ECLI:NL:RBROT:2023:3754

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
ROT 23/1739
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor kelderzaal en buitentrap Theater Kantine Walhalla

Op 1 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, dat op 7 februari 2023 hun bezwaren tegen de verlening van een omgevingsvergunning ongegrond heeft verklaard. De omgevingsvergunning betreft de realisatie van een kelderzaal onder het gebouw van Theater Kantine Walhalla aan de Veerlaan 11 in Rotterdam, evenals de bouw van een buitentrap aan het Dolf Henkesplein. Verzoekers, die zich verzetten tegen dit besluit, hebben beroep ingesteld en vorderen dat de bouw niet mag starten voordat de rechter in hun beroep heeft beslist.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 april 2023 behandeld, waarbij verzoekers en de gemachtigden van verweerder aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster, Stichting Walhalla, een aanvraag heeft ingediend voor de omgevingsvergunning, die in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoekers, waaronder zorgen over overlast en de juridische status van de vergunning, beoordeeld.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat de gemeente Rotterdam bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen en dat de belangenafweging door verweerder voldoende gemotiveerd was. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, en dat de bouwactiviteiten konden doorgaan. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1739

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 mei 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker 1] , verzoeker,

mede ten behoeve van
[naam verzoekster], verzoekster,
[naam verzoeker 2], verzoeker en
[naam verzoeker 3], verzoeker,
allen uit [plaats] , samen aangeduid als verzoekers,

