ECLI:NL:RBROT:2023:3696

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
F 10/23/108
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid wegens niet-betaling van opeisbare vorderingen en pluraliteit van schuldeisers

Op 30 maart 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementszaak waarbij de besloten vennootschap HELDWIJK INVEST B.V. als verzoekster optrad. De verzoekster heeft een opeisbare vordering van € 118.131,87 op de verweerder, die handelt onder een handelsnaam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder niet in staat is om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen, wat blijkt uit het feit dat hij niet geslaagd is in het verkrijgen van de door hem toegezegde financiering bij derden. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat er sprake is van pluraliteit van schuldeisers, aangezien er meerdere vorderingen op de verweerder rusten, waaronder een vordering van € 112.500,00 van een derde partij en vorderingen van consumenten.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 12 januari 2023 werd ingediend. Tijdens de zittingen op 7 februari en 28 maart 2023 zijn de partijen gehoord. De verweerder heeft betwist dat de verzoekster recht heeft op de vordering, maar heeft niet betwist dat er meerdere schuldeisers zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er summierlijk bewijs is van de faillissementstoestand van de verweerder, aangezien hij heeft opgehouden te betalen en er geen middellijke oplossing tot stand is gekomen.

De rechtbank heeft de verweerder in staat van faillissement verklaard en mr. M. Aukema benoemd tot rechter-commissaris, terwijl mr. M.K. de Bruijn als curator is aangesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
[Rekest] : [C/10/650931 FT RK 23/17]
Uitspraak: 30 maart 2023
VONNIS op het op 12 januari 2023 ingekomen verzoekschrift, met bijlagen, van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HELDWIJK INVEST B.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
te dezer zake domicilie kiezende aan [adres] ,
[vestigingsplaats 2] ,
verzoekster,
advocaat: mr. M.J. Noteboom,
strekkende tot faillietverklaring van:
[naam] ,
wonende aan de [adres] ,
[woonplaats] ,
aldaar handelend onder de naam:
[handelsnaam] ,
verweerder.

1.De procedure

Ter zitting van 7 februari 2023 zijn in raadkamer verschenen en gehoord mr. M.J. Noteboom, advocaat van verzoekster, en de heren [naam] en [naam] , beide (middellijk) bestuurders van verzoekster, en verweerder.
De behandeling is aangehouden tot 7 maart 2023. Op verzoek van verzoekster van
6 maart 2023 is de behandeling aangehouden tot 28 maart 2023.
Ter zitting van 28 maart 2023 zijn bovengenoemde personen wederom in raadkamer verschenen en gehoord.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Standpunten van partijen

2.1
Standpunt verzoekster
Verzoekster stelt dat zij een opeisbare vordering op verweerder heeft van € 118.131,87 inclusief rente en kosten. De grondslag van de hoofdsom is een geldleningsovereenkomst. Daarnaast is sprake van pluraliteit van schuldeisers: naast de vordering van verzoekster heeft [naam] een vordering van € 112.500,00 op verweerder, hetgeen blijkt uit artikel 2 van de geldleningsovereenkomst. Ook accountantskantoor Visser & Visser heeft een vordering op verweerder, alsmede diverse consumenten vanwege reeds betaalde maar nimmer ontvangen goederen. Verzoekster heeft op verzoek van verweerder ingestemd met een mediation traject. Echter, dit is niet van de grond gekomen. Verzoekster persisteert in haar verzoek tot faillietverklaring.
2.2
Standpunt verweerder
Verweerder betwist het vorderingsrecht van verzoekster en het bestaan van de steunvorderingen niet. Ter zitting van 7 februari 2023 heeft verweerder aangevoerd dat hij binnen twee à drie weken financiering kan regelen om de vordering van verzoekster te kunnen voldoen. Ter zitting van 28 maart 2023 heeft verweerder 17 producties aan met name correspondentie overgelegd, en aangevoerd dat hij – kort gezegd – zijn best heeft gedaan om tot een middellijke oplossing te komen, maar dat hij daarbij wordt tegengewerkt door verzoekster. Verweerder kan betalen zodra een claim die hij heeft op UWV zal worden voldaan. Hij verzoekt het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen.

3.De beoordeling

De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerder in Nederland ligt.
Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen, indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers, terwijl ten minste één vordering opeisbaar is.
Onbetwist is dat verzoekster op grond van een geldleningsovereenkomst een opeisbare vordering heeft. Voorts zijn steunvorderingen ingebracht die door verweerder niet betwist worden.
Op de laatste zitting heeft verweerder weliswaar gesteld dat hij, samengevat, door zijn schuldeisers wordt tegengewerkt bij het treffen van een betalingsregeling, maar los van het gegeven dat dat de faillissementstoestand onverlet laat is van een tegenwerking ook niet gebleken. Partijen hebben de tijd genomen om tot een middellijke oplossing te komen. Verweerder is niet geslaagd in de door hem toegezegde financiering bij derden. Partijen hebben vervolgens een mediator ingeschakeld. Uit de diverse overgelegde e-mails tussen partijen blijkt dat de mediator haar werkzaamheden heeft beëindigd voorafgaand aan de start omdat zij geen reactie van verweerder op haar eerdere bericht aan hem had ontvangen, en ook geen betaling van haar voorschotfactuur. Ook anderszins is tot op heden geen middellijke oplossing tot stand gekomen. Verder erkent verweerder dat hij op dit moment geen liquide middelen heeft om zijn opeisbare schulden te betalen. Tenslotte komt uit de overgelegde stukken het beeld naar voren dat verweerder vanuit zijn webwinkel zijn leveringsverplichtingen jegens consumenten niet nakomt waaruit nieuwe schulden zullen ontstaan.
De rechtbank oordeelt daarom dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van verzoekster en van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat verweerder in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Een en ander leidt er toe dat de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring zal toewijzen.

4.De beslissing

De rechtbank,
- verklaart [naam] voornoemd in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. M. Aukema, lid van deze rechtbank;
- stelt aan tot curator mr. M.K. de Bruijn, advocaat te Rotterdam;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. V.W.B. Sloeserwij, griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2023 te 10:00 uur. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.