ECLI:NL:RBROT:2023:3768

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
C/10/641435 / FA RK 22-4880
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en stiefouderadoptie in een familierechtelijke procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 23 maart 2023, is de procedure gestart door verzoeker en verzoekster, die gezamenlijk gezag hebben over hun minderjarige kind. De moeder verzoekt om eenhoofdig gezag over de minderjarige, terwijl de vader, die in Groot-Brittannië woont, niet op de mondelinge behandeling is verschenen en zich niet verzet tegen het verzoek. De rechtbank oordeelt dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland ligt, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is. De rechtbank concludeert dat het gezamenlijk gezag beëindigd kan worden, omdat de vader niet betrokken is bij de opvoeding en verzorging van de minderjarige. De rechtbank wijst het verzoek voor eenhoofdig gezag toe aan de moeder, met het oog op de stiefouderadoptie door verzoeker.

Daarnaast wordt het verzoek tot stiefouderadoptie toegewezen, omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. De moeder heeft toestemming gegeven voor de adoptie, en de minderjarige is op de hoogte van de situatie. De rechtbank stelt vast dat de adoptie in het belang van de minderjarige is, aangezien verzoeker de rol van vader vervult en de biologische vader geen actieve rol speelt in het leven van de minderjarige. De rechtbank gelast ook de ambtenaar van de burgerlijke stand om een latere vermelding van de stiefouderadoptie aan de geboorteakte van de minderjarige toe te voegen.

De beschikking eindigt met de beslissing dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd, het gezag voortaan aan de moeder toekomt, en de adoptie van de minderjarige door verzoeker wordt uitgesproken. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/641435 / FA RK 22-4880
Beschikking van 23 maart 2023 over gezag en adoptie
in de zaak van:
[verzoeker], hierna: verzoeker,
wonende te [woonplaats 1] ,
en
[verzoekster] ,hierna: de moeder (tevens verzoekster),
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom.
tegen
[naam], hierna: de vader.
wonende te Groot-Brittannië.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 11 augustus 2021 bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant;
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 28 maart 2022;
  • de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 juli 2022 waarbij de rechtbank de zaak in de stand waarin deze zaak zich bevindt naar deze rechtbank heeft verwezen.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 23 februari 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • verzoeker en de moeder, bijgestaan door hun advocaat;
  • de minderjarige;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door U. Urrestarazu;
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2..De vaststaande feiten

2.1.
De minderjarige is genaamd [naam minderjarige] . Hij is geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats 1] als kind van de moeder en vader.
2.2.
De minderjarige heeft de Britse nationaliteit. Verzoeker heeft de Nederlandse nationaliteit. De moeder heeft de Litouwse nationaliteit.
2.3.
De moeder en de vader hebben gezamenlijk gezag over de minderjarige.
2.4.
Verzoeker en de moeder zijn op 29 december 2018 te Hellevoetsluis met elkaar gehuwd. De moeder en de minderjarige wonen, volgens de inschrijving van de gemeente, sinds 8 maart 2018 bij verzoeker (in Nederland).

