ECLI:NL:RBROT:2023:3694

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
ROT 22/2128
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding opleidingstraject assistentiehond in het kader van Wmo 2015

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2023, in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, staat de vraag centraal of het college eiseres terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor een vergoeding van een opleidingstraject voor een assistentiehond. Eiseres had een aanvraag ingediend voor deze vergoeding ter compensatie van haar beperkingen in zelfredzaamheid en participatie, maar het college had deze aanvraag afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het college opnieuw geen deugdelijk onderzoek heeft verricht en de afwijzing onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank wijst erop dat het college meerdere kansen heeft gehad om de geconstateerde gebreken te herstellen, maar dit niet is gelukt. De rechtbank heeft er daarom geen vertrouwen in dat het college, bij een nieuwe tussenuitspraak, de gebreken op een deugdelijke manier zal herstellen. De rechtbank besluit zelf in de zaak te voorzien en herroept het primaire besluit, waarbij het college wordt opgedragen om eiseres een maatwerkvoorziening toe te kennen in de vorm van een vergoeding voor het opleidingstraject voor de assistentiehond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat het college het griffierecht en de proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2128

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Imkamp),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. A. Hielkema).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om vergoeding (in de vorm van een pgb [1] ) van een opleidingstraject voor een assistentiehond op grond van de Wmo 2015. [2]
Het college heeft de aanvraag van eiseres met het besluit van 12 december 2018 afgewezen. Met het besluit van 29 oktober 2019 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het hiertegen door eiseres ingestelde beroep [3] heeft de rechtbank met de uitspraak van 11 februari 2021 gegrond verklaard. Het college is daarbij opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.
Met het (nieuwe) bestreden besluit van 23 maart 2022 op het bezwaar van eiseres is het college opnieuw bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld en nadere gronden ingediend. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college. Verder waren namens het college aanwezig mr. [persoon A] , mr. [persoon B] en [persoon C] , allen beleidsadviseur. Ook was aanwezig [persoon D] , de begeleidster van eiseres.

Totstandkoming van het besluit

Inleiding
1.1.
Voor de van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank allereerst naar de hiervoor genoemde uitspraak van 11 februari 2021 en de daaraan voorafgaande tussenuitspraak van 22 september 2020.
1.2.
In de uitspraak van 11 februari 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college de in de tussenuitspraak van 22 september 2020 vastgestelde gebreken niet heeft hersteld. Het bestreden besluit is (nog steeds) in strijd met artikel 3:2 van de Awb [4] in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015, en berust niet op een deugdelijke motivering zoals is voorgeschreven in artikel 7:12 van de Awb. Het college heeft niet onderzocht welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van eiseres en in hoeverre het verstrekte ondersteuningsarrangement daarin voorziet. Nu dit onderzoek ontbreekt kan niet worden beoordeeld of het ondersteuningsarrangement een afdoende antwoord is op de zorgvraag van eiseres. Verder heeft het college niet onderzocht in hoeverre de ondersteuningsbehoefte planbaar dan wel onplanbaar is. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het niet op voorhand aannemelijk is dat de assistentiehond in het geval van eiseres vooral een therapeutisch doel dient. Evenmin is op voorhand aannemelijk dat een assistentiehond voor eiseres geen passende oplossing is. Een nadere motivering waarom de inzet van individuele begeleiding voor eiseres passender is dan de inzet van een specifiek voor eiseres opgeleide assistentiehond ontbreekt. De rechtbank heeft het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen.
Het (nieuwe) bestreden besluit
2. Met het (nieuwe) bestreden besluit heeft het college de afwijzing van de aanvraag om vergoeding van een opleidingstraject voor een assistentiehond wederom gehandhaafd. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat een assistentiehond deels voor therapeutische doeleinden zou worden ingezet. Dit valt niet onder de Wmo 2015, maar onder de Zorgverzekeringswet. Ten aanzien van het onderdeel participatie kan een professionele begeleider, in tegenstelling tot een assistentiehond, eiseres op alle (sub)doelstellingen begeleiden. Eiseres komt namelijk wel in aanmerking voor een individuele begeleiding door een professional. Tot slot acht het college niet wetenschappelijk bewezen dat een assistentiehond effectief is.

