ECLI:NL:RBROT:2023:3777

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
C/10/643640 / HA ZA 22-679
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een gemeenschappelijke woning tussen ex-partners met betrekking tot de verkoop en gebruiksvergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 3 mei 2023, gaat het om de verdeling van een gemeenschappelijke woning tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hebben gehad en samenwoonden. De vrouw heeft de samenleving eind oktober 2019 verbroken en de woning verlaten, terwijl de man in de woning is blijven wonen. De vrouw vordert dat de woning wordt verkocht aan een derde partij, terwijl de man de woning aan zichzelf wil toedelen. De rechtbank oordeelt dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij in staat is de vrouw uit te kopen en dat de vrouw niet langer in een onverdeelde gemeenschap kan blijven. De rechtbank gelast de verkoop van de woning en benoemt een makelaar om het verkoopproces te begeleiden. Tevens wordt de man veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de verkoop en het betalen van een dwangsom bij niet-naleving. De rechtbank bepaalt dat de woonlasten sinds de verbreking van de samenleving voor rekening van de man komen, als compensatie voor het gederfde gebruiksgenot van de vrouw. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/643640 / HA ZA 22-679
Vonnis van 3 mei 2023
in de zaak van
[eiseres01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.F.H. Weisz-Hertsworm te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats02],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. W.J.G. Schröder te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 augustus 2022, met producties 1-15;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1-5;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 2 november 2022, waarin een mondelinge
behandeling is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie (ten onrechte aangeduid, tevens, als
conclusie van repliek in conventie) en tevens aanvulling eis, met producties 16-22;
- de mondelinge behandeling op 7 februari 2023, waarvan geen proces-verbaal is
opgemaakt.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te treffen. Partijen hebben de rechtbank vervolgens verzocht om vonnis te wijzen.
1.3.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond.
2.2.
Partijen woonden eerst samen in de huurwoning van de vrouw en kregen toen, in 2002, hun eerste kind en in 2003 hun tweede kind. Op 3 oktober 2004 kochten zij gezamenlijk een woning in aanbouw, voor een koop- aanneemsom van € 192.500, aan de [adres02] , hierna te noemen ‘de woning’. Op 3 december 2004 sloten zij een samenlevingsovereenkomst. Partijen woonden in de woning samen totdat de vrouw de samenleving eind oktober 2019 verbrak en met de twee kinderen de woning verliet. Zij heeft de samenlevingsovereenkomst opgezegd bij brief aan de man van 29 oktober 2019. De man heeft deze brief ontvangen.
2.3.
De vrouw woont sindsdien in een huurwoning. De man is in de woning blijven wonen en woont daarin tot op heden. Hij voldoet sinds 29 oktober 2019 de woonlasten.
2.4.
Ter financiering van de aankoop van de woning zijn partijen destijds bij de [bedrijf01], thans [bedrijf02], op beider naam een hypothecaire geldlening (nr. [nummer01] ) aangegaan van € 223.000, bestaande uit twee leningdelen, te weten een annuïtair deel met een looptijd van 15 jaar van € 34.000 en een aflossingsvrij deel van
€ 189.000. Op 31 december 2021 stond alleen op het aflossingsvrije deel nog een bedrag open, namelijk € 176.400.
2.5.
In opdracht van de man is de marktwaarde van de woning in februari 2022 getaxeerd op € 348.000.
2.6.
In de samenlevingsovereenkomst staat onder meer:

GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING
(…)
Artikel 3
1. Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun inkomen bij te dragen
in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
Onder inkomen wordt verstaan het besteedbaar inkomen na betaling van
belastingen, premies sociale verzekeringen en de kosten die redelijkerwijs
gemaakt moeten worden voor de verwerving van het inkomen.
2. Het hiervoor in lid 1 bedoelde gedeelte van het inkomen of zoveel meer als
partijen wensen wordt gestort op een gemeenschappelijke bank- en/of girorekening
en/of in een gemeenschappelijke kas. Deze gemeenschappelijke
bank- en/of girorekening en/of deze gemeenschappelijke kas wordt/worden op naam van beide partijen gesteld; zij zijn daarin ieder voor de helft gerechtigd.
3. Indien slechts één van de partijen inkomsten heeft, komen de kosten van
de gemeenschappelijke huishouding geheel ten laste van die partij.
4. (…)
Artikel 4
1. (…)
2. (…)
3. Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk te bewonen woning en van zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding een geldlening is aangegaan, zal de rente worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Zijn bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom, dan wordt ook de aflossing voor zover deze uit de gemeenschappelijke bank- of girorekening kan worden voldaan tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend. Voorts worden in dat geval tot die kosten gerekend de kosten van alle gewone lasten en herstellingen en buitengewone herstellingen als bedoeld in artikel 3:220 van het Burgerlijk Wetboek, de zakelijke belasting en de premie voor de opstalverzekering. Uit deze regeling kan niet te eniger tijd door één van partijen het bestaan van een (onder)huurverhouding worden afgeleid.
