een straal van 5 kilometer van de straat waar [slachtoffer01] woont ( [adres01] te Rotterdam), gedurende drie jaar na heden;
  • zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer01] (21-08-2002), gedurende drie jaar na heden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van twee weken, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
beveelt dat de maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 1.500,00(hoofdsom,
zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
25 dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. D.F. Smulders en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.M. Sinon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 7 april 2023.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 11 december 2022 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen althans eenmaal:
- tegen de kaak en/of in het gezicht, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer01]
heeft geslagen/gestompt en/of
- ( vervolgens) met een pistool/vuurwapen in het gezicht en/of tegen het hoofd,
althans tegen het lichaam van die [slachtoffer01] heeft geslagen en/of
- ( vervolgens) tegen de romp, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer01] heeft
geschopt/getrapt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 11 december 2022 te Rotterdam,
[slachtoffer01] heeft mishandeld door meermalen althans eenmaal:
- tegen de kaak en/of in het gezicht, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer01] te
slaan/stompen en/of
- ( vervolgens) met een pistool/vuurwapen in het gezicht en/of tegen het hoofd,
althans tegen het lichaam van die [slachtoffer01] te slaan en/of
- ( vervolgens) tegen de romp, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer01] te
schoppen/trappen;
(art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 11 december 2022 te Rotterdam [slachtoffer01] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
meermalen, althans eenmaal, een pistool/vuurwapen op die [slachtoffer01] te richten
en/of aan die [slachtoffer01] te tonen en/of
die [slachtoffer01] dreigend de woorden toe te voegen “wat doe jij, ik ga je dood maken”
en/of “je belt nu terug en zegt dat het een leugen was over die vuurwapen anders
schiet ik je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(art. 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 11 december 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens
en munitie,
te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een
pistool van het merk CZ (model: P-07), kaliber 9mm voorhanden heeft gehad;
(art. 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
4
hij op of omstreeks 11 december 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten 6
kogelpatronen, kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad;
(art. 26 lid 1 Wet wapens en munitie)