ECLI:NL:RBROT:2023:3686

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
10/000257-23, 10/268276-22 en 10/145548-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het meermalen aanwezig hebben van cocaïne en heroïne, het aanwezig hebben van hennep/hasjiesj en het witwassen van een groot geldbedrag

Op 12 april 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het meermalen aanwezig hebben van cocaïne en heroïne, het aanwezig hebben van hennep/hasjiesj en het witwassen van een groot geldbedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data in 2022 in het bezit was van aanzienlijke hoeveelheden harddrugs en een groot geldbedrag. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, wat de rechtbank heeft opgelegd. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou zijn in de vervolging en oordeelde dat de doorzoekingen van de woning en de auto van de verdachte rechtmatig waren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist wat er in zijn auto en woning aanwezig was en dat hij de beschikkingsmacht over de aangetroffen drugs en geld had. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werden een aantal in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard, terwijl andere geldbedragen aan de verdachte werden teruggegeven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/000257-23, 10/268276-22 en 10/145548-22 (gevoegd t.t.z.)
Datum uitspraak: 12 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam , meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. F.M.H. van Mullekom, advocaat te Rotterdam .

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2023.

2..Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De zaken zijn ter zitting gevoegd. De dagvaarding in de zaak 10/000257-23 is op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er kort gezegd op neer dat verdachte te [plaats 1] :
10-145548-22
op 11 juni 2022 5,9 gram cocaïne en 4,4 gram heroïne in bezit heeft gehad;
10-268276-22
op 18 oktober 2022 10,7 gram cocaïne en 8,1 gram heroïne in bezit heeft gehad en/of heeft vervoerd;
10-000257-23
1. op 30 december 2022 3153 gram, dan wel 2892,7 gram cocaïne en 2110 gram, dan wel 1887 gram heroïne in bezit heeft gehad;
2. op 30 december 2022 631 gram hennep en/of hasjiesj in bezit heeft gehad;
3. op 30 december 2022 € 85.873,70 heeft witgewassen;