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. drs. M.A.C. Kooij en mr. P.J. Dudok).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam stichting] uit [plaats] , vergunninghoudster.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van 7 februari 2023 (het bestreden besluit) waarin verweerder onder aanvulling van de motivering hun bezwaren ongegrond heeft verklaard en het besluit van 29 juli 2022 (het primaire besluit) om een omgevingsvergunning voor het realiseren van een kelderzaal en buitentrap te verlenen aan vergunningshoudster, heeft gehandhaafd.
1.1.
Tegen het bestreden besluit hebben verzoekers beroep ingesteld.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigden van verweerder en [persoon A] , voorzitter van vergunninghoudster, vergezeld van [persoon B] , architect.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Op 7 april 2022 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een kelderzaal onder het gebouw van Theater Kantine Walhalla aan de Veerhaven 11-13, 3072 AN, Rotterdam en het realiseren van een buitentrap aan het Dolf Henkesplein Rotterdam, met de projectnaam Metro Walhalla. De kelderzaal zal een bijeenkomstenfunctie krijgen.
3. Verweerder heeft met het primaire besluit een omgevingsvergunning voor bouwen en handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening verleend in afwijking van het bestemmingsplan ‘Katendrecht-Kern’ met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het verlenen van de omgevingsvergunning gehandhaafd en de bezwaren van verzoekers ongegrond verklaard. Verweerder kan zich niet verenigen met het advies van de bezwarenadviescommissie van 18 oktober 2022. Er is verweerder geadviseerd de bezwaren gegrond te verklaren alleen al omdat de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd zal moeten worden. Verweerder heeft gemotiveerd afgeweken van het advies en zich op het standpunt gesteld dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is op de aanvraag om omgevingsvergunning. Er is sprake van een 'bijbehorend bouwwerk' zoals bedoeld in Bijlage II bij het Bor. In de begripsbepaling van hoofdgebouw in Bijlage II bij het Bor staat "gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is". Theater Kantine Walhalla aan de Veerlaan is in 2012 mogelijk gemaakt door een afwijking van de regels in het bestemmingsplan. Bij omgevingsvergunning van 17 oktober 2012 is het theater vergund door gebruik te maken van artikel 4, negende lid van Bijlage II bij het Bor. Deze omgevingsvergunning (voor het gebruik van het pand als theater) is de toekomstige bestemming die wordt opgenomen in het opvolgende bestemmingsplan. De uitbreiding van dit hoofdgebouw met een kelder is een uitbreiding van een hoofdgebouw met de functie theater, het gebruik van het pand sinds 2012. Deze legaal aanwezige functie (en toekomstige bestemming) wordt uitgebreid met een kelderzaal bestemd voor Metro Walhalla. Dit is mogelijk door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid in artikel 4, eerste lid, van Bijlage II bij het Bor. Voorts is het stedenbouwkundig aanvaardbaar om dit
bouwplan te realiseren en is toepassing gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid.
Verweerder wijst naar zijn verweerschrift van 13 oktober 2022, waarin een integrale belangenafweging is opgenomen. De ontwikkeling maakt geen onevenredige inbreuk op het
woon- en leefklimaat van verzoekers als omwonenden. De verschillende omgevingsaspecten zijn betrokken in de besluitvorming en zijn tevens gemotiveerd beschreven in de ruimtelijke onderbouwing, die onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning aan vergunninghoudster. Zij doet dat aan de hand van de gronden van het verzoek.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
7. De voor de beoordeling van het verzoek belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
8. Verzoekers willen met hun verzoek bereiken, dat niet mag worden gestart met bouw van kelderzaal en trap voordat de rechter uitspraak heeft gedaan in het beroep dat is ingediend. Verzoekers voeren aan dat hun gronden van bezwaar niet naar behoren zijn beoordeeld in de bezwaarprocedure. Verweerder had het juiste juridisch pad moeten bewandelen. Er is geen sprake is van een zogenaamd toekomstige bestemming, omdat er geen nieuw bestemmingsplan is. Verzoekers twijfelen aan de uitkomsten van het funderingsadvies van Geofunda. Verzoekers wijzen er op dat het gebied bekend is met betonblokken in de grond. Verzoekers vragen zich af of hiermee rekening is gehouden bij de beoordeling van de aanvraag. Verzoekers noemen in dit verband de verwachte overlast tijdens de bouwwerkzaamheden. Verweerder had in zijn besluitvorming rekening dienen te houden met de ingrijpende verandering van het gebied rond het theater met bijvoorbeeld het aangrenzend appartementencomplex waar verzoekers wonen. Verzoekers vrezen overlast door de doelgroep van de kelderzaal na ingebruikname ervan. Ook is er volgens verzoekers onduidelijkheid over de eigendomssituatie van Theater Kantine Walhalla. Vergunninghoudster heeft het gebouw in erfpacht, het gebouw is eigendom van de gemeente Rotterdam en de Stichting Walhalla is de huurder van het pand en bekostigt de bouwplannen. Ten slotte wijzen verzoekers op een recente aankoop van een strook gemeentegrond aan het Dolf Henkesplein door het theater. Verzoekers stellen dat de aankoop van de gemeentegrond in strijd is met het Didam-arrest.
Spoedeisend belang
9. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
9.1.
De voorzieningenrechter gaat uit van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening omdat vergunninghoudster op de zitting heeft aangevoerd met de bouwwerkzaamheden te willen starten.
De reguliere of uitgebreide voorbereidingsprocedure?
10. De voorzieningenrechter stelt voorop dat, gelet op het bepaalde in artikel 7.13, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het verweerder vrij staat van het advies van de bezwaarschriftenadviescommissie af te wijken, als maar wordt vermeld wat de reden is om van het advies af te wijken. Dat heeft verweerder gedaan. Verweerder handhaaft namelijk in afwijking van het advies zijn standpunt dat op de aanvraag om de omgevingsvergunning de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is en niet de uitgebreide. De voorzieningenrechter begrijpt verzoekers zo dat zij verweerders standpunt niet delen, omdat getoetst moet worden aan het geldend bestemmingsplan.
11. De voorzieningenrechter stelt vast dat het wijzigen van het gebruik van de voormalige Steinwegkantine in Theater Kantine Walhalla mogelijk is gemaakt door het verlenen van een omgevingsvergunning van 17 oktober 2012, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo in samenhang met artikel 2.7 Bor juncto artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Bor.
12. De uitbreiding ziet op de bouw van een kelderzaal onder Theater Kantine Walhalla en een buitentrap. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 4, aanhef en eerste lid, onder a, van bijlage II bij het Bor. Volgens verweerder is de kelderzaal bij het al bestaande theater aan te merken als een bijbehorende bouwwerk.
13. Op grond van artikel 4, aanhef en eerste lid, onder a, van Bijlage II van het Bor komt een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom in aanmerking voor verlening van een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken.
