ECLI:NL:RBROT:2023:3743

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
FT EA 23/204 en FT EA 23/205
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning en schuldsanering

In deze zaak heeft verzoekster op 2 maart 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b, eerste lid, van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht op het verbieden van de uitvoering van een ontruimingsvonnis van de Rechtbank Rotterdam van 6 mei 2022. Verzoekster, die samenwoont met haar hulpbehoevende zus, heeft verklaard dat zij inkomsten ontvangt vanuit een Persoonsgebonden budget, wat haar in staat stelt om de huur tijdig te betalen. Tijdens de zitting op 10 maart 2023 was verweerster, die de ontruiming had aangevraagd, niet aanwezig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verweerster had aangekondigd de ontruiming op 6 maart 2023 te willen uitvoeren. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven wonen en een minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, afgewogen tegen de belangen van verweerster. Gezien de financiële situatie van verzoekster en haar recente aanmelding bij schuldhulpverlening, heeft de rechtbank geoordeeld dat de lopende huurtermijnen kunnen worden voldaan.

De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De uitspraak is gedaan door mr. C.G.E. Prenger op 17 maart 2023.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 17 maart 2023
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 2 maart 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 2 maart 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 10 maart 2023.
Ter zitting van 10 maart 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw N.D. Hollander, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdan (hierna: schuldhulpverlening);
[verweerster], gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 6 mei 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster zich recentelijk heeft aangemeld bij schuldhulpverlening, om zodoende een minnelijk schuldhulpverleningstraject te starten. Verzoekster heeft ter zitting verklaard inkomsten te ontvangen vanuit een Persoonsgebonden budget. Dit in verband met een inwonende zus, die zeer intensieve zorg nodig heeft. Verzoekster heeft verklaard dat haar inkomsten hieruit per maand verschillend zijn, maar dat dit ongeveer € 3300,00 netto per maand is. Verzoekster is in staat om de komende maanden de huur tijdig en volledig te voldoen. De problemen die er waren in verband met een uit te voeren herkeuring zijn inmiddels opgelost, zodat sprake is van een stabiele inkomstenstroom. Verzoekster heeft een tijd minder grip gehad op de huurbetalingen in verband met haar persoonlijke omstandigheden, maar heeft nu weer beter zicht op haar financiën. Verzoekster maakt sinds 1 maart 2023 ook gebruik van budgetbeheer.

3..Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 6 mei 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 6 februari 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 6 maart 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij, samen met haar hulpbehoevende zus, in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 6 mei 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat de huur van februari 2023 en maart 2023 is betaald. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is bovendien gebleken dat verzoekster inkomsten ontvangt vanuit een Persoonsgebonden budget. Dit in verband met de zorg voor haar inwonende hulpbehoevende zus. Deze inkomsten zijn ruimschoots voldoende om de lopende huurtermijnen te blijven betalen. Verzoekster maakt bovendien sinds 1 maart 2023 gebruik van budgetbeheer. Het is dan ook aannemelijk dat de vaste lasten tijdig kunnen en zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 6 mei 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur
van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2023.