ECLI:NL:RBROT:2023:3733

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
C/10/644928 / HA ZA 22-754
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot bruidsgave op basis van Iraans recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres en een gedaagde, die beiden van Iraanse afkomst zijn. De eiseres vorderde de gedaagde te veroordelen tot betaling van een bruidsgave van 305 Bahar-e Azadi gouden munten, ter waarde van € 135.420,-. De partijen zijn op 20 februari 2004 in Iran met elkaar gehuwd en zijn in 2012 naar Nederland verhuisd. In 2016 zijn zij gescheiden, maar de eiseres stelt dat de gedaagde zijn verplichtingen uit de huwelijksakte niet is nagekomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen en dat het Iraanse recht van toepassing is. De eiseres betoogde dat de gedaagde een beroep deed op artikel 1146 van het Iraans Burgerlijk Wetboek, waarin staat dat een vrouw haar aanspraak op de bruidsgave verliest als zij om echtscheiding verzoekt vanwege 'dislike of her husband'. De eiseres voerde aan dat haar verzoek om echtscheiding voortkwam uit huiselijk geweld, wat door de gedaagde werd betwist.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet kon bewijzen dat haar verzoek om echtscheiding niet voortkwam uit 'dislike', en dat de gedaagde daarom niet verplicht was de bruidsgave te betalen. De rechtbank concludeerde dat de vordering van de eiseres moest worden afgewezen, en dat de proceskosten tussen partijen moesten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/644928 / HA ZA 22-754
Vonnis van 29 maart 2023
in de zaak van
[eiseres01],
wonende te Groningen,
eiseres,
advocaat mr. D. Rezaie te Amsterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M. Ahmadi te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres01] en [gedaagde01] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 september 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de aanvullende producties van [eiseres01] bij rolberichten van 12 en 17 januari 2023;
  • de aanvullende producties van [gedaagde01] bij rolberichten van 12 en 20 januari 2023;
  • de pleitnota van de zijde van [eiseres01] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 januari 2023 te Dordrecht. Daarbij zijn verschenen:
Aan de zijde van [eiseres01] :
  • [eiseres01] (middels een digitale verbinding via Microsoft Teams);
  • mr. F. Mahboub;
  • tolk [naam01] .
Aan de zijde van [gedaagde01] ;
  • [gedaagde01] in persoon;
  • mr. Ahmadi;
  • tolk [naam02] .
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald. De datum van het vonnis is nader bepaald op vandaag.
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn op 20 februari 2004 te Teheran (Iran) met elkaar gehuwd. In de huwelijksakte is opgenomen dat [gedaagde01] aan [eiseres01] een bruidsgave dient over te dragen van 305 Bahar-e Azadi volledige gouden munten.
2.2.
Partijen hebben zich in april 2012 in Nederland gevestigd.
2.3.
Partijen zijn bij beschikking van 15 november 2016 van de rechtbank Noord-Nederland van elkaar gescheiden, welke echtscheiding op 1 maart 2017 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres01] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde01] tot voldoening van de bruidsgave door 305 Bahar-e Azadi volle gouden munten dan wel de waarde daarvan van € 135.420,- aan [eiseres01] te overhandigen of vergoeden, te voldoen binnen vier weken na de uitspraak en veroordeling van [gedaagde01] in de proceskosten en nakosten met wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De Nederlandse rechter is bevoegd van de vordering kennis te nemen. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat op de vordering het Iraanse recht van toepassing is. Partijen twisten daar ook overigens niet over.
4.2.
[eiseres01] stelt zich op het standpunt dat sprake is van een overeenkomst die door [gedaagde01] moet worden nagekomen.
[gedaagde01] heeft een beroep gedaan op artikel 1146 van het Iraans Burgerlijk Wetboek (hierna: IBW). Daarin is opgenomen:
‘A Khul’a divorce occurs when the wife obtains a divorce owing to dislike of her husband, against property which she cedes to the husband. The property in question may consist of the original marriage portion, or the monetary equivalent thereof, whether more or less than the marriage portion.’
[gedaagde01] heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een Khul-scheiding, waarbij moet gelden dat [eiseres01] afstand heeft gedaan van haar bruidsgave toen zij verzocht om echtscheiding.
[eiseres01] meent dat [gedaagde01] geen geslaagd beroep op artikel 1146 IBW toekomt, omdat geen sprake was van enkel ‘dislike of her husband’ zijdens [eiseres01] . Zij was bang voor [gedaagde01] , omdat sprake was van huiselijk geweld. [gedaagde01] heeft dat betwist.
4.3.
Uit de echtscheidingsbeschikking volgt weliswaar dat de echtscheiding is uitgesproken op verzoek van [gedaagde01] , maar geoordeeld wordt dat uit de stukken en stellingen van partijen blijkt dat het daadwerkelijke initiatief tot echtscheiding bij [eiseres01] lag. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.4.
[eiseres01] heeft ter zitting verklaard dat het huwelijk tussen partijen vanaf het begin niet goed was, maar dat zij in Iran niet is gescheiden omdat dat dat daar niet mogelijk was. Als partijen nu nog in Iran hadden gewoond, waren zij waarschijnlijk nog samen geweest, aldus [eiseres01] .
Zij heeft ter zitting voorts verklaard dat zij in Nederland wel wilde scheiden. Zij is daartoe naar een geestelijke gegaan om dat te regelen, maar naar haar stelling werkte [gedaagde01] dat tegen omdat hij niet wilde scheiden.
