ECLI:NL:RBROT:2023:3760
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot omzetting faillissement in schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw ontstaan vorderingen
In deze zaak heeft verzoekster, die in oktober 2021 failliet is verklaard, een verzoek ingediend tot opheffing van haar faillissement en gelijktijdig de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 12 januari 2023 zijn verzoekster, haar beschermingsbewindvoerder en de curator gehoord. De curator heeft in zijn advies geen duidelijke positie ingenomen, maar heeft wel aangegeven dat verzoekster in de afgelopen vijf jaar aanzienlijke leningen heeft afgesloten zonder deze af te lossen. Verzoekster ontving een WAO-uitkering en had geen uitzicht op werk, wat haar financiële situatie bemoeilijkte. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet tijdig een verzoek tot schuldsanering heeft ingediend, maar dat dit niet aan haar toe te rekenen is. Desondanks oordeelde de rechtbank dat verzoekster niet te goeder trouw was in het aangaan van de leningen, gezien het hoge bedrag dat zij had geleend en het gebrek aan inzicht in de besteding van deze leningen. De rechtbank concludeerde dat verzoekster onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden. Daarom werd het verzoek tot omzetting van het faillissement in een schuldsaneringsregeling afgewezen.