ECLI:NL:RBROT:2023:3765

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
FT EA 23/251 en/ FT EA 23/252 en FT EA 23/253 en FT EA 23/254
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurbetalingen onder beschermingsbewind

In deze zaak hebben verzoekers op 14 maart 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 19 april 2023 bepaald. Tijdens deze zitting heeft de verweerster, Stichting Hef Wonen, geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar verweer toe te lichten. De rechtbank heeft op 26 april 2023 uitspraak gedaan. De verzoekers, die onder beschermingsbewind staan, hebben een gezamenlijk inkomen van € 3.578,15, wat voldoende is om de huur van € 605,00 per maand te betalen. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien de verweerster op 15 maart 2023 heeft aangekondigd tot ontruiming over te gaan. De rechtbank heeft de belangen van verzoekers zwaarder laten wegen dan die van de verweerster, omdat de verzoekers in hun huurwoning willen blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject willen doorlopen. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid voor verzoekers om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 26 april 2023
[verzoeker 1] en [verzoeker 2],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekers.

1..De procedure

Verzoekers hebben op 14 maart 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 14 maart 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 19 april 2023.
Ter zitting van 19 april 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • verzoekster;
  • Z. de Boer, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: SHV);
  • S. Daniels, werkzaam bij Jay Holding B.V. t.h.o.d.n. Manna Support (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • R. Paltan, werkzaam bij Jay Holding B.V. t.h.o.d.n. Manna Support (hierna: beschermingsbewindvoerder).
J. Vermeulen, werkzaam bij GGN Mastering Credit B.V. heeft namens Stichting Hef wonen als rechtsopvolger onder algemene titel van Stichting Vestia, gevestigd te Rotterdam, (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. Verweerster heeft hierin gemeld dat zij afziet van de mogelijkheid om haar verweer ter zitting toe te lichten.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 13 januari 2017 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift volgt dat verzoekers een gezamenlijk inkomen genieten van € 3.578,15 en dat de huur € 605,00 per maand bedraagt. Het inkomen is ruim voldoende om maandelijks de huur te kunnen betalen. Verzoekers staan sinds 10 maart 2023 onder beschermingsbewind en de beschermingsbewindvoerder heeft bevestigd dat het inkomen van verzoekers thans bij de beschermingsbewindvoerder binnenkomt, zodat de betaling van de huur gewaarborgd is. Bovendien is de huur voor de maanden maart en april 2023 reeds betaald.

3..Het verweer

Verweerster heeft – kort samengevat – gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Verweerster heeft al in 2017 een rechtszaak aanhangig gemaakt bij de kantonrechter, welke geleid heeft tot het ontruimingsvonnis van 13 januari 2017. Vanaf 24 november 2021 is een traject voor het aanpakken van schulden opgestart bij het Expertise Team Financien van de gemeente Rotterdam (hierna: ETF). Het ETF heeft meerdere malen geprobeerd om verzoekers behulpzaam te zijn, maar verzoekers hebben niet meegewerkt aan betalingsregelingen en de lopende huur (gedeeltelijk) onbetaald gelaten. De huurachterstand is inmiddels gestegen tot € 6.414,55. Dat er beschermingsbewind is uitgesproken, maakt dit voor verweerster niet anders. Verweerster heeft er geen vertrouwen in dat verzoekers voldoende zullen meewerken aan het beschermingsbewind.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekers een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 13 januari 2017 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers en een kopie van het exploot van 24 februari 2023 hebben overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 15 maart 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij in de huurwoning kunnen blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 13 januari 2017 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekers hebben gezamenlijk ruim voldoende inkomen (te weten € 3.578,15) om de maandelijkse huur van € 605,00 te kunnen voldoen. Verzoekers staan sinds 10 maart 2023 onder beschermingsbewind en de beschermingsbewindvoeder zal nu zorg dragen voor de tijdige betaling van de huur. Verzoekers hebben daarnaast aangetoond dat de huur voor de maanden maart en april 2023 betaald is. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekers zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kunnen verzoekers te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 13 januari 2017 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekers gelegen aan de [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoekers de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.