ECLI:NL:RBROT:2023:3817

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
FT EA 22/1107 en FT EA 22/1108
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord in faillissementsprocedure met ING Bank N.V.

Op 19 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, die in financiële problemen verkeert, een verzoek heeft ingediend om een dwangakkoord te verkrijgen met zijn schuldeisers, waaronder ING Bank N.V. Verzoeker heeft op 9 december 2022 een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend, samen met een voorstel voor een schuldregeling. Dit voorstel houdt in dat verzoeker 1,32% aan de preferente schuldeisers en 0,66% aan de concurrente schuldeisers zal betalen, wat resulteert in een totale vordering van € 202.612,00. ING heeft echter geweigerd in te stemmen met deze regeling, omdat zij het aangeboden bedrag te laag vond en stelde dat verzoeker niet het maximaal haalbare heeft aangeboden.

Tijdens de zitting op 19 januari 2023 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder verzoeker zelf, zijn vriendin, en vertegenwoordigers van de schuldhulpverlening. De rechtbank heeft vastgesteld dat zeven van de acht schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling, terwijl ING, die een vordering van € 34.258,25 heeft, zich verzet. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van ING en geconcludeerd dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden, gezien zijn huidige werkstatus en inkomen.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de belangen van verzoeker en de meerderheid van de schuldeisers zwaarder wegen dan die van ING. Het verzoek om ING te bevelen in te stemmen met de schuldregeling is toegewezen, en ING is veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. De rechtbank heeft ook bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01] en [nummer02]
uitspraakdatum: 19 januari 2023
in de zaak van:
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 9 december 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- ING Bank N.V., in behandeling bij Vesting Finance (hierna: ING);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
ING heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden. Om proceseconomische redenen zal ING enkel schriftelijk verweer voeren.
Ter zitting van 19 januari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [naam01] , vriendin van verzoeker;
  • de heer [naam02] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw Y. van Delden en mevrouw B. Feldmann, beiden werkzaam bij De Maas Dienstverlening B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift acht schuldeisers, waarvan één preferente en zeven concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 202.612,00 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 19 mei 2022 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 1,32% aan de preferente schuldeisers en 0,66% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt fulltime en heeft een arbeidscontract voor bepaalde tijd. Verzoeker is in dienst bij een uitzendbureau. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
In reactie op het verweer van de ING heeft verzoeker verklaard dat hij er alles aan zal doen om op zoek te gaan naar een vast contract. Schuldhulpverlening heeft benadrukt dat verzoeker een prognose akkoord heeft aangeboden, indien verzoeker een baan zal vinden met betere verdiensten zal dit ten goede komen aan de schuldeisers.
Zeven schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. ING stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 34.258,25 op verzoeker, welke 16,9% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft de ING te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. Daarnaast stelt de ING dat de wettelijke regeling van het dwangakkoord niet is bedoeld voor een situatie waarin verzoeker tijdens de gehele looptijd van het dossier nimmer een poging heeft ondernomen om tot een constructieve oplossing te komen.
Voorts heeft de ING in haar verweerschrift gesteld dat verzoeker niet het maximaal haalbare heeft aangeboden. Verzoeker heeft in het verleden een eigen bedrijf gehad in de gespecialiseerde steigerbouw. In deze branche is genoeg werk te krijgen in verband met een groot tekort aan personeel. Schuldhulpverlening stelt wel dat verzoeker werkt, maar verzoeker heeft slechts een afloscapaciteit van € 56,59 per maand. Het minnelijk traject is er voor bedoeld dat verzoeker zich maximaal inspant om een zo hoog mogelijke aflossing te genereren voor de schuldeisers. Het toezicht binnen het minnelijk traject kan niet worden gewaarborgd zoals in het wettelijk traject. De ING wijst er daarbij op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoeker voldoet aan zijn zwaarder wegende inspanningsverplichting.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de ING bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de ING in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de ING een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 16,9%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zeven van de acht schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker beschikt over een fulltime baan, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Verzoeker is werkzaam via een uitzendbureau. Dat betekent dat verzoeker reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Uit de stukken blijkt niet dat verzoeker een inkomen heeft onder het minimumloon. ING heeft onvoldoende aangetoond dat zijn inkomen drastisch lager is dan het zou kunnen zijn. De rechtbank neemt voorts in haar beslissing mee dat verzoeker, ondanks zijn huidige arbeidsovereenkomst, nog steeds zijn best doet om een vast contract te verkrijgen zodat hij meer stabiliteit heeft in zijn situatie.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de ING, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de ING te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De ING zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de ING om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de ING in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.