ECLI:NL:RBROT:2023:3685

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
C/10/655791 / KG ZA 23-288
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding tussen twee B.V.'s met betrekking tot een PV-systeem

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, met als doel het opheffen van een conservatoir beslag dat door gedaagde was gelegd. De achtergrond van de zaak ligt in een overeenkomst die in mei 2019 werd gesloten voor de levering en installatie van een PV-systeem. Eiseres heeft gedaagde facturen gestuurd voor een totaalbedrag van € 287.019,70, welke gedaagde heeft betaald. Gedaagde stelt echter dat eiseres tekortschiet in haar verplichtingen, omdat het systeem gebreken vertoont, en heeft de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden. Gedaagde heeft conservatoir beslag laten leggen op de bankrekening van eiseres ter hoogte van € 416.191,97.

Eiseres betwist de rechtmatigheid van het beslag en vordert de opheffing ervan, stellende dat het beslag onrechtmatig is en dat de vordering van gedaagde summierlijk ondeugdelijk is. Gedaagde voert aan dat haar vordering niet ondeugdelijk is en dat het belang van het handhaven van het beslag zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij opheffing.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van gedaagde tot ongedaanmaking van de prestaties summierlijk ondeugdelijk is, maar dat er wel summierlijk aannemelijk is gemaakt dat gedaagde schade heeft geleden door het beperkte gebruik van het PV-systeem. De vordering van gedaagde is herbegroot op € 32.500,00. Eiseres heeft geen voldoende onderbouwing gegeven voor het verbod op opnieuw beslag leggen, en de proceskosten zijn gecompenseerd. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiseres tot opheffing van het beslag gedeeltelijk toegewezen en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/655791 / KG ZA 23-288
Vonnis in kort geding van 28 april 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres01] B.V. H.O.D.N. [bedrijf01],
statutair gevestigd in [vestigingsplaats01] ,
eiseres,
advocaat mr. M.A.C. Backx te Oud-Beijerland,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde01] B.V.,
statutair gevestigd in [vestigingsplaats02] ,
gedaagde,
advocaat mr. Z.B. Gyömörei te Den Haag.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier in deze zaak bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 11 april 2023, met producties 1 tot en met 13;
  • de mondelinge behandeling van 19 april 2023;
  • de pleitnotitie van mr. Backx.