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.H.A. de Bruijne heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, namelijk:
onder parketnummer 10/000257-23 1) het aanwezig hebben van cocaïne en heroïne, 2) het aanwezig hebben van hasj en hennep en 3) het witwassen van € 85.873,70 en
onder parketnummers 10/145548-22 en 10/268276-22 het aanwezig hebben van cocaïne en heroïne;
- veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest en de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging. De verbalisanten die betrokken waren bij de doorzoeking van de woning aan de [adres 1] hebben daarover meermaals onjuist geverbaliseerd. Zij hebben namelijk beschreven dat de eerste etage tot de woning van verdachte behoort, terwijl hij alleen de tweede etage bewoont, op welk adres hij ook staat ingeschreven. Hun bevindingen zien op een essentieel punt in deze zaak. Dit vormverzuim is dermate onbegrijpelijk en schadelijk geweest voor verdachte en zijn recht op een eerlijk proces, dat dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank begrijpt het verweer zo, dat de verdediging een beroep doet op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De rechtbank zal dit verweer verwerpen. De verbalisanten hebben niet gehandeld in strijd met hun verbaliseringsplicht, maar juist feitelijk opgeschreven wat zij hebben gedaan en gezien en hoe de situatie ter plaatse eruitzag. Hun feitelijke beschrijving klopt; dat de verdediging het niet eens is met conclusies die daaraan verbonden (kunnen) worden, maakt dat niet anders. Er is daarom geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
4.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder parketnummers 10/000257-23 en 10/268276-22 tenlastegelegde.
De woning
Aangevoerd is primair dat de doorzoeking in de woning op de eerste etage, aan de [adres 2] , waar de harddrugs, softdrugs en het grootste gedeelte van het contant geld zijn aangetroffen, onrechtmatig is geweest. Verdachte heeft geen toestemming gegeven voor de doorzoeking van deze woning – dat kon hij ook helemaal niet, want hij woonde daar niet. Dit leidt tot een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, waardoor alles wat daar is aangetroffen moet worden uitgesloten van het bewijs.
Subsidiair is aangevoerd dat, zelfs als de doorzoeking rechtmatig was, de woning op [adres 2] niet van verdachte was en hij niet, enkel omdat hij een sleutel had, verantwoordelijk gehouden kan worden voor wat daar is aangetroffen.
De auto
Ook het doorzoeken van de auto op 30 december 2022 is onrechtmatig geweest. Er bestond onvoldoende grond voor een verdenking van een strafbaar feit.
Dat geldt eveneens voor de doorzoeking van de auto op 18 oktober 2022. De feiten en omstandigheden die toen bekend waren, leverden onvoldoende grond op voor een doorzoeking van de auto.
De resultaten van de doorzoekingen moeten eveneens worden uitgesloten van het bewijs.
Kortom: verdachte moet worden vrijgesproken van deze ten laste gelegde feiten.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank zal het verweer verwerpen en de ten laste gelegde feiten bewezen verklaren. Daar ligt het volgende aan ten grondslag.
Doorzoekingen in de auto
Verdachte is op 11 juni, 18 oktober en 30 december 2022 door de politie gecontroleerd. Bij elk van die gelegenheden is in zijn auto cocaïne en heroïne aangetroffen.
Op 11 juni 2022 werd de auto van verdachte onderzocht op grond van een bevel tot preventief fouilleren. Daarbij is in een zogenaamde ‘verstopplek’ in de bestuurdersdeur een zakje aangetroffen met daarin kleine zakjes poeder, naar later bleek cocaïne en heroïne. Verdachte reed op dat moment in zijn eigen auto en het mag er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat hij wist wat er in zijn auto lag. Verdachte heeft zelf geen verklaring willen afleggen over de drugs. De rechtbank ziet, gezien het aantreffen van de verdovende middelen in de auto van verdachte, en het feit dat verdachte de auto op dat moment bestuurde (zonder anderen in de auto) dan ook gegronde redenen om vast te stellen dat de drugs van hem waren. Dit feit kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden.