Standpunt eiseres

3. Eiseres is het niet eens met het (nieuwe) bestreden besluit. Zij blijft bij haar standpunt dat een assistentiehond de meest passende oplossing is om haar te ondersteunen op het gebied van haar zelfredzaamheid en participatie. Eiseres voert aan dat niet duidelijk is of de medewerkers van het college die het stappenplan [5] hebben uitgewerkt voldoende deskundig zijn, wat wel een vereiste is. Daarom heeft het college het stappenplan niet zorgvuldig doorlopen. Daarbij wijst eiseres erop dat het college een psychologisch advies heeft opgevraagd, waarvan de conclusie in haar voordeel is. Nu het college van dit advies is afgeweken, had het moeten motiveren dat deze tegengestelde conclusie op voldoende deskundigheid berust.
Verder herkent eisers zich niet in de conclusie van het college dat zij als gevolg van de huidige medicatie, therapie en begeleiding voldoende zou kunnen participeren. Daarbij beschrijft het college behandeldoelen die niet van een begeleider kunnen worden verwacht. Het college onderbouwt ook niet waarom het de in het bestreden besluit beschreven grote vooruitgang bij eiseres verwacht. Eiseres voert in beroep verder aan dat het college in het bestreden besluit wederom niet draagkrachtig heeft onderbouwd waarom de gevraagde voorziening in het geval van eiseres niet tot het domein van de Wmo 2015 behoort. Volgens eiseres kan een passende voorziening op grond van de Wmo 2015 ook een assistentiehond zijn, ondanks het ontbreken van voldoende wetenschappelijk bewijs. Daarbij is er inmiddels voldoende wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van een assistentiehond. Tot slot stelt eiseres zich op het standpunt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de gevraagde voorziening niet leidt tot de goedkoopst adequate voorziening die eiseres in het kader van haar bestedingsvrijheid moet kunnen inkopen met haar pgb.

De toepasselijke wet- en regelgeving

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank stelt vast dat het college ter uitvoering van de uitspraak van deze rechtbank van 11 februari 2021 het (nieuwe) bestreden besluit heeft genomen. Het college is bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. In geschil is de vraag of het college eiseres terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor een vergoeding van een opleidingstraject voor een assistentiehond ter compensatie van de beperkingen die zij ondervindt in haar zelfredzaamheid of participatie.
6.1.
Uit het dossier is gebleken dat het college opnieuw onderzoek heeft gedaan naar de situatie van eiseres. Zo heeft het college een psychologisch advies opgevraagd. Daarnaast heeft onder meer een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en een senior Wmo-adviseur en een kwaliteitsmedewerker Stedelijke Zorg. Vervolgens heeft het college het stappenplan [6] toegepast.
6.2.
In de rapportage psychologisch advies van 14 juli 2021 heeft de GZ-psycholoog het volgende geadviseerd:
“Gezien de aard en de ernst van de problematiek maar ook op grond van de bereikte resultaten van behandeling en begeleiding zou ik de verstrekking van een hulphond willen
adviseren. Er lijkt voldoende perspectief te zijn op afname van symptomen en het opbouwen van een gezonder emotioneel evenwicht om de investering te verantwoorden.”
Daarbij benoemt de GZ-psycholoog dat eiseres door traumatische ervaringen snel angstig is in situaties waarin zij zich onveilig voelt. De spanning loopt dan snel op, met als gevolg dat zij in paniek raakt, mogelijk gaat dissociëren en dan totaal het overzicht verliest. Volgens de GZ-psycholoog kan het veel tijd en energie kosten om van deze ontregelende symptomen te herstellen. De GZ-psycholoog wijst erop dat de voortdurende aanwezigheid van een assistentiehond het gevoel van veiligheid vergroot en het risico op herbelevingen en dissociaties vermindert. Verder is het de verwachting dat een hond afleiding geeft en de overprikkeling vermindert. Volgens de GZ-psycholoog zal als resultaat van de verstrekking van een assistentiehond de emotionele stabiliteit worden versterkt, de kwaliteit van leven van eiseres worden verbeterd en de kans op het ontwikkelen van een bij haar passende werksituatie worden vergroot. Daarnaast zal de inzet van ondersteunende begeleiding en behandeling mogelijk op termijn beperkt kunnen worden.
6.3.
Het college heeft de hulpvraag van eiseres omschreven in het ondersteuningsverslag van 15 oktober 2021. Daarin is opgenomen dat eiseres een ondersteuningsbehoefte heeft op diverse vlakken, namelijk op het gebied van lichamelijke en geestelijke gezondheid, sociaal netwerk en instrumentele ADL. Zo heeft eiseres begeleiding nodig ten aanzien van het voeren van ventilerende gesprekken, het ondersteunen bij moeilijke gesprekken gedurende de therapie en het vinden en behouden van structuur. Deze hulp kan door middel van begeleiding bij het sociaal en persoonlijk functioneren en niet door een assistentiehond worden geboden. Volgens het college participeert eiseres met behulp van behandeling, medicatie, therapie en begeleiding voldoende in de samenleving.
7.1.
De rechtbank vindt dat het college opnieuw geen deugdelijk onderzoek heeft verricht en de afwijzing onvoldoende heeft gemotiveerd. [7] De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
7.2.
Het college blijft bij haar standpunt dat de gevraagde vergoeding van een opleidingstraject voor een assistentiehond niet verstrekt kan worden omdat een assistentiehond wordt gezien als therapeutisch hulpmiddel dat niet op grond van de Wmo 2015 verstrekt kan worden. Daarmee miskent het college de betekenis van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015. Uit deze bepaling vloeit voort dat het college een maatwerkvoorziening verstrekt waarmee een passende bijdrage wordt geleverd aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, als sprake is van de in die bepaling genoemde beperkingen en is voldaan aan de daarin genoemde voorwaarden. Criterium is dus niet het al of niet aanwezig zijn van een therapeutische doelstelling, maar de mate waarin een voorziening een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van de betrokkene. In dit geval blijkt uit de rapportage psychologisch advies van 14 juli 2021 voldoende dat een assistentiehond (mede) een passende bijdrage kan leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van eiseres. Het college heeft dit onvoldoende weersproken.
7.3.
De stelling van het college dat eiseres al voldoende participeert met behulp van behandeling, therapie, medicatie en begeleiding, miskent dat eiseres te kennen heeft gegeven dat er eigenlijk bij het naar buiten gaan altijd iemand bij haar aanwezig moet zijn omdat haar klachten ongecontroleerd kunnen voorkomen. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij niet dagelijks een beroep kan doen op een begeleider om problemen hierin te voorkomen. Het college heeft zich in het (nieuwe) bestreden besluit op het standpunt gesteld dat 24-uur per dag één-op-één-toezicht niet op grond van de Wmo 2015 hoeft te worden geboden en dat met eiseres door middel van begeleiding op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren zal worden gewerkt aan de belemmeringen die zij ervaart bij het naar buiten gaan, door haar activiteiten te leren plannen. De rechtbank vindt dat het college hiermee (nog steeds) onvoldoende heeft gemotiveerd dat de geboden begeleiding op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren voldoende passend is en ook meer passend is dan een assistentiehond om aan de onplanbare ondersteuningsbehoefte van eiseres tegemoet te komen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het college, zoals in de uitspraak van 11 februari 2022 ook was opgemerkt, nog steeds niet heeft onderzocht om hoeveel onplanbare momenten het gaat, hoeveel tijd daarmee gemoeid is en op welke wijze een begeleider binnen het ondersteuningsarrangement daarvoor beschikbaar is.
7.4.
In de uitspraak van 11 februari 2021 is al gemotiveerd dat het betoog van het college dat niet wetenschappelijk bewezen is dat een assistentiehond effectief is, in dit geval onvoldoende reden is voor afwijzing van de gevraagde voorziening. De rechtbank verwijst naar overweging 5.4 van die uitspraak. Dat het college tot op heden nooit eerder een aanvraag voor de vergoeding van een opleidingstraject voor een assistentiehond heeft toegewezen, vormt evenmin een reden om de aanvraag van eiseres af te wijzen. Waar het om gaat is of in het individuele geval voldoende aanknopingspunten gevonden kunnen worden dat een bepaalde voorziening effectief is.