(…)
VOORKEURSRECHT/RECHT VAN KOOP
Artikel 7
Wanneer de door partijen gezamenlijk bewoonde woning aan hen in gemeenschap toebehoort, danwel wanneer tot de gezamenlijk bewoonde woning een van partijen met uitsluiting van de andere partij is gerechtigd, treffen zij met betrekking tot deze woning hierna te noemen: -" het registergoed" - de navolgende regeling:
1. a. Tussen partijen geldt dat ieder van hen niet afzonderlijk over het betreffende
partij toebehorende (aandeel in het) registergoed kan beschikken.
b. wanneer:
- een partij de woning metterwoon wil verlaten; en
- een partij (het aandeel in) het registergoed aan een derde wil overdragen;
- (…)
2. Recht van koop: priisbepalinq
De andere partij - "de gegadigde' - heeft na bedoelde kennisgeving die inhoudt of zal gelden als
een te-koop-aanbieding, het recht om (het aandeel van de vervreemder in) het registergoed te
verkrijgen voor een door partijen in onderling overleg te bepalen tegenprestatie, mits de gegadigde binnen dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving verklaart van het recht gebruik te willen maken; bedoelde verklaring moet per aangetekende brief aan de vervreemder worden gerecht. De verschuldigde tegenprestatie is gelijk aan (een naar de mate van) de gerechtigdheid in het registergoed toe te rekenen gedeelte van de verkoopprijs van het gehele registergoed.
Deze verkoopwaarde is vast te stellen alsof het (gehele) registergoed vrij van bewoning ten verkoop wordt aangeboden.
Indien partijen niet uiterlijk binnen zestig dagen na dagtekening van voormelde aangetekende, door gegadigde verzonden, brief overeenstemming over de waarde bereiken moet de verkoopwaarde en aldus de verschuldigde tegenprestatie worden vastgesteld door een deskundige. Bij gebrek aan overeenstemming over de keuze van de deskundige, vindt de waardering plaats door een door de kantonrechter op voet van artikel 679 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering te benoemen taxateur. De taxatiekosten komen ten laste van partijen gezamenlijk en voor elk van hen voor een deel dat verhoudingsgewijs gelijk is aan de mate van de deelgerechtigdheid in registergoed.
3
. De akte bij gebruikmakinq van het voorkeursrecht
Indien de gegadigde aan de vervreemder verklaart van het voorkeursrecht gebruik te maken, moet
de akte van levering binnen vier maanden na deze verklaring worden verleden door een door de
gegadigde aan te wijzen notaris.
De tegenprestatie en al hetgeen de gegadigde voorts verschuldigd zal zin, moet door deze tegelijk
met het passeren van de notariële akte worden voldaan. Blijft de gegadigde in gebreke, dan vervalt het recht van voorkeur, onverminderd de verplichting van de gegadigde tot vergoeding van de kosten en schade van de vervreemder. De kosten van de gemelde notariële akte, de eventueel verschuldigde overdrachtsbelasting en de kadasterkosten komen voor rekening van de gegadigde.
Het voorkeursrecht vervalt.
4. a. Indien de gegadigde verklaart van het deze toekomende voorkeursrecht geen gebruik
te maken of binnen dertig dagen na ontvangst van de sub 1. gemelde kennisgeving geen
bericht daartoe heeft verzonden, vervalt het voorkeursrecht van de gegadigde en kan tegen de nieuwe gerechtigde niet worden ingeroepen.
b. Behoort het registergoed aan beide partijen in gemeenschap toe, dan moeten zij bij het
vervallen van het voorkeursrecht het registergoed terstond, gezamenlijk, vrij van bewoning te koop aanbieden aan derden.
De te-koop-aanbieding moet plaatsvinden op een wijze die voor een registergoed als het onderhavige gebruikelijk is. Partijen moeten dan gezamenlijk meewerken aan een levering in onbewoonde staat, alles op zo kort mogelijke termijn.
