ECLI:NL:RBROT:2023:3823

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
5 mei 2023
Zaaknummer
C/10/650163 / HA ZA 22-1055
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident sectorcompetentie civiel/kanton - gedaagde in incident refereert zich grotendeels - absolute onbevoegdheid is niet aan de orde

Op 3 mei 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam in een incident vonnis gewezen in de zaak tussen Jongert B.V. en MSVA Marine Services B.V. Jongert, eiseres in de hoofdzaak, vorderde betaling van openstaande huurtermijnen van MSVA, die een hotelschip van Jongert had gehuurd voor de huisvesting van werklui. MSVA voerde in het incident aan dat de rechtbank zich onbevoegd moest verklaren en dat de zaak naar de kantonrechter verwezen moest worden, omdat het geschil voortvloeit uit een huurovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van Jongert betrekking hebben op een huurovereenkomst en dat de zaak op grond van artikel 71 lid 2 Rv verder behandeld moet worden door de kantonrechter. De rechtbank wees de incidentele vordering van MSVA tot onbevoegdverklaring af, omdat dit een vraag van interne competentie betreft en niet van absolute onbevoegdheid. De rechtbank besloot de zaak naar de kantonrechter te verwijzen, waarbij de proceskosten tussen partijen werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De rolzitting bij de kantonrechter is vastgesteld op 24 mei 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/650163 / HA ZA 22-1055
Vonnis in incident van 3 mei 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JONGERT B.V.,
gevestigd te Wieringerwerf,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. E.J. Heijnen te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MSVA MARINE SERVICES B.V.,
gevestigd te Papendrecht,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M.A.C. Geurts te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna Jongert en MSVA genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 december 2022, met producties;
  • de conclusie houdende incidentele exceptie van onbevoegdheid;
  • de conclusie van antwoord in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid;
  • de akten uitlaten ex artikel 2.14 Landelijk procesreglement civiele dagvaardingszaken rechtbanken (hierna: Lpr) van 8 maart 2023 van beide partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vorderingen in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert Jongert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, MSVA te veroordelen om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting:
I. aan Jongert een bedrag van EUR 254.822,03 (ex btw) uit hoofde van de hoofdsom te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente totdat volledig is betaald;
II. aan Jongert een bedrag van EUR 2.751,31 uit hoofde van de buitengerechtelijke kosten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente totdat volledig is betaald;
III. aan Jongert een bedrag van EUR 4.630,08 uit hoofde van de beslagkosten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente totdat volledig is betaald;
IV. MSVA te veroordelen in de kosten van dit geding alsmede de nakosten ten bedrage van respectievelijk EUR 163,00 zonder betekening en EUR 248,00 met betekening, wat betreft laatstbedoelde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. Indien en zover MSVA het betreffende bedrag niet binnen de termijn van zeven dagen althans binnen de door de rechtbank redelijk geachte termijn na betekening van het te wijzen vonnis heeft voldaan.
2.2.
Hieraan legt Jongert (kort samengevat) het volgende ten grondslag. MSVA is een onderaannemer van Veka Scheepsbouw B.V. (hierna: Veka) voor de bouw van verschillende schepen en/of scheepsonderdelen. In dat kader heeft MSVA werklui tewerk gesteld bij Veka. Jongert en MSVA hebben een huurovereenkomst gesloten ten behoeve van de huisvesting van de werklui van MSVA op een hotelschip van Jongert. Op grond van de huurovereenkomst heeft Jongert van 16 oktober 2021 tot en met 28 maart 2022 het schip, catering, stroom/water/licht, tv en internet ter beschikking gesteld aan MSVA. MSVA was daarvoor verschillende huurtermijnen aan Jongert verschuldigd maar verzuimt om die aan Jongert te betalen, ook nadat zij meerdere keren door Jongert is aangesproken tot nakoming van haar betalingsverplichting(en).
2.3.
MSVA heeft nog niet voor antwoord geconcludeerd in de hoofdzaak.

