ECLI:NL:RBROT:2023:3740

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
C/10/649794 / FT EA 22/1134
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om gedwongen schuldregeling in faillissementszaak met onduidelijkheid over woonsituatie en afloscapaciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot het afwijzen van een gedwongen schuldregeling. De verzoeker, die in financiële problemen verkeert, had een verzoek ingediend op basis van artikel 287a lid 1 van de Faillissementswet. Hij had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, maar één van de schuldeisers weigerde in te stemmen met deze regeling. De rechtbank heeft de situatie van de verzoeker beoordeeld, waarbij onduidelijkheid over zijn woonsituatie en de berekening van zijn afloscapaciteit aan de orde kwam. De verzoeker woont bij zijn ex-partner en betaalt een bijdrage voor kost en inwoning, maar er was onduidelijkheid of er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank concludeerde dat de aangeboden regeling niet goed gedocumenteerd was en dat de afloscapaciteit van de verzoeker niet voldoende was aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de weigerende schuldeiser zwaarder wogen dan die van de verzoeker en de overige schuldeisers. Daarom werd het verzoek om de schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 2 februari 2023
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 20 december 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om één schuldeiser met twee vorderingen, te weten:
- [schuldeiser] , in behandeling bij Vesting Finance (hierna te noemen: [schuldeiser] );
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend. Hierin heeft zij de rechtbank laten weten dat zij niet ter zitting zal verschijnen.
Ter zitting van 18 januari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer J. Biezepol, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna te noemen schuldhulpverlening).
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift drie schuldeisers, waarvan twee preferente schuldeisers en één concurrente schuldeiser met twee vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 28.306,09 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 2 september 2022 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 7,17% aan de preferente schuldeisers en 3,59% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn parttime dienstbetrekking, aangevuld met PW-uitkering tot bijstandsniveau. Verzoeker is gemiddeld 10 uur per week werkzaam als koerier. Uit de adviesbrief arbeids(on)geschiktheid van de gemeente van 26 april 2022 blijkt dat verzoeker 8 tot 16 uur per week zou kunnen werken. Herbeoordeling is geadviseerd na één jaar. Verzoeker heeft een herkeuring gepland staan in februari 2023. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Uit het verhandelde ter zitting en uit het dossier blijkt dat verzoeker inwoont bij zijn ex-partner. Verzoeker heeft verklaard dat hij een bijdrage voor kost en inwoning betaalt aan zijn ex-partner. Desgevraagd heeft verzoeker tevens verklaard dat sprake is van een gezamenlijke huishouding.
Twee schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De [schuldeiser] stemt hier voor haar beide vorderingen niet mee in. Zij heeft twee vorderingen van respectievelijk
€ 11.578,42 en € 14.228,75 op verzoeker, welke 40,9% en 50,3% van de totale schuldenlast belopen.

3..Het verweer

In haar verweerschrift stelt [schuldeiser] dat de wettelijke regeling van het dwangakkoord niet is bedoeld voor een situatie waarin de weigerende schuldeisers het grootste deel van de totale schuldenlast vertegenwoordigen. De financiële positie van verzoeker is te instabiel om nu akkoord te gaan met het voorstel, aldus [schuldeiser] . Volgens schuldhulpverlening is er sprake van beperkingen die deels tijdelijk en deels blijvend zijn. De herkeuring staat gepland in februari 2023. [schuldeiser] is van mening dat het te voorbarig is om op dit moment een voorstel tegen finale kwijting te doen. Er kan niet zonder meer gezegd worden dat verzoeker aan de inspanningsverplichting voldoet. De [schuldeiser] wijst er daarbij op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoeker zich maximaal inspant om zoveel mogelijk baten voor zijn schuldeisers te verwerven. [schuldeiser] is overigens nog steeds bereid een betalingsregeling met verzoeker te treffen.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vorderingen van [schuldeiser] een aanzienlijk aandeel vormen in de totale schuldenlast (te weten 91,2% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat de [schuldeiser] in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan voorts niet worden vastgesteld dat het aanbod goed en controleerbaar is gedocumenteerd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet duidelijk gebleken of sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen verzoeker en zijn ex-partner, of dat hij alleen een kamer huurt. De berekening van het vrij te laten bedrag (hierna: VTLB) geeft hier ook geen uitsluitsel over. In het VTLB wordt naast de bijdrage aan kost en inwoning (€ 250,00) ook de volledige zorgpremie van de ex-partner en de ontvangen toeslagen meegenomen. Daarnaast staat op het verzoekschrift dat verzoeker samenwonend is en wordt zijn ex-partner ook als ‘partner’ opgenomen in de rapportage. De rechtbank kan niet zonder meer vaststellen dat de afdrachtcapaciteit juist is berekend.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Het aanbod betreft een saneringskrediet gebaseerd op de huidige inkomsten uit hoofde van een parttime dienstverband, aangevuld met Participatiewet-uitkering. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is onvoldoende duidelijk geworden dat verzoeker blijvend niet in staat zou zijn om 36 uur per week te werken. Uit de adviesbrief arbeids(on)geschiktheid van 26 april 2022 blijkt dat de beperkingen van verzoeker deels tijdelijk en deels blijvend zijn. Verzoeker wordt opnieuw gekeurd in februari 2023. De rechtbank kan dus niet zonder meer vaststellen dat de huidige afloscapaciteit van verzoeker blijvend is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van de [schuldeiser] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om de [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2023.