In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord. Verzoeker, die onder de afdeling Stedelijke Zorg valt, heeft een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan zijn schuldeisers, waaronder het LBIO en een onderhoudsgerechtigde. Verzoeker heeft op 9 december 2022 een verzoekschrift ingediend, waarin hij een regeling voorstelt die voorziet in een betaling van 9,42% aan de preferente schuldeisers en 4,71% aan de concurrente schuldeisers. Het LBIO heeft echter geweigerd in te stemmen met deze regeling, omdat de onderhoudsgerechtigde, die een aanzienlijk deel van de schuldenlast vertegenwoordigt, niet akkoord ging.
Tijdens de zitting op 18 januari 2023 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de schuldhulpverlening en de beschermingsbewindvoerder van verzoeker. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onderhoudsgerechtigde niet is verschenen en niet heeft gereageerd op het aanbod. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de onderhoudsgerechtigde in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank concludeert dat de belangen van verzoeker en de andere schuldeisers zwaarder wegen dan die van de onderhoudsgerechtigde, die een vordering heeft van 68,5% van de totale schuldenlast.
De rechtbank heeft het verzoek om de onderhoudsgerechtigde te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de onderhoudsgerechtigde veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank heeft ook bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, waardoor verzoeker kan voortgaan met het betalen van zijn schulden. Het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de aangeboden regeling een gunstiger resultaat oplevert voor de schuldeisers dan de wettelijke schuldsaneringsregeling.