Conclusie en gevolgen

8.1.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het beroep gegrond is. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
8.2.
Het college heeft inmiddels meerdere kansen gehad om de geconstateerde gebreken te herstellen, maar dit is telkens niet gelukt. De rechtbank heeft er daarom geen vertrouwen in dat het college, als opnieuw een tussenuitspraak zou worden gedaan, de gebreken wel op een deugdelijke manier zal herstellen. Daarbij komt dat de op dit moment toegekende maatwerkvoorziening onvoldoende compenserend is en de GZ-psycholoog heeft geadviseerd tot toewijzing van de aanvraag. Om, na ruim vier jaar, tot een afronding van dit geschil te komen, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat het college aan eiseres een maatwerkvoorziening toekent in de vorm van vergoeding (in de vorm van een pgb) van een opleidingstraject voor een assistentiehond.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar gemaakte proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling (punt). In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift (1 punt) ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-. In de uitspraak van 11 februari 2022 heeft de rechtbank al een vergoeding toegekend voor de proceskosten in bezwaar, zodat dat in deze uitspraak niet opnieuw gedaan zal worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het (nieuwe) bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- voorziet zelf in de zaak als overwogen onder 8.2 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde (nieuwe) bestreden besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Golić-Čamdžić, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraakte ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 definieert maatschappelijke ondersteuning (voor zover hier van belang) als het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving.
Op grond van artikel 1.2.1, aanhef en onder a, van Wmo 2015 komt een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 luidt als volgt.
“1. Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
2. Voordat het onderzoek van start gaat, kan de cliënt het college een persoonlijk plan overhandigen waarin hij de omstandigheden, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Het college brengt de cliënt van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid het plan te overhandigen.
3. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.
4. Het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a, verschuldigd zal zijn.
5. Indien de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in het tweede lid aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek als bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g.
6. Bij het onderzoek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.
7. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
8. Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.
9. Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 kan niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in het eerste lid genoemde termijn.”
Op grond van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
In artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat, indien de cliënt dit wenst, het college hem een persoonsgebonden budget verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
Uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 vloeit voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Dit brengt met zich dat wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is (stap 1).
Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving (stap 2).
Eerst wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving (stap 3).
Uit artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, c en f, van de Wmo 2015 in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 2.3.5 vloeit voort dat het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden (stap 4).
Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken. [8]

Voetnoten

1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.