ECLI:NL:RBROT:2023:3744

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
FT EA 23/135 en FT EA 23/136
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met moratorium en inkomensbeheer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker, die door een bedrijfsongeval in financiële problemen is geraakt, heeft op 7 februari 2023 een verzoekschrift ingediend om de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis van 19 oktober 2022 op te schorten. Tijdens de zitting op 10 maart 2023 is verweerster, die niet verschenen was, niet in de gelegenheid gesteld om haar standpunt toe te lichten. Verzoeker heeft aangegeven dat hij in staat is om de huur van de komende maanden te betalen, mede door een uitkering die hij heeft aangevraagd en door inkomensbeheer. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie en dat het belang van verzoeker om in zijn huurwoning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster om het ontruimingsvonnis uit te voeren. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 21 maart 2023
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 7 februari 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 7 februari 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 10 maart 2023.
Ter zitting van 10 maart 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer V.T. Raats en mevrouw A. Duijm, beiden werkzaam bij Zuidweg & Partners Schuldhulp (hierna: schuldhulpverlening).
[verweerster], gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
Schuldhulpverlening heeft, namens verzoeker, op 17 maart 2023 aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker door een bedrijfsongeval minder heeft gewerkt. Zijn onderneming kreeg minder opdrachten waardoor hij te weinig omzet maakte om de huur te betalen. Verzoeker heeft zijn onderneming inmiddels gestaakt. Verzoeker heeft verder een tijdelijke dienstbetrekking gehad tot 7 maart 2023 en heeft verklaard over voldoende saldo te beschikken om de huur van april 2023 te voldoen. Verzoeker heeft verklaard dat hij inmiddels meerdere sollicitatiegesprekken heeft gehad. Het gevolg hiervan is dat verzoeker, na afronding van een korte interne opleiding, in dienst kan treden bij een schildersbedrijf. Ter overbrugging van die periode heeft verzoeker een uitkering aangevraagd bij de gemeente Rotterdam. Verzoeker is daarom in staat om de komende maanden de huur tijdig en volledig te voldoen. Verzoeker heeft de huur van februari 2023 en de huur van maart 2023 betaald. Verzoeker heeft zich bovendien gewend tot een inkomensbeheerder, die hem zal ondersteunen bij het tijdig voldoende van de vaste lasten, waaronder de huur.

3..Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 12 januari 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 8 februari 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 19 oktober 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft weliswaar sinds 7 maart 2023 (tijdelijk) geen werk meer, maar heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de komende huurtermijnen kan betalen. Verzoeker heeft verklaard over voldoende spaargeld te beschikken om de huur van april 2023 te betalen. Ook heeft verzoeker verklaard dat hij op korte termijn in dienst kan treden bij een schildersbedrijf. Verzoeker heeft een uitkering aangevraagd bij de gemeente Rotterdam, welke als inkomstenbron moet dienen zolang hij nog niet in dienst is getreden. Verzoeker heeft aangetoond dat de huur van februari 2023 en maart 2023 is betaald. Verzoeker heeft zich gewend tot een inkomensbeheerder die hem zal helpen de huur tijdig te voldoen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 19 oktober 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.