In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord, ingediend door verzoeker die in financiële problemen verkeert. Verzoeker heeft op 24 januari 2023 een verzoek ingediend om een schuldsaneringsregeling toe te passen, samen met een verzoek op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. De rechtbank heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling, die aanvankelijk gepland stond op 10 maart 2023, maar werd verplaatst op verzoek van de beschermingsbewindvoerder. Tijdens de zitting op 19 april 2023 was de weigerende schuldeiser niet aanwezig, ondanks een behoorlijke oproep.
Verzoeker heeft zeven concurrente schuldeisers met een totale vordering van € 5.863,-. Hij heeft een schuldregeling aangeboden van 29,26% van de totale schuldenlast, die oorspronkelijk € 5.993,50 bedroeg. Zes van de zeven schuldeisers hebben ingestemd met de regeling, maar één schuldeiser weigerde. De rechtbank heeft beoordeeld of deze schuldeiser in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de regeling, waarbij werd gekeken naar de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoeker, die een stabiele oplossing voor zijn schuldenproblematiek zocht, zwaarder wogen dan die van de weigerende schuldeiser.
De rechtbank heeft het verzoek om de weigerende schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en deze schuldeiser veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die de vrijwillige instemming van de schuldeisers vervangt. Het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.