ECLI:NL:RBROT:2023:3814

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
FT EA 22/1111 en FT EA 22/1112
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord in faillissementsprocedure met betrekking tot saneringskrediet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord. Verzoeker, die onder de afdeling Stedelijke Zorg valt, heeft een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan zijn schuldeisers, waaronder het LBIO en een onderhoudsgerechtigde. Verzoeker heeft op 9 december 2022 een verzoekschrift ingediend, waarin hij een regeling voorstelt die voorziet in een betaling van 9,42% aan de preferente schuldeisers en 4,71% aan de concurrente schuldeisers. Het LBIO heeft echter geweigerd in te stemmen met deze regeling, omdat de onderhoudsgerechtigde, die een aanzienlijk deel van de schuldenlast vertegenwoordigt, niet akkoord ging.

Tijdens de zitting op 18 januari 2023 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de schuldhulpverlening en de beschermingsbewindvoerder van verzoeker. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onderhoudsgerechtigde niet is verschenen en niet heeft gereageerd op het aanbod. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de onderhoudsgerechtigde in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank concludeert dat de belangen van verzoeker en de andere schuldeisers zwaarder wegen dan die van de onderhoudsgerechtigde, die een vordering heeft van 68,5% van de totale schuldenlast.

De rechtbank heeft het verzoek om de onderhoudsgerechtigde te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de onderhoudsgerechtigde veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank heeft ook bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, waardoor verzoeker kan voortgaan met het betalen van zijn schulden. Het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de aangeboden regeling een gunstiger resultaat oplevert voor de schuldeisers dan de wettelijke schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01] en [nummer02]
uitspraakdatum: 25 januari 2023
in de zaak van:
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 9 december 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- het LBIO;
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Het LBIO heeft de rechtbank op 27 december 2022 bericht dat het verzoekschrift tegen mevrouw [naam01] (hierna: onderhoudsgerechtigde) gericht had moeten worden. Het LBIO is slechts belast met de invordering van gelden. De rechtbank zal als weigerende schuldeiser aanmerken de onderhoudsgerechtigde, wiens vordering in behandeling is bij het LBIO.
Namens mevrouw [naam01] heeft The Regional Court in Jelenia Góra, Polen, de rechtbank op 13 januari 2023 bericht dat mevrouw [naam01] niet akkoord gaat met het aangeboden akkoord.
Ter zitting van 18 januari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [naam02] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [naam03] , werkzaam bij het Leger des Heils (hierna: maatschappelijk werker);
  • de heer R.M. den Hamer, werkzaam bij Van den Bosse Bewindvoeringen (hierna: beschermingsbewindvoerder.
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift negen schuldeisers, waarvan twee preferente en zeven concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 34.449,24 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 21 juni 2022 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 9,42% aan de preferente schuldeisers en 4,71% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn WIA-uitkering, aangevuld met de Participatiewet-uitkering. Verzoeker heeft recht op een WIA-uitkering omdat hij in het verleden een ongeluk heeft gekregen, welke heeft geleid tot langdurige lichamelijke en mobiliteitsbeperkingen. Daarnaast heeft schuldhulpverlening ter zitting verklaard dat verzoeker onder de afdeling Stedelijke Zorg valt. Wanneer men onder deze afdeling valt is (nog) geen sprake van een inspanningsverplichting. Verzoeker zit bij Stedelijke Zorg omdat hij momenteel nog een woon-/zorgcontract heeft bij het Leger des Heils op basis van een WMO-pakket. Bovendien is sprake van een afstand tot de arbeidsmarkt, vanwege zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Zes schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De onderhoudsgerechtigde stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 23.596,86 op verzoeker, welke 68,5% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft het LBIO te kennen gegeven dat de onderhoudsgerechtigde niet akkoord gaat met het voorstel tegen finale kwijting. Op de oproep voor de zitting heeft The Regional Court in Jelenia Góra namens de onderhoudsgerechtigde de rechtbank eveneens bericht dat de onderhoudsgerechtigde niet akkoord gaat met het voorstel.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de onderhoudsgerechtigde geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

De rechtbank stelt allereerst vast dat het verzoekschrift zich richt tegen het LBIO, terwijl het verzoekschrift zich had moeten richten tegen de onderhoudsgerechtigde, zij is immers de schuldeiser en het LBIO int slechts de vordering. Gelet op de correspondentie tussen schuldhulpverlening en het LBIO is de rechtbank van oordeel dat voldoende kan worden vastgesteld dat de onderhoudsgerechtigde op de hoogte was van het aanbod en hiermee niet akkoord is gegaan. De rechtbank neemt hierbij ook mee het bericht van The Regional Court in Jelenia Góra die dit eveneens bevestigd. De rechtbank leest het verzoekschrift daarom zo dat het zich richt tegen de onderhoudsgerechtigde, wiens vordering in behandeling is bij het LBIO.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de onderhoudsgerechtigde bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de onderhoudsgerechtigde in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de onderhoudsgerechtigde een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 68,5%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zes van de zeven schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker ontvangt een WIA-uitkering, omdat hij, als gevolg van een ongeluk, langdurige lichamelijke en mobiliteitsbeperkingen ervaart. Voorts is ter zitting gebleken dat verzoeker vanuit de gemeente geen inspanningsverplichting heeft, omdat hij onder de afdeling Stedelijke Zorg valt. Verzoeker heeft op basis van een WMO-pakket een woon-/zorgcontract bij het Leger des Heils. Daarnaast is sprake van een afstand tot de arbeidsmarkt vanwege de gebrekkige kennis van de Nederlandse taal. Voldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de onderhoudsgerechtigde, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de onderhoudsgerechtigde te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De onderhoudsgerechtigde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de onderhoudsgerechtigde om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de onderhoudsgerechtigde in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.