4.5.
Uit de stukken volgt dat [eiseres01] aanvankelijk de echtscheiding heeft verzocht op 2 juli 2014. Naar aanleiding daarvan heeft [gedaagde01] in zijn verweerschrift erkend dat het huwelijk duurzaam was ontwricht. Hij heeft daarbij eveneens de echtscheiding verzocht alsmede een regeling voor gezamenlijk gezag.
Uit de echtscheidingsbeschikking van 15 november 2016 volgt vervolgens dat [eiseres01] haar verzoek op 16 november 2015 heeft ingetrokken, waarna de echtscheiding is uitgesproken slechts op het verzoek van [gedaagde01] . Hieruit wordt evenwel niet geconcludeerd dat (alleen) hij om echtscheiding heeft verzocht. Voor zover [eiseres01] haar verzoek nog tijdens de echtscheidingsprocedure heeft ingetrokken om de bruidsgave veilig te stellen, toen haar bleek dat het resultaat (van echtscheiding) ook op die manier zou worden bereikt, wordt daarin niet mee gegaan. Uit de hiervoor weergegeven feiten volgt immers dat [eiseres01] degene was die de echtscheiding wenste.
4.6.
Voor wat betreft het beroep van [gedaagde01] op artikel 1146 IBW geldt het volgende. Hij heeft de stelling van [eiseres01] betwist dat sprake was van huiselijk geweld. Uit de processtukken, ook niet uit die van een vorige procedure zoals overgelegd, blijkt daarover ook niets. Bij gebreke van enige nadere onderbouwing op dit punt kan niet worden uit gegaan van een andere reden voor de wens tot echtscheiding dan het in artikel 1146 IBW bedoelde ‘dislike of her husband’, op grond waarvan geen aanspraak bestaat op een bruidsgave. Naar het oordeel van de rechtbank is van dat laatste in dit geval sprake.
4.7.
[eiseres01] meent tenslotte dat het stellen van een voorwaarde aan het verzoek tot echtscheiding, namelijk afstand doen van haar bruidsgave in ruil voor scheiding, in strijd is met de Nederlandse openbare orde op grond van artikel 10:6 BW. Iraans recht is in dit geval jegens vrouwen discriminatoir, zo stelt [eiseres01] .
4.8
Voor zover op dit punt sprake zou zijn van strijd met de openbare orde vanwege discriminatie, geldt dat deze bepaling, op grond waarvan een vrouw haar aanspraak in een bepaalde situatie op de bruidsgave prijsgeeft, niet als enige bepaling uit de Iraanse rechtsregels omtrent de bruidsgave kan worden vernietigd, omdat die bepaling daarmee een onlosmakelijk geheel vormt. Als enkel deze bepaling wordt vernietigd, verandert deze rechtsfiguur wezenlijk, want wordt de bruidsgave een onvoorwaardelijk recht van de vrouw, terwijl dat niet de bedoeling lijkt. Bedoeling van de bruidsgave, die voor een huwelijk naar Iraans recht als constitutioneel vereiste dient te worden overeengekomen, is immers de man ervan te weerhouden om zonder “goede reden” van de vrouw te scheiden of zich zodanig te gedragen dat de vrouw een andere reden dan “dislike of her husband” zou hebben om van hem te scheiden. Als de man zich zodanig gedraagt, blijft hij de bruidsgave verschuldigd en zal de vrouw die kunnen opeisen. Als de vrouw zelf de man wil verlaten vanwege “dislike of her husband”, geeft zij die aanspraak prijs.
4.9
Deze rechtsfiguur en denkwijze is naar Nederlands recht en in de Westerse samenleving onbekend, evenals de achtergronden of aanleidingen daarvoor. Bij een huwelijk naar Nederlands recht wordt immers geen bruidsgave overeengekomen. In de Westerse samenleving worden vrouwen evenals mannen, al dan niet na een echtscheiding, geacht hun leven naar eigen welbevinden (ook relationeel) in te richten en ondervinden zij daarbij vanuit de samenleving geen belemmering door een eventuele echtscheiding. Financiële nazorg kan op grond van alimentatieregels worden afgedwongen. Zo lijkt het [eiseres01] overigens ook zelf te zijn vergaan, nu zij inmiddels een nieuw gezin heeft gesticht, aanspraak heeft gemaakt op alimentatie (tot nog toe kennelijk zonder resultaat vanwege de draagkracht van [gedaagde01] ) en, naar de gemachtigde ter zitting toelichtte, na een verlof binnenkort weer als tandarts aan het werk gaat. [eiseres01] maakt aanspraak op een recht dat destijds, bij het sluiten van de overeenkomst hierover naar Iraans recht en in de samenleving aldaar, niet zo is voorzien of bedoeld. Dit slaagt niet; zij kan geen beroep doen op een aanspraak uit een overeenkomst naar Iraans recht als die overeenkomst door tussenkomst van Nederlands recht (de partiële nietigheid van een wezenlijk deel daarvan) haar beoogde betekenis verliest. Ofwel zij heeft geen aanspraak op grond van de overeenkomst naar Iraans recht, ofwel de overeenkomst is, in ieder geval voor zover het betreft de gehele regeling omtrent de bruidsgave, in strijd met de openbare orde en daarom nietig.
4.10.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van [eiseres01] worden afgewezen.
4.11.
De proceskosten zullen gelet op het gewezen huwelijk tussen partijen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank:
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023.