3..De beoordeling

3.1.
Gezag
3.1.1.
De moeder verzoekt te bepalen dat het gezag over de minderjarige alleen aan haar toekomt.
3.1.2.
De vader verweert zich niet tegen dit verzoek.
3.1.3.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 van Brussel II-bis bevoegd te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarige.
3.1.4.
De Nederlandse rechter past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 Nederlands recht op het verzoek toe.
3.1.5.
Het gezamenlijk gezag kan op grond van artikel 1:253n BW worden beëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij de beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Indien één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Van toepassing is het in artikel 1:251a BW genoemde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
3.1.6.
De rechtbank wijst het verzoek voor eenhoofdig gezag bij vrouw toe. De vader woont in Groot-Brittannië. Dit maakt het lastig om het gezag (gezamenlijk) adequaat uit te voeren. Daarnaast is onweersproken gesteld dat de vader niet bij de opvoeding en verzorging van de minderjarige is betrokken. Ook is de vader niet op de hoogte van de leef-en opvoedingssituatie en de ontwikkeling van de minderjarige. Daarnaast is er vrijwel geen contact tussen de vader en de minderjarige en neemt de moeder al geruime tijd alle beslissingen zonder de vader. Bij deze feitelijke situatie heeft de vader zich ook neergelegd. De rechtbank heeft niet de verwachting dat deze situatie binnen afzienbare tijd zal veranderen. De rechtbank acht het van belang voor de minderjarige dat de juridische situatie in overeenstemming is met de feitelijke situatie en acht het dan ook dat het noodzakelijk voor de minderjarige dat er een wijziging van het gezag komt, mede met het oog op de tevens verzochte stiefouderadoptie.
3.2.
Stiefouderadoptie
3.2.1.
Verzoeker en de moeder verzoeken de rechtbank de stiefouderadoptie uit te spreken.
3.2.2.
De vader verweert zich niet tegen dit verzoek.
3.2.3.
Op grond van artikel 3 Rv komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, omdat verzoeker en de minderjarige hun woonplaats in Nederland hebben.
3.2.4.
Op grond van artikel 1:277 lid 2 tweede volzin BW is het Nederlands recht van toepassing, met dien verstande dat de vraag welke betekenis toekomt aan de toestemming van de biologische ouders van de minderjarige, in beginsel wordt beantwoord naar de regels die het nationale recht van de minderjarige daarover bevat.
3.2.5.
Naar Nederlands recht is voor de stiefouderadoptie de toestemming van de moeder vereist. De moeder heeft die toestemming verleend.
3.2.6.
De minderjarige is er van op de hoogte dat verzoeker niet zijn biologische vader is.
3.2.7.
Op grond van artikel 1:227 lid 2 tweede volzin BW kan het verzoek door verzoeker slechts worden gedaan als hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek met de moeder heeft samengeleefd. Aan deze voorwaarde is voldaan.
3.2.8.
Een verzoek tot stiefouderadoptie kan alleen worden toegewezen als deze in het kennelijk belang van de minderjarige is en op het tijdstip van de adoptie vast staat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat de minderjarige niets meer van zijn biologische vader te verwachten heeft (artikel 1:227 lid 3 BW).
3.2.8.1. De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is. Het is tijd om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie, namelijk dat de minderjarige deel uitmaakt van een gezin waarin de verzoeker voor hem bestendig de vaderrol vervult. Zijn biologische vader is inmiddels – letterlijk – op afstand komen te staan en vervult (daardoor) de vaderrol al geruime tijd niet meer. De vader heeft te kennen gegeven dat het geluk van de minderjarige voor hem voorop staat en dat, als verzoeker meent dat adoptie dat geluk het meest bevordert, die adoptie moet worden uitgesproken. De vader heeft verklaard zich er ten volle van bewust te zijn dat met adoptie alle wettelijke banden met hem worden doorgesneden.
3.2.8.2. Ook de raad is van oordeel dat toewijzing van het verzoek in het belang van de minderjarige is.
3.2.9.
De rechtbank moet het verzoek verder toetsen aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW.
3.2.10.
Aan het vereiste van artikel 1:228 lid 1 sub a BW is voldaan omdat de minderjarige kenbaar heeft gemaakt het eens te zijn met het verzoek. Vaststaat dat de minderjarige niet de kleinzoon is van de verzoeker (sub b) en dat de verzoeker minstens achttien jaar ouder is dan de minderjarige (sub c).
3.2.11.
De vader heeft het verzoek niet weersproken (artikel 1:228 lid 1 sub d BW).
3.2.12.
Verzoeker heeft de minderjarige samen met de moeder gedurende ten minste één jaar verzorgd en opgevoed. Daarmee is ook voldaan aan de voorwaarde van artikel 1:228 lid 1 sub f BW.
3.2.13.
Bij deze uitspraak, doch voorafgaand aan de adoptiebeslissing, wordt de moeder belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige, zodat aan artikel 1:228 lid 1 sub g BW wordt voldaan. Immers, de gezagsbeslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat in elk geval ten tijde van het onherroepelijk worden van de adoptiebeslissing aan de voorwaarde wordt voldaan.
3.2.14.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het verzoek tot stiefouderadoptie kan worden toegewezen, omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan.
3.2.15.
De ambtenaar van de burgerlijke stand zal worden gelast een latere vermelding van de stiefouderadoptie aan de geboorteakte van de minderjarige toe te voegen.
Geslachtsnaam
3.3.
Verzoeker en de moeder hebben verklaard dat de minderjarige de geslachtsnaam [geslachtsnaam] zal hebben.
Gezamenlijk gezag na adoptie
3.4.
De adoptie zorgt, gelet op artikel 1:251 BW, te zijner tijd van rechtswege voor gezamenlijk gezag omdat verzoeker en de moeder met elkaar gehuwd zijn. Dit gezamenlijk gezag ontstaat (pas) vanaf het moment waarop de adoptie zijn werking krijgt en dat is de dag waarop deze beschikking in kracht van gewijsde gaat (artikel 1:230 BW). Met andere woorden: er komt nu een einde aan het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder, omdat de moeder het gezag verkrijgt. Na het onherroepelijk worden van de beschikking (hoogstwaarschijnlijk vanwege het verstrijken van de termijn om hoger beroep daartegen te kunnen instellen), wordt de uitgesproken adoptie van kracht en vanaf dat moment is er, van rechtswege, gezamenlijk gezag van beide verzoekers.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat het gezag over de minderjarige voortaan aan de vrouw toekomt;
4.2.
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare register;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
spreekt uit de adoptie van de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats 1] door verzoeker [verzoeker] , geboren op [geboortedatum 2] , [geboorteplaats 2] ;
4.5.
stelt vast dat verzoeker en de moeder hebben verklaard dat de minderjarige de geslachtsnaam [geslachtsnaam] zal hebben en gelast toevoeging van een latere vermelding daarvan aan de akte van geboorte;
4.6.
gelast de griffier een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Hellevoetsluis op voet van het bepaalde in artikel 1:20e lid 1 BW;
4.7.
bepaalt dat van deze beslissing, zodra deze in kracht van gewijsde is gegaan, een aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.8.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. J. van den Bos, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier H. Philips op 23 maart 2023.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.