(…)

3..Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat een makelaar werkzaam bij [naam makelaar01] te [plaats01] , althans een nader door de rechtbank aan te wijzen NVM makelaar, wordt benoemd als makelaar die de verkoop van de woning aan de [adres02] zal begeleiden vanaf het te koop zetten van de woning tot en met de datum van levering van de woning aan de koper(s), inclusief de bezichtigen en de levering van de woning aan deze koper(s) via de notaris, en te bepalen dat de makelaar de vrouw en de man ieder afzonderlijk op de hoogte zal houden van de verkoop ontwikkelingen;
II. te bepalen dat indien de man zijn medewerking niet verleent aan het tekenen van de verkoopopdracht van de woning c.q. opdracht tot bemiddeling en niet zijn medewerking verleent aan de bezichtiging van de woning op eerste verzoek van de makelaar en niet zijn medewerking verleent aan de levering van de woning aan de koper(s), het vonnis van de rechtbank in de plaats zal treden van de vereiste toestemming van de man om de woning in de verkoop te zetten en het vonnis van de rechtbank de aangewezen makelaar de toestemming verleent om zelf de woning te betreden om de bezichtigingen te verzorgen en dat het vonnis in de plaats treedt van de toestemming van de man om bij verkoop van de woning de woning aan de koper(s) te kunnen leveren;
III. te bepalen dat, indien door partijen geen overeenstemming kan worden bereikt
over de vast te stellen vraagprijs van de woning binnen vier weken na afgifte van het vonnis, de door de rechtbank aangewezen makelaar een bindend advies aan partijen zal uitbrengen ten aanzien van de vraagprijs en partijen dit bindend advies van de makelaar dan zullen volgen;
IV. te bepalen dat, indien door partijen geen overeenstemming kan worden bereikt
over de vast te stellen verkoopprijs van de woning en het al dan niet, na maximaaldrie keer doen van een bod, accepteren van een geboden verkoopprijs voor de woning door de koper(s), de door de rechtbank aangewezen makelaar een bindend advies aan partijen zal uitbrengen ten aanzien van het al dan niet accepteren van een gedaan bod op de woning en partijen dit bindend advies van de makelaar dan zullen volgen;
V. te bepalen dat de man aan de vrouw, de makelaar en/of (een) geïnteresseerde
koper(s) in het kader van de verkoop, vrijelijk toegang dient te verlenen tot de woning aan de [adres02] en de bezichtigingen daarvan, al dan niet door afgifte van een sleutel aan de makelaar, teneinde de verkoopopdracht te kunnen uitvoeren en te bepalen dat de man minstens 24 uur voor een bezichtiging of andere door de verkoopmakelaar geïnstrueerde verkoopactiviteiten (o.a. maken van foto's), de woning schoon dient te maken en dient op te ruimen, althans te bepalen dat de man onder nader door de rechtbank vast te stellen voorwaardenzijn medewerking dient te verlenen aan bezichtiging van de woning;
VI. de man te veroordelen de woning aan de [adres02]
twee weken voor de levering(sdag) aan de koper(s) hiervan, althans binnen een
door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, met medeneming van de in de woning aanwezige huisraad te ontruimen, de woning te verlaten met al die zich in de woning bevinden en deze woning niet meer te betreden en de afgifte der sleutels ter vrije beschikking van de makelaar te stellen en de man te veroordelen dat wanneer de man niet binnen de termijn gevolg geeft, de ontruiming te doen laten plaatsvinden door de gerechtsdeurwaarder en daarbij te bepalen dat hij gehouden is de kosten die de vrouw maakt in verband met het ontruimen van de woning, aan de vrouw te vergoeden;
VII. te bepalen dat partijen ieder voor een gelijk aandeel (50/50) de kosten van de
verkoopmakelaar zullen voldoen;
VIII. te bepalen dat partijen bij verkoop van de woning ieder gerechtigd zijn tot 50% van de overwaarde, dat wil zeggen de verkoopprijs van de woning minus de hypothecaire geldlening bij de [bedrijf02] ( [nummer01] , leningdeel 2.0);
IX. te bepalen dat de hypotheekrente, de gebruikerslasten en de eigenaarslasten van
de woning met ingang van 29 oktober 2019 voor rekening van de man komen, zulks in het kader van een redelijke vergoeding in de zin van artikel 1:165 BW, althans de man te veroordelen vanaf een nader door de rechtbank te bepalen moment een nader door de rechtbank vast te stellen bedrag per maand als gebruiksvergoeding aan de vrouw te betalen tot aan de dag van de notariële levering van de woning;
X. te bepalen dat de man wordt veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 250,- voor elke dag of gedeelte daarvan dat hij niet tijdig voldoet aan hetgeen is bepaald onder I tot en met VI, althans de man te veroordelen tot betaling van een nader door de rechtbank vast te stellen dwangsom;
XI. de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen 48 uur na de datum van het vonnis, de nakosten daaronder begrepen, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
De conclusie van de man strekt tot afwijzing van het gevorderde.
3.3.
De vrouw heeft bij haar conclusie van antwoord in reconventie (ten onrechte aangeduid, tevens, als conclusie van repliek in conventie) en tevens aanvulling eis haar vordering vermeerderd, in die zin dat zij aanvullend vordert:
XII. de man te veroordelen tot afgifte van de goederen genoemd in randnummer 43 van de conclusie, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag of gedeelte daarvan voor iedere dag dat de man na betekening van het vonnis weigerachtig blijft de zaken aan de vrouw terug te geven, dan wel (subsidiair) de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.000,- aan de vrouw, althans (meer subsidiair) tot teruggave van nader door de rechtbank vast te stellen goederen en tot betaling van een nader door de rechtbank te bepalen bedrag.