Op 18 oktober 2022 had verdachte vanuit zijn auto kort contact met een bij de politie bekende harddrugsgebruiker. Verdachte reed weg (achteruit) en reed ondanks een stopteken door, tot hij geblokkeerd werd door een andere auto. Dit rijgedrag, het korte contact met de drugsgebruiker en zijn antecedenten vormden bij elkaar voldoende voor een verdenking van drugshandel. Dat er bij de fouillering van de drugsgebruiker geen drugs werden aangetroffen nam deze verdenking niet weg. In de auto werd vervolgens op de vloer voor de bijrijdersstoel een spuitbus gevonden met daarin kleine zakjes poeder. De inhoud bleek wederom cocaïne en heroïne te zijn. Voor het overige zijn de omstandigheden gelijk aan 11 juni 2022 (de verdovende middelen werden in de auto van verdachte aangetroffen die hij bestuurde op dat moment, zonder passagiers). Ook dit feit kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Vervolgens werd verdachte op 30 december 2022 gecontroleerd op basis van de Wegenverkeerswet, op grond van een vermoeden van rijden onder invloed van alcohol of drugs. Nadat hij positief testte bij de speekseltest en hij gefouilleerd werd, troffen de verbalisanten € 665,- in contanten aan en twee telefoons, waaronder een eenvoudige Nokia. Op deze telefoon werd, tijdens de controle door verbalisanten, herhaaldelijk gebeld. Bovendien roken zij de geur van cannabis en bleek verdachte veelvuldige politiemutaties te hebben op het gebied van drugs. Dit alles levert bij elkaar meer dan voldoende feiten en omstandigheden op voor een verdenking van drugshandel. Ook bij deze gelegenheid werden zakjes poeder aangetroffen: wederom testte de inhoud positief op cocaïne en heroïne. Deze heroïne is echter enkel getest door de politie en niet door het NFI. De rechtbank komt hier nog op terug bij de ‘verdere bewijsoverwegingen’ onder 5.1.3.
Doorzoeking in de woning
Na zijn aanhouding op 30 december 2022 gaf verdachte vrijwillig toestemming voor de doorzoeking van zijn woning aan de [adres 1] . Uit de ter zake opgemaakte processen-verbaal blijkt dat niet alleen [adres 1] (op de tweede etage) is doorzocht, maar ook de woning op de eerste etage, naar later bleek op [adres 2] . De politie is deze woning binnengekomen met een sleutel aan de sleutelbos van verdachte. Gelet op de inhoud van het dossier en wat op zitting is besproken, staat voor de rechtbank vast dat verdachte woonde op [adres 1] . De eerste vraag die de raadsman heeft opgeworpen is dan ook of de doorzoeking van de woning op [adres 2] , waar de drugs en bijna al het contante geld is aangetroffen, rechtmatig is geweest en of wat daar is aangetroffen voor het bewijs gebruikt kan worden. De tweede vraag is of dit alles aan verdachte kan worden toegerekend.
De eerste vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Weliswaar is de woning doorzocht zonder toestemming van de rechtmatige bewoner(s), maar verdachte is hierdoor niet geschaad in zijn rechtens te respecteren belang. Met andere woorden: het is de privacy van de bewoners van [adres 2] die door de regels wordt beschermd en is geschonden, niet een recht van verdachte. De rechtbank zal daarom geen rechtsgevolgen verbinden aan dit verzuim.
Dan komt de rechtbank toe aan de tweede vraag. Verdachte kan alleen verantwoordelijk gehouden worden voor de drugs en het geld uit de woning op [adres 2] als hij daar wetenschap en de beschikkingsmacht over had.
Daarbij springt als eerste in het oog dat verdachte een sleutel van de woning [adres 2] aan zijn sleutelbos had. Het hangen van een sleutel aan de sleutelbos is op zichzelf genomen al een indicatie voor het gebruik daarvan.
Verdachte heeft verklaard dat hij over de sleutel beschikte omdat hij voor de post van de onderburen zorgde. Dat hield in dat hij stapeltjes maakte van de post. De buren woonden namelijk afwisselend in het appartement in [plaats 1] en in een woning in [plaats 2] .
De rechtbank acht deze verklaring volstrekt ongeloofwaardig.
Niet alleen is verdachte hier pas op zitting mee gekomen, wat het controleren ervan bemoeilijkt, maar hij verklaart ook wisselend en inconsequent met betrekking tot de aanwezigheid van de buren. Eerst verklaart hij bijvoorbeeld dat de buren een maand in de woning verbleven en dan twee maanden in [plaats 2] , maar later zegt hij dat de buurman elke maand de post op kwam halen. Eerst spreekt hij over stapels maken van de binnengekomen post, maar later heeft hij het over doorgeven wat er was binnengekomen aan post.
Daar komt nog bij dat het in algemene zin hoogst onaannemelijk is dat mensen die voor zo’n lange periode hun woning achterlaten, daar een enorme hoeveelheid contant geld en drugs laten liggen en hun bovenbuurman een sleutel geven. Bovendien is de reistijd tussen [plaats 2] en [plaats 1] nog geen half uur en is het onlogisch dat men dan iemand nodig zou hebben om de post te sorteren of bij te houden. Tot slot is wat in de woning aan harddrugs is aangetroffen hetzelfde qua samenstelling als wat verdachte tot driemaal toe bij zich in de auto had (cocaïne én heroïne), waarbij enkele ponypacks zelfs dezelfde opdruk (‘Guzman’) hebben.
