ECLI:NL:RBROT:2023:3767

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
ROT 22/5517
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslag aanvraag en afwijzing onder de Toeslagenwet

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 4 mei 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) beoordeeld. Eiser, die een voorschot op een WIA-uitkering ontvangt, is van mening dat hij recht heeft op een toeslag omdat zijn netto-inkomen lager is dan het sociaal minimum. Echter, de rechtbank oordeelt dat de beoordeling van de aanvraag op basis van brutobedragen dient te geschieden, zoals vastgelegd in de TW. Eiser had op 23 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een toeslag, maar het primaire besluit van 24 augustus 2022 wees deze aanvraag af, omdat zijn bruto daguitkering hoger was dan het voor hem geldende sociaal minimum. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het bestreden besluit van 28 oktober 2022 bleef in stand.

Tijdens de zitting op 6 april 2023 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser stelt dat zijn gezinsinkomen netto onder het sociaal minimum ligt, maar de rechtbank benadrukt dat de wetgeving zich richt op brutobedragen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te concluderen dat het bestreden besluit onevenredig zwaar uitpakt voor eiser. De rechtbank wijst erop dat de wet geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit geval, en dat de afwijzing van de aanvraag zorgvuldig is genomen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5517

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. A. el Idrissi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Nalinci).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een toeslag met het primaire besluit van 24 augustus 2022. Met het bestreden besluit van 28 oktober 2022 (op het bezwaar van eiser) is verweerder bij dat besluit gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser ontvangt een voorschot op een WIA [1] -uitkering en heeft op 23 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een toeslag op grond van de TW. [2] Verweerder heeft in het primaire besluit toegelicht dat uit de beschikbare gegevens blijkt dat eiser waarschijnlijk geen toeslag kan krijgen en om die reden geen recht heeft op een voorschottoeslag. Verweerder heeft uiteengezet dat eisers uitkering € 82,28 per dag bedraagt, en dat dit bedrag hoger is dan het voor eiser geldende sociaal minimum (€ 80,74).
2. Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt en verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 12 september 2022 [3] is dat verzoek afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat eisers inkomen is vastgesteld aan de hand van de WIA-uitkering die hij ontvangt. Dat is € 126,94 per dag. Hiervan is 8% gereserveerd voor vakantietoeslag. Vervolgens ontvangt eiser 70% van het resterende bedrag. Verweerder heeft geconcludeerd dat eisers daguitkering (€ 82,28) hoger is dan het voor eiser geldende sociaal minimum (€ 80,74), en dat eiser daarom geen recht heeft op een toeslag.

Het beroep van eiser

3. In beroep voert eiser aan dat op 22 augustus 2022 de Ziektewetuitkering van zijn partner is beëindigd. Eiser voldoet aan alle voorwaarden om voor een toeslag in aanmerking te komen. De afwijzing van eisers aanvraag is daarmee onrechtmatig. Eisers gezinsinkomen bedraagt netto rond de € 1.400,- terwijl het sociaal minimum voor een gezin netto € 1.574,03 bedraagt.

De wet

4. In artikel 2, eerste lid, van de TW is bepaald dat een gehuwde recht heeft op toeslag indien
a. diegene recht heeft op een loondervingsuitkering, en;
b. per dag een inkomen heeft dat lager is dan € 80,74.
5. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de TW is de toeslag gelijk aan het verschil tussen € 80,74 en het inkomen per dag.
6. In artikel 11, eerste lid, van de TW staat dat het UWV [4] op aanvraag vaststelt of recht op toeslag bestaat. De aanvraag wordt ingediend bij het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank moet beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser geen recht heeft op een voorschottoeslag bovenop zijn WIA-uitkering.
8. Eiser betwist in beroep niet de door verweerder vastgestelde hoogte van zijn daguitkering en dat deze hoger is dan het normbedrag van de TW. Eiser acht het echter onrechtmatig dat zijn netto gezinsinkomen lager is dan het wettelijk sociaal minimum, zo begrijpt de rechtbank zijn betoog.
9. De rechtbank overweegt het volgende. De in artikel 2 en 8 van de TW vermelde normbedragen zijn, hoewel dat niet met zoveel woorden in de TW staat, brutobedragen waarover loonheffing moet worden afgedragen, zoals dat ook bij andere uitkeringen het geval is. Het gaat om een in de wet neergelegd normbedrag waarvan verweerder niet mag afwijken. [5] De gevolgen voor eiser (de netto-uitkering die hij ontvangt) staat in deze procedure niet ter beoordeling, nu hier alleen de toepassing van de TW door verweerder kan worden beoordeeld.
10. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit de betaalspecificatie van 15 augustus 2022 (de laatste betaalspecificatie voorafgaand aan het primaire besluit) blijkt dat eiser een voorschot op een WIA-uitkering ontvangt ter hoogte van € 1.789,59 bruto per maand. Netto bedraagt deze uitkering € 1.367,42. Het wettelijk minimumloon is per
1 januari 2022 vastgesteld op € 1.725,- bruto per maand. [6] Het brutobedrag van de WIA-uitkering van eiser is dan ook hoger dan het wettelijk minimumloon.
11. Over de grond dat eiser en zijn partner onevenredig zwaar worden getroffen overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat het bestreden besluit onevenredig zwaar uitpakt voor eiser, omdat de netto-uitbetaling van de WIA-uitkering niet alleen eiser (en zijn partner) treft, maar ook andere ontvangers van een WIA-uitkering. De wet, in dit geval een wet in formele zin, biedt verder geen ruimte om in een geval zoals dat van eiser, waarbij iemand netto uiteindelijk onder het sociaal minimum uitkomt, een hogere toeslag toe te kennen dan zoals die door verweerder is berekend. Er is daarmee geen ruimte voor een belangenafweging. Verweerder heeft bij het bepalen van het recht op toeslag op grond van de TW beoordeeld of eisers bruto-inkomen lager is dan het geldende sociaal minimum. Het bestreden besluit is daarmee zorgvuldig genomen. Deze grond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
13. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
2.Toeslagenwet
3.Zaaknummer ROT 22/4039
4.Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
5.Zie hiervoor een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1725.
6.Zie hiervoor de Staatscourant 2021, 44177.