3.4.
Ter zitting heeft de man geconcludeerd tot afwijzing van de aanvullende vordering van de vrouw.
in reconventie
3.5.
De man vordert in reconventie:
I. de woning, samen met de schuld uit hypothecaire geldlening, aan de man toe te bedelen, onder de verplichting/opschortende voorwaarde dat de bank de vrouw zal ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor haar verplichtingen uit de hypothecaire geldlening;
II. het bedrag dat aan de vrouw toekomt uit over/onderbedeling vast te stellen
op € 11.191,32, althans een ander bedrag door de rechtbank te bepalen;
III. de proceskosten te compenseren.
3.6.
De conclusie van de vrouw strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van de man in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de (na)kosten.
3.7.
Op de stellingen van partijen in conventie en in reconventie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4..De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank die vorderingen gezamenlijk behandelen.
De gemeenschappelijke woning en hypotheek
4.2.
Tussen partijen bestaat een eenvoudige gemeenschap. Zij hebben gezamenlijk een koopwoning en een aflossingsvrije hypothecaire schuld. Beide partijen willen dat een einde komt aan de onverdeeldheid van de woning, maar iedere partij staat een andere wijze van verdeling voor.
Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken kan de rechter de verdeling daarvan op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631).
4.3.
De man wenst toedeling van de woning aan hem tegen een waarde van
€ 338.000,00, waarbij ook de hypothecaire schuld aan hem dient te worden toegerekend, en meent dat hij de vrouw in het kader van die verdeling (slechts) € 11.191,32 verschuldigd is.
4.4.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de woning moet worden verkocht aan een derde, zulks met tussenkomst van [naam makelaar01] te [plaats01] , dat de hypothecaire schuld uit de verkoopopbrengst moet worden afgelost en dat van de overwaarde (het bedrag dat dan resteert) iedere partij de helft toekomt. (Uitgaande van de in opdracht van de man uitgevoerde taxatie zou dat neerkomen op een bedrag voor beide partijen van zo’n
€ 85.800.) Zij wenst niet langer in een onverdeelde gemeenschap te blijven. De man heeft nimmer aangetoond dat haar ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld kan worden gerealiseerd in het geval de woning aan de man wordt toegedeeld en de hypothecaire schuld aan hem wordt toegerekend. De toenmalig advocaat van de man deelde in januari 2021 aan de vrouw mee dat de man nog steeds doende was zijn financiële mogelijkheden te onderzoeken. Toen de vrouw de man ruim een jaar later een ultimatum stelde - om binnen 10 dagen na 29 maart 2022 te laten weten wat zijn voorstel aan de vrouw zou zijn - liet de man weer niets van zich horen. De man deed pas bij brief van 14 juli 2022 een voorstel, maar voerde toen (voor het eerst en ten onrechte) vorderingen op de vrouw op, die hij verrekende met de helft van de overwaarde die haar toekwam. De vrouw leidt hieruit af dat de man kennelijk niet in staat is haar uit te kopen. Het voorkeursrecht van art. 7 van de samenlevingsovereenkomst is al lange tijd vervallen en de man is de bepalingen in de samenlevingsovereenkomst omtrent de uitoefening van dat voorkeursrecht ook niet nagekomen.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de overgelegde producties blijkt het volgende. Op 13 juli 2020 liet de eerste advocaat van de man weten dat de man de vrouw wilde uitkopen en dat de man doende was zijn (financiële) mogelijkheden te onderzoeken. In mei 2021 in een viergesprek met de advocaten gaf de man wederom aan (alsnog) te willen onderzoeken of hij het aandeel van de vrouw in de woning kon overnemen. De volgende toenmalig advocaat van de man schreef op 31 januari 2022 dat de man nog steeds doende was zijn financiële mogelijkheden te onderzoeken. Nog weer een jaar later, op de zitting (7 februari 2023) kon het resultaat van dat onderzoek niet worden geconcretiseerd. De man is toen gevraagd of hij in staat zou zijn de helft van de overwaarde van de woning aan de vrouw te vergoeden. De man heeft op die vraag geen duidelijk en eenduidig antwoord gegeven. De advocaat van de man heeft ter zitting bevestigd dat hij evenmin op die vraag een antwoord van de man kreeg bij de voorbereiding van de zitting.
4.6.