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte toegang had tot de woning, wist wat daar lag en daar de beschikkingsmacht over had.
5.1.3.
Verdere bewijsoverwegingen
Hoeveelheden drugs
Ter terechtzitting is de tenlastelegging van parketnummer 10/000257-23 op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Deze wijziging houdt in dat onder feit 1 subsidiair kleinere hoeveelheden zijn toegevoegd, namelijk die bij het NFI zijn getest als heroïne en cocaïne. De officier van justitie heeft de bewezenverklaring van de kleinere hoeveelheden geëist.
De rechtbank zal echter een grotere hoeveelheid bewezen verklaren.
In de keuken van de woning aan [adres 2] is een doos en een plastic tas aangetroffen met daarin een behoorlijke hoeveelheid zakjes poeder. Er zijn verschillende monsters genomen en die zijn, samen met de poeders uit de auto, indicatief getest als – in totaal – 3153 gram cocaïne en 2110 gram heroïne. Een gedeelte van de poeders is door het NFI getest. Dat betreft in totaal 2892,7 gram cocaïne en 1887 gram heroïne. Echter, omdat de poeders uit dezelfde voorraad komen – in de keukenkasten, met dezelfde plastic zakken als verpakking – kan ook van de indicatief geteste hoeveelheden bewezen worden dat dit cocaïne en heroïne betrof.
Dat geldt evenwel niet voor de gripzakjes heroïne die in de auto zijn aangetroffen op 30 december 2022. Dit poeder is niet door het NFI getest, en hoewel die zeer waarschijnlijk ook afkomstig is van de voorraad in de woning, is het verband daarmee onvoldoende vast komen te staan. Deze hoeveelheid (netto 7,8 gram) zal dan ook van het geheel worden afgetrokken.
Softdrugs
Gelet op het onder 5.1.2 overwogene, kan het aanwezig hebben van de hennep en hasjiesj bewezen worden verklaard. De stoffen zijn door de verbalisanten herkend.
Witwassen
In de fouillering van verdachte en in de woningen zijn, zoals gezegd, tevens geldbedragen aangetroffen van in totaal € 85.873,70. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van witwassen vereist is dat vaststaat dat dit geld afkomstig is uit enig misdrijf. Indien geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, kan alsnog een bewezenverklaring volgen, als op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 30 december 2022 is in de woning op [adres 2] (1e etage) een zeer groot contant geldbedrag aangetroffen, verborgen in de rugleuning van de bank, met daarbij harddrugs. In de keukenkast zijn eveneens (hard)drugs aangetroffen. Bovenop de wasmachine is een vuilniszak met een grote hoeveelheid muntgeld aangetroffen. In de woning op nummer [adres 1] (2e etage) is verder nog een kleiner contant geldbedrag gevonden. Ook bij de fouillering van verdachte, nadat in zijn auto voor de derde keer drugs waren gevonden, werd een flink bedrag aan contant geld aangetroffen.
Op grond van bovenstaande feiten (de grote sommen contant geld in combinatie met grote hoeveelheden verdovende middelen) is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, wat op grond van vaste jurisprudentie betekent dat van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig kan zijn. Verdachte heeft echter niets verklaard over de herkomst van de geldbedragen. Zijn verklaring ter zitting over het contante muntgeld in zijn woning – dat hij dit geleend had van zijn zus om zijn huur te betalen, maar het dan eerst moest storten op zijn bankrekening om vervolgens door te storten naar de woningcorporatie – is in een zeer laat stadium gedaan. Bovendien is deze verklaring op voorhand hoogst onwaarschijnlijk, maar ook niet onderbouwd en daarmee onvoldoende concreet, en evenmin verifieerbaar. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de ten laste gelegde geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren.
Ook het onder parketnummer 10/000257-23, onder feit 3 ten laste gelegde witwassen kan daarom bewezen worden.
5.2.
Conclusie
Bewezen kan worden dat verdachte te [plaats 1] :
  • op 11 juni 2022 5,9 gram cocaïne en 4,4 gram heroïne aanwezig heeft gehad,
  • op 18 oktober 2022 10,7 gram cocaïne en 8,1 gram heroïne aanwezig heeft gehad,
  • op 30 december 2022 3153 gram cocaïne, 2102,2 gram heroïne en 631 gram hennep en hasjiesj aanwezig heeft gehad en
  • op 30 december 2022 geldbedragen van in totaal € 85.873,70 heeft witgewassen.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Parketnummer 10/000257-23