Op grond van artikel 1, eerste lid, wordt in deze bijlage onder bijbehorend bouwwerk verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Op grond van artikel 1, eerste lid, wordt in deze bijlage onder hoofdgebouw verstaan: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
14. Er is een ontwerp-bestemmingsplan ‘Katendrecht’ van 27 maart 2023 in voorbereiding. Meer specifiek is op de locatie artikel 4, onder j, van de planregels van toepassing. Hieruit blijkt dat in beginsel het legale gebruik van Theater Kantine Walhalla als zodanig positief wordt bestemd.
15. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de kelderzaal aan te merken als bijbehorende bouwwerk en Theater Kantine Walhalla aan te merken als het hoofdgebouw op het perceel, conform de definities van artikel 1, eerste lid. De nieuw te bouwen kelderzaal is een uitbreiding van het hoofdgebouw en is daarmee functioneel verbonden omdat sprake is van dezelfde functie. Ook bestaat er voldoende grond voor het oordeel dat het hoofdgebouw noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de toekomstige bestemming van een perceel; zijnde het ontwerp-bestemmingsplan. De voorzieningenrechter ziet zich in haar oordeel gesteund door wat het Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht) is opgenomen (Stb. 2010, 143, p. 135) “ Door het gebruik van de term ‘hoofdgebouw’ in de definitie van ‘bijbehorend bouwwerk’, ontstaat de behoefte aan een definitie voor
‘hoofdgebouw’. De term houdt mede verband met de keuze om, uit het oogpunt van vermindering van administratieve lasten, ruimere bouwmogelijkheden toe te staan bij niet-woningen. Een gebouw op een perceel kan aangemerkt worden als hoofdgebouw, indien het voor de verwezenlijking van de op de betreffende grond rustende bestemming noodzakelijk
is. Daarbij kan het ook gaan om een toekomstige, nog aan de grond te geven bestemming. Indien voor een gebouw een vergunning ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo (in afwijking van bijvoorbeeld het geldende bestemmingsplan) is verleend, kan het zijn dat nog een inpassing in het bestemmingsplan moet plaatsvinden (met het geven van
bijvoorbeeld een nieuwe bestemming). Ook met het oog op de verwezenlijking van zo’n nog in de toekomst neer te leggen bestemming kan een gebouw als noodzakelijk en dus als hoofdgebouw worden aangemerkt”.
16. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bevoegd is om de omgevingsvergunning voor de kelderzaal en buitentrap op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef en eerste lid, van Bijlage II van het Bor te verlenen. Nu een besluit over die verlening niet met de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden voorbereid, heeft verweerder op goede gronden van het advies van de algemene bezwaaradviescommissie afgeweken.
Zijn de gronden van bezwaar beoordeeld?
17. In het bestreden besluit heeft verweerder door te verwijzen naar zijn verweerschrift van 13 oktober 2022, de bezwaargronden van verzoekers voldoende gemotiveerd besproken en aldus heeft er op grondslag van de bezwaren een heroverweging plaatsgevonden. De voorzieningenrechter volgt verzoekers dan ook niet dat een onvolledig besluit op bezwaar is genomen.
18. Anders dan verzoekers stellen is verweerder niet uitgegaan van hypotheses waar het gaat om de stukken die horen bij de aanvraag. De stukken die behoren bij de aanvraag zijn aan te merken als deskundigenonderzoeken. Ook is ingegaan op het punt van de eventueel achtergebleven betonblokken op de bouwlocatie. Daar is onderzoek naar gedaan. Er zijn in dit verband een kleine 100 boringen verricht. Er zijn hierbij een aantal kleine obstakels gevonden, die geen probleem vormen bij het uitgraven. Verweerder acht het risico, dat er op betonblokken wordt geheid en er daardoor vertraging wordt opgelopen tijdens de bouw dan wel schade wordt berokkend aan de Theater Kantine Walhalla of belendende gebouwen zeer onwaarschijnlijk. Deze bevindingen als zodanig zijn niet door verzoekers weersproken.
19. Over de overlast door de bouw die verzoekers vrezen, is van belang dat aan de omgevingsvergunning voorschriften zijn verbonden. Uiterlijk drie weken voor aanvang van de werkzaamheden dienen aanvullende gegevens ter goedkeuring aan verweerder worden aangeboden door vergunninghoudster. Op deze wijze wordt geborgd dat er veilig wordt gebouwd en dat de bouwmethode zo min mogelijk overlast oplevert voor de omwonenden als verzoekers. Het is gebruikelijk in die fase afspraken te maken over de tijdstippen waarop de werkzaamheden mogen plaatsvinden. Ook dient vergunninghoudster/de aannemer zich te houden aan regels over bouw- of sloopwerkzaamheden, waaronder een geluidniveau van maximaal 60dB op de gevel van een aangrenzende woonfunctie.
Goede ruimtelijke onderbouwing
20. Uit artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de Wabo volgt dat de omgevingsvergunning slechts mag worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verder is de belangenafweging die bij een besluit om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen moet worden uitgevoerd, erop gericht om te onderzoeken of het woon- en leefklimaat voor omwonenden aanvaardbaar blijft. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat het bij deze belangenafweging gaat om het gebruik dat wordt vergund bovenop het gebruik dat volgens de geldende bestemming al mogelijk is. Uitsluitend de ruimtelijke uitstraling en impact van het eerstbedoelde gebruik dienen bij de belangenafweging te worden betrokken.
21. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom de gevolgen van het bouwplan aanvaardbaar blijven voor het woon- en leefklimaat van verzoekers. De uitbreiding met de kelderzaal sluit aan bij het bestaande gebruik in een bestaand stedelijke gebied op een goed bereikbare locatie waar al een mix aan functies aanwezig is. De ontwikkeling leidt ook niet tot extra ruimtegebruik. De beoogde culturele invulling van de kelderzaal betreft geen geluidgevoelige functie. Omdat het een reeds bestaande functie betreft en de uitbreiding ondergronds plaatsvindt is geen sprake van een nieuwe eventueel hinderveroorzakende functie die dichter op een bestaande woonfunctie komt te liggen dan nu reeds het geval is.
In de toekomst dient vergunninghoudster te beschikken over een exploitatievergunning. Een exploitatievergunning bevat voorschriften ten aanzien van de leefbaarheid in de omgeving en ter voorkoming van overlast.
Privaatrechtelijke belemmeringen
22. Verzoekers voeren aan dat er privaatrechtelijke belemmeringen zijn die aan de verlening van de gevraagde omgevingsvergunning in de weg staan. Het gaat dan om een recente aankoop van een strook gemeentegrond aan het Dolf Henkesplein door de erfpachter van het theater. Deze aankoop van de gemeentegrond is volgens verzoekers in strijd met het Didam-arrest.
23. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat de kennelijk aankoop van de gemeentegrond los van de verlening van de omgevingsvergunning. Ook als de gemeente eigenaar was gebleven van de grond hadden afspraken gemaakt kunnen worden om het bouwplan te realiseren, zodat geen sprake is van een
kennelijkeprivaatrechtelijke belemmering. Mocht er toch sprake zijn van een privaatrechtelijke belemmering die aan de verlening van vergunning in de weg staat, is het aan de burgerlijke rechter om hierover te oordelen.
Kortsluiten
24. In de omstandigheden van het geval ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid tevens uitspraak te doen in het beroep.