De man heeft dus nog altijd op geen enkele manier laten zien dat hij in staat is om het aandeel van de vrouw in de woning over te nemen (dus: het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld realiseren en haar de helft van de overwaarde van de woning vergoeden.) Inmiddels had dat wel op zijn weg gelegen gelet op de lange periode van onverdeeldheid (partijen zijn al sinds oktober 2019 uit elkaar), de mededelingen die namens de man telkens zijn gedaan (dat de man nog doende is zijn financiële mogelijkheden te onderzoeken) en de tussen partijen geldende afspraken en termijnen in artikel 7 van de samenlevingsovereenkomst, die de man van geen kant is nagekomen. De man is kennelijk niet genegen om tot een voortvarende afwikkeling van de verdeling van de woning te komen en/ of de man is financieel niet draagkrachtig genoeg om de woning op zijn naam te zetten. Er zijn dan ook geen gronden om aan de man alsnog een termijn te gunnen om de woning op zijn naam te zetten.
4.7.
Van de vrouw kan niet worden gevergd dat zij (nog langer) in een onverdeelde gemeenschap blijft zitten. De rechtbank zal daarom de verkoop van de woning aan een derde gelasten.
4.8.
De vrouw wenst [naam makelaar01] te [plaats01] in te schakelen voor de verkoop van de woning. De man heeft daartegen geen bezwaar gemaakt, zodat de rechtbank zal bepalen dat partijen gezamenlijk een opdracht tot verkoop dienen te verstrekken aan [naam makelaar01] te [plaats01] , zulks binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis.
4.9.
Ieder van partijen is eigenaar voor de onverdeelde helft van de woning. Daarom zijn beide partijen in beginsel gerechtigd tot de helft van de verkoopopbrengst van de woning.
4.10.
De man voert aan dat omdat hij uit eigen middelen diverse uitgaven voor de woning, de hypotheekschuld en andere gemeenschappelijke lasten heeft gedaan, zoals aflossingen op de hypothecaire schuld en investeringen in de woning, hij nog vorderingen op de vrouw heeft die verrekend mogen worden met de helft van de overwaarde die de vrouw toekomt.
Aankoop vloer € 2.900 en legkosten vloer € 500, aanleg tuin € 2.963,35, samen € 6.363,35
4.11.
Volgens de man moet de vrouw aan hem nog de helft van deze kosten vergoeden, dus € 3.181,68. De man heeft geen grondslag voor deze vordering aangevoerd. Het betreft kennelijk uitgaven die gedaan zijn in 2006 na oplevering van de gemeenschappelijke woning en nog € 170 in 2016 voor bamboestokken. Op grond waarvan de man mag menen dat de vrouw hem na verbreking van de samenleving alsnog een vergoeding moet betalen voor deze uitgaven (voor zover ze al zijn betaald door de man, wat nergens uit blijkt) en de vrouw zijn inspanningen bij het leggen van de vloer moet vergoeden, heeft de man niet gesteld en is niet vanzelfsprekend. De vordering wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Meegenomen artikelen: de Kia, de sleutels, onderdelen trainingsapparaat, en het beddengoed, € 11.483.
4.12.
Volgens de man moet de vrouw hem dit gehele bedrag vergoeden.
De man stelt over de Kia: de Kia is door partijen gekocht en op naam van de vrouw gezet, maar uitsluitend door de man betaald. De vrouw nam de auto mee in 2019, en moet de man hiervoor nog een vergoeding betalen.
De man stelt over het beddengoed: Het beddengoed is door partijen besteld in de week voor het vertrek van de vrouw uit de woning, en pas geleverd ná haar vertrek. De vrouw heeft het beddengoed meegenomen. De man heeft de rekening betaald.
4.13.
De vrouw stelt dat de gemeenschappelijke goederen verdeeld zijn en wel aldus, dat vrijwel de gehele inboedel bij de man is achtergebleven, zodat niet de vrouw, maar de man is overbedeeld. De man geeft ook pas in juli 2022 aan een vergoeding te willen voor door de vrouw meegenomen goederen, dus jaren na de feitelijke verdeling. Ter zitting heeft de vrouw over de Kia aangevoerd dat deze in 2010 is gekocht door partijen terwijl een door haar privé aangeschafte Seat daarvoor is ingeruild. De man heeft dit niet weersproken, zodat de man zijn stelling dat de Kia uitsluitend door hem is betaald niet heeft gehandhaafd. De posten ‘sleutels’ en ‘onderdelen trainingsapparaat’ zijn door de man in het geheel niet toegelicht. De man heeft evenmin het bedrag dat hij vordert gespecificeerd.
4.14.
De vordering vanwege door de vrouw meegenomen beddengoed, de Kia en de andere spullen wordt afgewezen. De man heeft nagelaten om deugdelijk te onderbouwen waarom de vrouw de gevorderde vergoeding moet betalen aan de man vanwege de verdeling van de inboedelgoederen en de Kia. De man heeft niet aan zijn stelplicht voldaan.