1.

hij op 30 december 2022 te [plaats 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad 3153 gramvan een materiaal bevattende cocaïne, en
2102,2gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

2.

hij op 30 december 2022 te [plaats 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad 631 gram hennep en hasjiesj, zijnde hennep en hasjiesj middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;

3.

hij op 30 december 2022, te [plaats 1] contante geldbedragen (totaalbedrag: 85.873,70 euro) voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Parketnummer 10/268276-22
hij op 18 oktober 2022 te [plaats 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad 10,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 8,1 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Parketnummer 10-145548-22
hij op 11 juni 2022 te [plaats 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad 5,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 4,4 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde
cocaïne en heroïnetelkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/000257-23
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
witwassen.
Parketnummer 10/268276-22
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Parketnummer 10-145548-22
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straffen

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
Verdachte heeft op drie verschillende momenten heroïne en cocaïne bij zich gehad in zijn auto. Na de derde keer bleek dat hij in de woning onder die van hem een flinke voorraad heroïne, cocaïne en hennep bewaarde en een groot contant geldbedrag verborgen had. Toen hij werd aangehouden heeft de politie zijn telefoons in beslag genomen, waarvan één maar bleef overgaan: volgens de politie is er in de 24 uur na zijn aanhouding bijna 200 keer gebeld naar de telefoon. Alles bij elkaar lijkt het er sterk op dat verdachte zich bezighield met de handel in drugs.
Iedereen weet dat harddrugs zeer schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat het gebruik daarvan en de handel daarin meestal gepaard gaan met allerlei andere soorten criminaliteit. Verdachte heeft zich hier niets van aangetrokken en had enkel zijn eigen financieel gewin voor ogen. Hij heeft noch bij de politie, noch tijdens het onderzoek op zitting openheid van zaken willen geven. Dit alles neemt de rechtbank hem kwalijk.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 maart 2023, waaruit blijkt dat verdachte al meerdere malen is veroordeeld voor drugsfeiten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op wat de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende oordelen.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Voor het aanwezig hebben van ruim 5 kilo harddrugs alleen al kan volgens de oriëntatiepunten van de rechtspraak een gevangenisstraf van 18 maanden als uitgangspunt worden genomen. Daar komt nog bij dat sprake is van recidive, een vermoeden van drugshandel, witwassen en het aanwezig hebben van softdrugs. Al met al is de eis van de officier van justitie zeker niet te hoog. De rechtbank zal die dan ook volgen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden, plus de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9..In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen voorwerpen (geldbedragen en een spuitbus) verbeurd te verklaren.
9.2.
Standpunt verdediging
Gelet op het beroep op vrijspraak, heeft de verdediging verzocht de in de woning van verdachte en bij hemzelf in beslag genomen geldbedragen terug te geven aan verdachte.
9.3.
Beoordeling
De onder de parketnummers 10/000257-23 en 10/268276-22 in beslag genomen voorwerpen, te weten geldbedragen van € 84.345, € 863,70 en € 665,- en een spuitbus, zullen worden verbeurd verklaard. Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe. Het bewezen verklaarde witwassen is met betrekking tot de geldbedragen begaan en de spuitbus is een voorwerp met behulp waarvan het feit is begaan.
De onder parketnummer 10/145548-22 in beslag genomen geldbedragen van € 635,- en € 120,05 zullen aan verdachte worden teruggegeven, nu deze aan verdachte toebehoren en er geen grond is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat verdachte de onder parketnummer 10/000257-23 onder 1, 2 en 3, en onder parketnummers 10/268276-22 en 10/145548-22 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor
feit 3 onder parketnummer 10/000257-23:
1. EUR 84.345 (IBG 30-12-2022; omschrijving: [proces-verbaalnummer 1] )
2 EUR 863,70 (IBG 30-12-2022; omschrijving: [proces-verbaalnummer 2] )
3 EUR 665 (IBG 30-12-2022; omschrijving: [proces-verbaalnummer 3] )
het feit onder parketnummer 10-268276-22:
1. STK Spuitbus (Omschrijving: [proces-verbaalnummer 4] , zwart, merk: onbekend)
gelast de teruggave aan verdachte van de onder parketnummer 10/145548-22 in beslag genomen voorwerpen:
1. EUR 635 (Omschrijving: [proces-verbaalnummer 5] )
2 EUR 120,05 (Omschrijving: [proces-verbaalnummer 6] ).
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter,
en mrs. P. Kooijman en J.F.C. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Voogel-van Buuren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 12 april 2023.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/000257-23

1.

hij op of omstreeks 30 december 2022 te [plaats 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3153 dan wel 2892,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of ongeveer 2110 dan wel 1887 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2.

hij op of omstreeks 30 december 2022 te [plaats 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 631 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.

hij op of omstreeks 30 december 2022, te [plaats 1] een of meer contante geldbedragen (totaalbedrag: 85.873,70 euro) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Parketnummer 10/268276-22
hij op of omstreeks 18 oktober 2022 te [plaats 1] , opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 10,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 8,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Parketnummer 10/145548-22
hij op of omstreeks 11 juni 2022 te [plaats 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 4,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.