In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling, ingediend door verzoeker die te maken heeft met meerdere schuldeisers. Verzoeker had een verzoek ingediend op 29 november 2022, waarin hij vroeg om een dwangakkoord met zijn schuldeisers, waaronder [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2]. Deze schuldeisers hebben voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend en zijn niet ter zitting verschenen. Tijdens de zitting op 12 januari 2023 werd verzoeker gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de schuldhulpverlening.
Verzoeker had een schuldregeling aangeboden die inhield dat hij 2,23% van zijn totale schuldenlast van € 77.008,12 zou betalen. De rechtbank oordeelde dat verzoeker onvoldoende had aangetoond dat hij langdurig arbeidsongeschikt was en dat het aanbod onduidelijk was. De schuldeisers, die samen 58,49% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, hebben niet ingestemd met de regeling. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de schuldeisers zwaarder wegen dan die van verzoeker, en dat het verzoek om hen te bevelen in te stemmen met de schuldregeling werd afgewezen.
De rechtbank benadrukte dat het iedere schuldeiser vrijstaat om 100% van zijn vordering te eisen en dat het aanbod van verzoeker niet goed gedocumenteerd was. Er was onvoldoende bewijs dat verzoeker niet in staat zou zijn om in de toekomst een betaalde baan te vinden, en er ontbraken medische stukken die zijn arbeidsongeschiktheid onderbouwden. De rechtbank heeft het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen afgewezen en zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.