Taxatienota € 262
4.15.
De man vordert € 262 van de vrouw maar heeft deze post niet toegelicht.
4.16.
Vast staat dat de man de taxatie heeft laten verrichten (dat staat hem uiteraard vrij) en dat hij de vrouw daar niet bij betrokken heeft. De vordering wordt bij gebrek aan gestelde en gebleken grondslag afgewezen.
Woonlasten € 7.882 (WOZ, SVHW, verzekering opstal/inboedel, rechtsbijstand, wijkvereniging, internet);
Geleend geld, achterstand bijdrage woonlasten, kosten school(activiteiten) en vakanties
€ 23.500;
Aflossingen door de man op de hypothecaire schuld € 23.300 + PM
4.17.
De man voert aan dat partijen geen gemeenschappelijke rekening hadden, en dat de vrouw een achterstand had ten tijde van het verbreken van de samenleving terzake woonlasten en andere kosten van de huishouding. Zijn vorderingen van € 7.882 en € 23.500 hebben daar kennelijk mee te maken. De man heeft deze vorderingen echter in het geheel niet toegelicht en de posten ook niet gespecificeerd, wat op zichzelf reeds voldoende reden is om deze vorderingen af te wijzen.
4.18.
Omtrent de aflossingen op de hypothecaire schuld (vordering van
€ 23.300 + PM) stelt de man het volgende. De maandelijkse kosten van de hypotheek en dus ook de maandelijkse aflossingen op het annuïtair deel (dat was € 34.000, met een looptijd van 15 jaar) werden altijd van de rekening van de man betaald. Daarbij heeft de man op 14 november 2016 het toen resterende deel van de schuld ad € 9.577,89 inééns afgelost.
Uit eigen middelen heeft de man voorts € 12.600 op het aflossingsvrije deel (van oorspronkelijk € 189.000) afgelost, op 28 maart 2018, waarna alleen nog de huidige aflossingsvrije hypothecaire schuld ad € 176.000 resteerde.
De man meent dat de vrouw hem niet alleen alsnog € 23.300 moet vergoeden (de helft van hetgeen hij privé stelt te hebben afgelost, namelijk in totaal € 46.600 (34.000 + 12.600), maar dat de beleggingsleer moet worden toegepast voor wat betreft de aflossingen die de man sinds 1 januari 2012 heeft gedaan. Daarom, aldus de man, moet de stand van de hypotheken en de waarde van de woning op 1 januari 2012 ook komen vast te staan, middels een deskundige.
4.19.
De vrouw betwist dat de man een vordering op haar heeft wegens door hem betaalde (woon)lasten en kosten. Volgens de vrouw droegen beide partijen tijdens de samenwoning bij aan de kosten van de huishouding, waaronder de woonlasten. Anders dan de man stelt, beschikten partijen wel degelijk over een gezamenlijke bankrekening, waarop in ieder geval door de vrouw maandelijks een bijdrage werd gestort. De maandelijkse rente en aflossingen op de hypotheek zijn volgens de vrouw (grotendeels) vanaf deze gezamenlijke rekening gedaan. Van betalingen door de man uit eigen middelen is geen sprake, maar voor zover enige betaling van de man uit eigen middelen zou komen vast te staan, en de man daarvoor een vergoedingsvordering zou toekomen, beroept de vrouw zich op verjaring, op verrekening met door haar van haar privérekening betaalde kosten van de huishouding, en op rechtsverwerking.
4.20.
Het navolgende is van belang. Partijen dienden op basis van de samenlevingsovereenkomst naar evenredigheid van hun inkomen bij te dragen aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. De man heeft niet onderbouwd dat de vrouw
nietnaar evenredigheid bijdroeg en de vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zij onvoldoende heeft bijgedragen.
De vrouw heeft met stukken aangetoond dat partijen wèl over een gemeenschappelijke rekening (bij ING, eindigend met 7031) beschikten en zij stelt dat de maandelijkse rente en aflossing op de hypothecaire schuld (overwegend) van deze rekening werden betaald. Bij de door haar overgelegde afschriften bevindt zich ook een afschrift van 3 januari 2018 waaruit blijkt dat van de en/of rekening van partijen op 1 december 2018 € 298,67 is afgeschreven (code IC, dus incasso) voor hun hypothecaire schuld.
Partijen hebben ruim 17 jaar een affectieve relatie gehad en samengewoond. Uit die relatie zijn twee kinderen geboren. Na de geboorte van de kinderen is de vrouw minder gaan werken en dus verdienen, en heeft zij de zorg voor de kinderen op zich genomen. Desondanks (zulks blijkt uit overgelegde producties en de man heeft dit ook niet weersproken op zitting) bleef de vrouw maandelijks een bijdrage van € 700 storten op de gezamenlijke bankrekening, terwijl de man € 400 stortte maar meer verdiende dan de vrouw. De man heeft ter zitting hierover verklaard dat hij af en toe een groot bedrag op de gezamenlijke rekening stortte.
