ECLI:NL:RBROT:2023:3763

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
FT EA 22/1079 en FT EA 22/1080
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord in faillissementsprocedure met betrekking tot schuldregeling

Op 19 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure waarin verzoeker een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord heeft ingediend. Verzoeker, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast van € 68.186,89, heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarvan vijftien schuldeisers instemden, terwijl één schuldeiser, aangeduid als [schuldeiser], weigerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker sinds 29 augustus 2022 een fulltime baan heeft, wat zijn afloscapaciteit aanzienlijk heeft verhoogd. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm en houdt in dat verzoeker 3,4% van zijn schulden kan aflossen. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder laten wegen dan die van de weigerende schuldeiser. De rechtbank oordeelde dat de weigerende schuldeiser in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de regeling, gezien het feit dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord was gegaan en dat de regeling goed gedocumenteerd was. De rechtbank heeft het verzoek om de weigerende schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de kosten van de procedure aan de weigerende schuldeiser opgelegd. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 19 januari 2023
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 2 december 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser] (hierna: [schuldeiser]);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 19 januari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw W. van Essen, werkzaam bij IJsselgemeenten (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw R. de Heer, werkzaam bij Fidinda CBM B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zestien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 68.186,89 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft eerst bij brief van 3 december 2020 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,4% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Bij deze brief is schuldhulpverlening uitgegaan van vijftien concurrente schuldeisers met een totale schuldenlast van € 56.148,57. Er was sprake van een geslaagde regeling op 3 februari 2021. In februari 2022 kwam schuldhulpverlening erachter dat [schuldeiser] nog een vordering had op verzoeker, die niet meegenomen was in de minnelijke regeling. Met de vordering van [schuldeiser] is nu sprake van een totale schuldenlast van € 68.186,89. [schuldeiser] is op 15 februari 2022 een voorstel gedaan, inhoudende een betaling van 2,37% tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker ten tijde van zowel de aanbiedingsbrief van 3 december 2020 als de aanbiedingsbrief van 15 februari 2022 was gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Ziektewetuitkering. Uit de stukken is gebleken dat verzoeker vanaf 29 augustus 2022 een contract heeft voor één jaar waarbij er gemiddeld 40 uur per week wordt gewerkt. De afloscapaciteit is hierdoor aanzienlijk hoger geworden. Schuldhulpverlening heeft verklaard dat het percentage, zoals genoemd in de aanbiedingsbrief van 3 december 2020 van 3,4%, alsnog gehaald kan worden omdat verzoeker momenteel een fulltime baan heeft.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Vijftien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 12.038,32 op verzoeker, welke 17,65% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft [schuldeiser] zich op het standpunt gesteld dat zij een redelijk belang heeft bij haar weigering tot instemming met het voorstel d.d. 15 februari 2022. De vordering van [schuldeiser] vertegenwoordigt ca. 18% van de totale crediteurenlast. Daarnaast merkt [schuldeiser] op dat zij als schuldeiser nakoming van haar volledige vordering mag verlangen en daar ook recht op heeft.
In haar verweerschrift stelt [schuldeiser] zich tevens op het standpunt dat verzoeker niet het maximaal haalbare heeft aangeboden. Er is enige onduidelijkheid geweest over de arbeidsgeschiktheid van verzoeker, aangezien hij eerst een Ziektewetuitkering ontving, welke is omgezet in een WW-uitkering. Uit het eindrapport van het UWV van
25 maart 2022 volgt dat verzoeker ‘werkfit’ is en weer aan het werk kan. Schuldhulpverlening had met [schuldeiser] gecommuniceerd dat het niet de verwachting is dat verzoeker weer aan het werk zal gaan gezien zijn medische problematiek. Deze mededeling is niet in lijn met het bovengenoemde rapport van het UWV.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 17,65%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vijftien van de zestien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan. Zij zijn aanvankelijk akkoord gegaan met een uitbetaling van ten minste 3,4% van hun vordering. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat dit percentage, ook met de vordering van [schuldeiser], nog aan schuldeisers uitbetaald kan worden omdat verzoeker momenteel fulltime werkzaam is en een hogere afloscapaciteit genereert.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten IJsselgemeenten. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker ten tijde van het aanbod op 3 december 2020 niet beschikte over betaald werk. Verzoeker is echter sinds 29 augustus 2022 fulltime aan het werk op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dat betekent dat verzoeker inmiddels voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Verzoeker heeft een prognoseakkoord aangeboden, wat betekent dat het hogere inkomen zal leiden tot een hogere aflossing aan de schuldeisers.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.