3..Het geschil in het incident

3.1.
MSVA vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk volledig uitvoerbaar bij voorraad:
zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van Jongert;
de onderhavige procedure ex artikel 71 lid 1 jo. lid 5 Rv verwijst naar de kamer voor kantonzaken;
bepaalt dat MSVA in de gelegenheid zal worden gesteld om op een nadere door de kantonrechter te bepalen roldatum bij conclusie van antwoord inhoudelijk verweer te voeren tegen de vorderingen van Jongert;
bepaalt dat in de bij de kantonrechter voort te zetten procedure zal worden geoordeeld over de proceskosten ten aanzien van de onderhavige exceptie van onbevoegdheid.
3.2.
MSVA legt het volgende aan haar incidentele vorderingen ten grondslag. Het geschil tussen partijen vloeit voort uit een tussen hen gesloten huurovereenkomst, zodat sprake is van een gerechtelijke procedure die behoort tot de exclusieve absolute competentie van de kantonrechter. De door Jongert aangezochte rechter is absoluut onbevoegd om kennis te nemen van het geschil tussen partijen. Daarbij wijst MSVA erop dat zij, Jongert en Veka over en weer verwikkeld zijn geraakt in diverse gerechtelijke geschillen en dat onderwerp van gesprek ook is geweest de conclusie van MSVA dat Jongert ten onrechte de civiele rechter heeft aangezocht ten aanzien van het onderhavige geschil. In dat kader en in verband met het schikkingsoverleg zijn partijen overeengekomen dat MSVA de door Jongert aangezochte rechter middels een incident van onbevoegdheid zal wijzen op haar absolute onbevoegdheid, op eenstemmig verzoek van partijen zal vragen om verwijzing van de zaak naar de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam en op eenstemmig verzoek zal vragen te bepalen dat MSVA op een nader door de kantonrechter te bepalen roldatum een conclusie van antwoord mag nemen.
3.3.
Jongert heeft in haar conclusie van antwoord in het incident het volgende naar voren gebracht. Zij refereert zich aan het oordeel van de rechtbank, behoudens wat betreft de gestelde absolute onbevoegdheid van de rechtbank. De vordering tot onbevoegdverklaring van de rechtbank moet worden afgewezen. Zij voert onder verwijzing naar artikel 42 RO aan dat de kantongerechten in de rechtbanken samen met de civiele kamers één gerecht vormen en dat de rechtbank Rotterdam daarom niet absoluut onbevoegd is om van het geschil tussen partijen kennis te nemen.
3.4.
Partijen zijn nog in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten op grond van artikel 2.14 Lpr. Jongert heeft de rechtbank in haar akte verzocht om vonnis te wijzen gelet op het feit dat zij zich in het onbevoegdheidsincident grotendeels heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. MSVA heeft de rechtbank verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld de tussen partijen gemaakte (proces)afspraken in het geding te brengen. Zij meent dat Jongert in strijd handelt met de tussen partijen gemaakte procesafspraken doordat Jongert zich aan het oordeel van de rechtbank heeft gerefereerd en op die basis ook om vonnis heeft gevraagd. MSVA verzoekt de rechtbank, voor het geval de rechtbank voornemens zou zijn het verzoek van MSVA tot verwijzing van de procedure naar de kantonrechter af te wijzen en/of om haar niet in de gelegenheid te stellen later inhoudelijk te concluderen voor antwoord, om toegelaten te worden tot nadere bewijslevering van de tussen partijen gemaakte (proces)afspraken.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
In artikel 93 sub c Rv is bepaald dat zaken betreffende (onder meer) een huurovereenkomst, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering, door de kantonrechter worden behandeld en beslist. Artikel 71 lid 2 Rv bepaalt dat indien een zaak, in behandeling bij een kamer voor andere zaken dan kantonzaken, verder moet worden behandeld en beslist door de kantonrechter, de zaak daartoe op verlangen van één der partijen of ambtshalve verwezen wordt naar de kamer van de kantonzaken.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat het onderhavige geschil voortvloeit uit een tussen hen gesloten huurovereenkomst op grond waarvan Jongert een hotelschip aan MSVA ter beschikking heeft gesteld voor de huisvesting van werklui van MSVA. De vorderingen van Jongert betreffen met name betaling van openstaande huurtermijnen die MSVA volgens Jongert is verschuldigd. Het zijn aldus aardvorderingen in de zin van artikel 93 sub c Rv. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat deze zaak op grond van artikel 71 lid 2 Rv verder worden behandeld en worden beslist door de kantonrechter.
4.3.
Anders dan MSVA heeft betoogd, leidt dat er niet toe dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren. De vraag of een zaak tot de competentie van de kantonrechter behoort is een vraag van interne competentie (subsectorcompetentie) binnen de rechtbanken, en niet van absolute (on)bevoegdheid van de rechtbank. In zoverre wordt de incidentele vordering van MSVA afgewezen.
4.4.
Gelet op het onder 3.4 weergegeven standpunt van MSVA wordt opgemerkt dat de rechtbank de uitlatingen van Jongert in haar akte uitlaten zo heeft begrepen dat zij zich wat betreft de verwijzing naar de kantonrechter aan het oordeel van de rechtbank refereert en dat zij de rechtbank heeft gevraagd om (uitsluitend) in het incident vonnis te wijzen. De zaak wordt in de stand waarin zij zich bevindt naar de kantonrechter verwezen (artikel 74 lid 3 Rv). Dat betekent dat MSVA (volgens de normale gang van zaken) nog door de kantonrechter in de gelegenheid zal worden gesteld om inhoudelijk te concluderen voor antwoord. Voor het in het geding brengen van de tussen partijen gemaakte (proces)afspraken bestaat in dit incident geen aanleiding.
4.5.
Omdat partijen het met elkaar eens zijn over verwijzing van onderhavige zaak naar de kantonrechter, kan naar het oordeel van de rechtbank in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering tot verwijzing naar de kantonrechter toe;
5.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst het meer of anders in incident gevorderde af;
in de hoofdzaak
5.4.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de
rolzitting van de kantonrechtervan deze rechtbank, locatie Rotterdam, op
woensdag 24 mei 2023 om 10:00 uur;
5.5.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren;
5.6.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen;
5.7.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge art. 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2023.
3266/3455