Op de zitting maakten de man en de vrouw elkaar over en weer het verwijt dat met de ander nooit over geldzaken te praten viel. Vast staat dus dat er tussen hen nimmer over geldzaken werd gesproken. Gesteld noch gebleken is dat de uitgaven aan de kosten van de huishouding werden geadministreerd.
4.21.
Gelet op voormelde omstandigheden mocht de vrouw, die steeds maandelijks € 700 overmaakte naar de en/of rekening, ervan uitgaan dat de man instemde met de feitelijke gang van zaken en de mate waarin zij bijdroeg aan de woonlasten, met inbegrip van de maandelijkse aflossing op het annuïtaire deel van de hypothecaire schuld, en aan de kosten van de huishouding. Partijen hechtten tijdens hun samenleving kennelijk geen belang aan een eventueel van de samenlevingsovereenkomst afwijkend patroon in ieders financiële bijdrage. Aldus moet geoordeeld worden dat tussen partijen sprake was van een stilzwijgende overeenkomst, die inhield dat de mate waarin beiden feitelijk bijdroegen, overeenstemde met wat van ieder verwacht mocht worden op grond van de samenlevingsovereenkomst. De man kan daarom niet achteraf met succes een bijdrage van de vrouw vorderen in de door hem tijdens de samenwoning van zijn privérekening betaalde (woon)lasten en kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
Dit zou anders kunnen liggen waar het gaat om betaling door de man van grote bedragen waarmee extra is afgelost op de hypothecaire schuld. De rechtbank zal daarom die door de man gestelde extra aflossingen nader onder de loep nemen.
4.22.
Het annuïtaire deel:Dat van een privérekening van de man éénmalig in 2016
€ 9.577,89 is voldaan waarmee de toen resterende annuïtaire schuld geheel werd afgelost, erkent de vrouw. Maar zij wijst erop, en heeft dat aangetoond, dat de voorlopige belastingteruggaven en de definitieve teruggaven gestort werden op diezelfde privérekening van de man, dan wel (toen die over 2014 en 2015 op haar rekening werden gestort) door de vrouw naar die rekening van de man zijn overgeboekt. Aldus stelt en onderbouwt zij dat die aflossing door de man feitelijk is verricht vanuit gemeenschappelijke middelen, en de man heeft daar niets tegenin gebracht. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw heeft de man dus zijn vordering onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. De vordering van de man met betrekking tot de aflossing door hem van het annuïtaire deel van de hypothecaire schuld wordt dan ook, mede gelet op hetgeen onder 4.19 is overwogen, geheel afgewezen.
4.23.
De aflossing op het aflossingsvrije deel van € 12.600:De vrouw stelt en heeft aangetoond dat € 6.600 is voldaan vanaf de en/of rekening, en dus vanuit gemeenschappelijke middelen. Volgens de vrouw heeft de man van zijn privérekening het restant van € 6.000 betaald, maar heeft hij daarover aan haar verteld dat hij dat deed van de gelden van een (gemeenschappelijke) kapitaalverzekeringspolis. De man heeft hierop niet meer gereageerd. Aldus heeft de man ook deze vordering van (de helft van) € 6.600 + € 6000 onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd, en wordt ook deze vordering afgewezen.
4.24.
De conclusie uit het vorenstaande vanaf r.o. 4.17 is, dat de man zich niet op verrekening met vorderingen op de vrouw kan beroepen en dat ieder van partijen de helft toekomt van de bij de verkoop van de woning te realiseren overwaarde. De overwaarde betreft de verkoopopbrengst na aflossing van de hypothecaire schuld, maar ook de verkoopkosten, die door partijen ieder voor de helft moeten worden gedragen, dienen uit de verkoopopbrengst te worden voldaan voordat de overwaarde wordt verdeeld.
4.25.
De rechtbank zal ter bevordering van een efficiënte en spoedige verkoop bepalen dat onderhavig vonnis, zo nodig, in de plaats zal treden van de rechtshandelingen die de man moet verrichten om tot verkoop en levering van de woning aan een derde te komen (zoals: opdracht aan de makelaar, tekenen verkoopovereenkomst en medewerking verlenen aan notariële levering). Een dwangsom is op dit onderdeel niet nodig.
4.26.
Voor de feitelijke handelingen die de man moet verrichten om tot verkoop en levering van de woning te komen, zoals het meewerken aan het maken van foto’s door de makelaar en het maken van een waardeschatting door de makelaar om de vraagprijs te kunnen bepalen waartegen de woning te koop moet worden gezet, het opendoen van de deur als de makelaar met gegadigden de woning wenst te betreden, en de woning telkens in opgeruimde staat brengen en tonen, acht de rechtbank wel een dwangsom geboden. De dwangsom zal worden toegewezen zoals gevorderd, te weten € 250 per dag of gedeelte daarvan dat de man nalaat mee te werken, evenwel met een maximum van € 25.000.