Conclusie en gevolgen

Gelet op al het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder, de belangen afwegende, in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Dat betekent dat er geen aanleiding is een voorlopige voorziening te treffen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van S.R. Jonkergouw, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2023.
de voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan
indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke onderbouwing en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Op grond van artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4, van bijlage II van het Bor luidt:
"Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan (…).
3. De gronden waarop het bouwplan voor de Kelderzaal (onder Theater Kantine Walhalla aan de Veerlaan te Rotterdam) is voorzien, zijn gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan “Katendrecht-Kern” (het bestemmingsplan). Aan de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft, is de bestemming ‘Bedrijven-4’ gegeven en de dubbelbestemming ‘archeologisch waardevol gebied’.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de voorschriften zijn de gronden, aangewezen voor "bedrijven", zijn bestemd voor
a. bouwwerken, opslag- en werkterreinen ten behoeve van bedrijven, welke zijn vermeld in de categorieën 1 t/m 4 van de lijst van bedrijfsactiviteiten, behorende bij deze voorschriften, met de daarbij behorende ontsluitingswegen en -paden, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen;
b. de bestemming "archeologisch waardevol gebied", voor zover deze gronden op de
plankaart mede als zodanig zijn bestemd.
Op grond van artikel 14, eerste lid, van de voorschriften zijn de gronden, aangewezen voor "archeologisch waardevol gebied A en B", bestemd voor:
a. behoud van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden;
b. alle overige bestemmingen, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.
Op grond van het tweede lid van dit artikel zijn op de in het eerste lid bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken toegestaan (waaronder begrepen heien en het slaan van damwanden) met een grondoppervlak kleiner dan 100 m2. In afwijking hiervan zijn tevens toegestaan bouwwerken met een grondoppervlak:
a. vanaf 100m2, mits niet dieper dan 1,0 meter boven NAP wordt gebouwd (gebied A);
b. groter dan 200m2, mits niet dieper dan 1,0 meter beneden NAP wordt gebouwd (gebied B).
Op grond van het derde lid van dit artikel kunnen Burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van krachtens het eerste lid onder b toegestane bebouwing, mits de archeologische waarden niet worden geschaad. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de bouwvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige te overleggen. Aan een vrijstelling kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische
monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door de
archeologisch deskundige.
Op grond van het vierde lid, onder a, van dit artikel is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders graafwerkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die:
I. dieper reiken dan 1,0 meter boven NAP (gebied A) en die tevens een terreinoppervlak vanaf 100m² beslaan;
II. dieper reiken dan 1,0 meter beneden NAP (gebied B) en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200m² beslaan.
Een aanlegvergunning geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan en is tevens niet van toepassing op bestaande weg- en leidingcunetten.
Een aanlegvergunning wordt verleend indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens de aanlegvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de aanlegvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige te overleggen.
Op grond van het vierde lid, onder b, van dit artikel kunnen aan een aanlegvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
I. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
II. de verplichting tot het doen van opgravingen;
III. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door de archeologisch deskundige.
Op grond van het vijfde lid van dit artikel is, indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.