Op 25 april 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan medeplegen van gewoontewitwassen. De verdachte was ten tijde van het onderzoek gedetineerd en had een raadsman, mr. D.C.E. Timmermans. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 17 maart 2022, 22 augustus 2022 en 11 april 2023. De officier van justitie, mr. C. de Bruijn, had gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en een gevangenisstraf van 8 maanden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte van 1 januari 2016 tot en met 31 januari 2016 als bestuurder was ingeschreven van twee stichtingen en een bedrijf, dat deel uitmaakte van een grotere structuur. Er zijn contante stortingen gedaan op de bankrekeningen van deze rechtspersonen, maar de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte deze stortingen had verricht of dat hij feitelijk leiding had gegeven aan de betrokken rechtspersonen. De verdachte werd vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor zijn betrokkenheid bij het witwassen.
De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel medeplichtig was aan het witwassen van geldbedragen, omdat hij zich had laten inschrijven als bestuurder en daarmee de gelegenheid had geboden om van misdrijf afkomstige gelden te verbergen. De verdachte had eerder al een strafblad voor soortgelijke feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 1 maand, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die niet geheel aan de verdachte kon worden toegerekend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. L. Daum als voorzitter.