ECLI:NL:RBROT:2023:3764

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
FT EA 23/67 en FT EA 23/68
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord en saneringskrediet in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord, ingediend door verzoeker die in financiële problemen verkeert. Verzoeker heeft op 24 januari 2023 een verzoek ingediend om een schuldsaneringsregeling toe te passen, samen met een verzoek op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. De rechtbank heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling, die aanvankelijk gepland stond op 10 maart 2023, maar werd verplaatst op verzoek van de beschermingsbewindvoerder. Tijdens de zitting op 19 april 2023 was de weigerende schuldeiser niet aanwezig, ondanks een behoorlijke oproep.

Verzoeker heeft zeven concurrente schuldeisers met een totale vordering van € 5.863,-. Hij heeft een schuldregeling aangeboden van 29,26% van de totale schuldenlast, die oorspronkelijk € 5.993,50 bedroeg. Zes van de zeven schuldeisers hebben ingestemd met de regeling, maar één schuldeiser weigerde. De rechtbank heeft beoordeeld of deze schuldeiser in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de regeling, waarbij werd gekeken naar de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoeker, die een stabiele oplossing voor zijn schuldenproblematiek zocht, zwaarder wogen dan die van de weigerende schuldeiser.

De rechtbank heeft het verzoek om de weigerende schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en deze schuldeiser veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die de vrijwillige instemming van de schuldeisers vervangt. Het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 26 april 2023
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 24 januari 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser]nl (hierna: [schuldeiser]);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De rechtbank heeft partijen opgeroepen voor de mondelinge behandeling van voornoemde verzoekschriften op 10 maart 2023. De beschermingsbewindvoerder heeft de rechtbank op 24 februari en 1 maart 2023 verzocht om de mondelinge behandeling te verplaatsen. De rechtbank is hier op 2 maart 2023 mee akkoord gegaan en heeft partijen opnieuw opgeroepen.
Ter zitting van 19 april 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw P.M. Tang en mevrouw M.P.R. Kwak, beiden werkzaam bij Gemeente Nissewaard (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw M.M. Meeuwissen, werkzaam bij Van den Bosse bewindvoeringen, (hierna: beschermingsbewindvoerder);
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeven concurrente schuldeisers met tien vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 5.863,- van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 29 juli 2022 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 28,62% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De schuldenlast bedroeg op dat moment € 5.993,50. Nu de schuldenlast thans lager is, zal er een hoger percentage aan de crediteuren worden aangeboden, namelijk 29,26%.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker is in het verleden dakloos geweest, hij heeft in de gevangenis gezeten en hij is drugsverslaafd geweest. De drugsverslaving is inmiddels onder controle. Voor de alcoholverslaving zal verzoeker nog onder behandeling gaan. Er is in ieder geval sprake van een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Verzoeker ontvangt ambulante begeleiding van het Leger des Heils op grond van een WMO-arrangement en uit de overgelegde stukken blijkt dat deze begeleiding gedurende het traject zal blijven. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door de beschermingsbewindvoerder voldaan.
Zes schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 809,76 op verzoeker, welke 13,8% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

[schuldeiser] heeft in haar contacten met schuldhulpverlening niet gereageerd op het aangeboden akkoord en kan dus niet geacht worden daarmee in te stemmen. Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser] ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 13,8%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zes van de zeven schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Gemeente Nissewaard. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Er is sprake van een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Verzoeker ontvangt begeleiding van het Leger des Heils op grond van een WMO-arrangement en deze begeleiding zal gedurende het minnelijk traject blijven. Voldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.