4.27.
Vordering IX van de vrouw zal worden toegewezen als hierna in het dictum verwoord. De man gebruikt sinds het uitééngaan van partijen de woning met uitsluiting van de vrouw. De vrouw is van het woongenot van de woning verstoken. Dat vormt aanleiding om, zoals de vrouw ook aanvoert, aan de vrouw ten laste van de man een vergoeding ter zake van gederfd gebruiksgenot toe te kennen totdat de woning aan een koper zal zijn geleverd. Tegenover deze gebruiksvergoeding staat, dat de man als enige de woonlasten heeft voldaan sinds het uiteengaan van partijen, terwijl de vrouw als deelgenoot gehouden is om bij te dragen in de woonlasten. De vordering van de man op de vrouw van de helft van de woonlasten, en de vordering van de vrouw op de man vanwege haar gebruiksvergoeding, acht de rechtbank over en weer van gelijke waarde. Partijen mogen deze vorderingen met elkaar verrekenen, zodat zij elkaar niets meer verschuldigd zijn ten aanzien van het gemiste gebruiksgenot en het niet-betaalde aandeel in de woonlasten. De man dient daarom ook de verdere woonlasten, tot aan de levering van de woning aan een koper, te dragen.
Afgifte goederen
4.28.
De vrouw heeft aanvullend afgifte van de goederen onder randnummer 43 van haar conclusie van antwoord in reconventie gevorderd. De vrouw stelt dat zij eigenaar is van die goederen en dat die goederen zich bevinden in de woning. Op de dag dat de vrouw de woning verliet, heeft de man de sloten veranderd. Het was en is voor de vrouw niet mogelijk om haar eigendommen op te halen zonder medewerking van de man. De man is tot op heden niet bereid geweest de goederen aan de vrouw af te geven.
4.29.
De man ontkende ter zitting dat de goederen (nog) in de woning aanwezig zijn. Hij heeft desgevraagd medegedeeld dat een aantal goederen, zoals de fruitschaal en de keukenrolhouder, kapot zijn gegaan. De andere goederen zijn volgens hem nooit aanwezig geweest.
4.30.
Tegenover de ontkenning door de man heeft de vrouw haar vordering onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Zij heeft ook geen bewijs aangeboden dat de zaken daadwerkelijk in de woning aanwezig en van haar zijn. De vordering zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.31.
De proceskosten van partijen zullen, gelet op hun relatie (ex-partners), zowel in conventie als in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
gelast partijen de woning aan de [adres02] te verkopen en leveren aan een derde, waartoe partijen gezamenlijk een opdracht tot verkoop dienen te verstrekken aan
[naam makelaar01]te [plaats01] , binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis;
5.2.
gelast de man om elke rechtshandeling te verrichten die nodig is om tot verkoop en levering van de woning aan een derde te komen, zoals het tekenen van de opdracht aan de verkoopmakelaar, de koopovereenkomst en de akte van levering (of een volmacht tot het tekenen van de akte van levering);
5.3.
bepaalt dat indien partijen over de vaststelling van de vraag- of verkoopprijs of over enige andere kwestie in verband met de verkoop van de woning geen overeenstemming kunnen bereiken, het advies van de verkoopmakelaar bindend zal zijn en moet worden opgevolgd;
5.4.
bepaalt dat dit vonnis, zo de vrouw dit nodig acht, in de plaats treedt van alle rechtshandelingen die de man moet verrichten om tot verkoop en levering van de woning aan een derde te komen;
5.5.
gelast de man medewerking te verlenen aan alle feitelijke handelingen die nodig zijn om tot verkoop en levering van de woning aan een derde te komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 per dag of gedeelte daarvan dat de man nalaat mee te werken, met een maximum van € 25.000 welke dwangsom pas kan worden verbeurd nadat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden;
5.6.
gelast ieder der partijen de helft van de kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen en bepaalt dat partijen uit de verkoopopbrengst de hypotheekschuld dienen af te lossen en de kosten van de makelaar en eventuele andere verkoopkosten moeten betalen. Het daarna resterende bedrag komt aan partijen ieder bij helfte toe. Een eventueel resterende schuld moeten zij ieder voor de helft dragen;
5.7.
bepaalt dat de woonlasten (hypotheekrente, de gebruikerslasten en de eigenaarslasten) van de woning met ingang van 29 oktober 2019 voor rekening van de man komen, zulks in het kader van een vergoeding vanwege gemist gebruiksgenot voor de vrouw;
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2023. [1]

Voetnoten

1.[3645/2517]