2.De inleiding

Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiseres01] en [gedaagde01] hebben in mei 2019 een overeenkomst gesloten voor het leveren, monteren en in bedrijf stellen van een compleet PV-systeem (een systeem van zonnepanelen). [eiseres01] heeft [gedaagde01] uit hoofde van die overeenkomst facturen gestuurd voor in totaal € 287.019,70 exclusief btw. [gedaagde01] heeft die facturen betaald. [gedaagde01] is van mening dat [eiseres01] tekortschiet in haar verplichtingen die uit de tussen partijen gesloten overeenkomst voortvloeien, omdat het PV-systeem sinds de installatie gebreken vertoont. [gedaagde01] stelt dat zij door die gebreken schade heeft geleden en subsidies is misgelopen. Nadat [gedaagde01] [eiseres01] twee keer in gebreke had gesteld, heeft [gedaagde01] de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden. [gedaagde01] heeft op 24 maart 2023 met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank conservatoir derdenbeslag laten leggen ten laste van de bankrekening van [eiseres01] . De vordering van [gedaagde01] is in dat verlof begroot op € 416.191,97, inclusief rente en kosten. Op 30 maart 2023 heeft [gedaagde01] [eiseres01] in een bodemprocedure gedagvaard. In die procedure vordert [gedaagde01] , samengevat, dat voor recht wordt verklaard dat de overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden, en als dat niet wordt toegewezen vordert zij de ontbinding van die overeenkomst. Tevens vordert zij dat [eiseres01] wordt veroordeeld tot betaling van het totale factuurbedrag en € 34.806,94 aan door haar geleden schade. [eiseres01] is het niet eens met die vorderingen en het gelegde beslag. Daarom is [eiseres01] deze zaak gestart.
Wat vordert [eiseres01] ?
2.2.
[eiseres01] is van mening dat beslag onrechtmatig is. Het bedrag waarvoor beslag is gelegd staat volgens [eiseres01] in geen enkele verhouding tot de vermeende vordering van [gedaagde01] . Als de overeenkomst tussen partijen al is of kan worden ontbonden, wat volgens [eiseres01] niet zo is, dan rust op grond van artikel 6:127 BW op [gedaagde01] de verplichting tot teruggave van het PV-systeem dan wel de waarde daarvan. De schade die [gedaagde01] stelt te hebben geleden, komt bovendien niet voor vergoeding in aanmerking. Zelfs als [gedaagde01] een vordering heeft, dan is het conservatoir bankbeslag onrechtmatig omdat [gedaagde01] daardoor de onderneming van [eiseres01] onnodig heeft gefrustreerd. Als zij al schade heeft geleden dan bedraagt de schade van [gedaagde01] hoogstens € 50.000,00 en voor dat bedrag had [gedaagde01] ook beslag kunnen leggen op het pand van [eiseres01] . Daarnaast was het hele beslag onnodig, omdat [eiseres01] voldoende verhaal biedt. [eiseres01] stelt verder dat zij door het beslag ernstig wordt benadeeld, omdat zij door het beslag geen betalingen kan doen. Daardoor lijdt zij nu en in de toekomst schade.
2.3.
[eiseres01] vordert in deze zaak samengevat (1) de opheffing van het door [gedaagde01] gelegde conservatoir derdenbeslag, (2) een verbod voor [gedaagde01] om opnieuw beslag te leggen op enige vermogensbestanddelen van [eiseres01] althans een verbod om opnieuw bankbeslag te doen leggen en daarom, in beide gevallen, [gedaagde01] te verbieden opnieuw beslagverlof te vragen aan de voorzieningenrechter, zodat zij verplicht is dergelijke verzoeken te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagde01] hiermee in gebreke blijft, en (3) [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Wat is het verweer van [gedaagde01] ?
2.4.
[gedaagde01] is het niet eens met de vorderingen van [eiseres01] en zij voert daar meerdere verweren tegen. In de kern komen die verweren erop neer dat haar vordering niet summierlijk ondeugdelijk is en dat haar belang van [gedaagde01] bij het handhaven van het gelegde beslag zwaarder weegt dan het belang van [eiseres01] bij opheffing van dat beslag.

3.De beoordeling

3.1.
Opheffing van een beslag kan onder meer plaatsvinden als een van de in artikel 705 lid 2 Rv genoemde gronden aanwezig is en een belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt, en op grond van een zelfstandige belangenafweging.
3.2.
[eiseres01] stelt als eerste de ondeugdelijkheid van het door [gedaagde01] ingeroepen recht aan de orde. De gegrondheid van de vordering van [gedaagde01] wordt door de bodemrechter getoetst. Dat neemt niet weg dat in dit opheffingskortgeding het beslag tot zekerheid voor die vordering kan worden opgeheven als summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door [gedaagde01] ingeroepen recht en, maar dat komt later, een belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt.
3.3.
De kernvraag die in de bodemprocedure moet worden beantwoord, is of de door [gedaagde01] gestelde tekortkomingen van [eiseres01] in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst zo ernstig zijn dat de hele overeenkomst moet worden ontbonden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit onvoldoende aannemelijk is geworden. Daarvoor is het volgende redengevend.
3.4.
Duidelijk is dat het PV-systeem gebreken vertoonde en vertoont. Anders dan [eiseres01] stelt is niet aannemelijk dat [gedaagde01] al die gebreken al bij de oplevering van het PV-systeem had moeten ontdekken. Uit de stukken volgt bijvoorbeeld dat de gebreken in de omvormer en de bekabeling pas in de loop van de tijd zijn ontstaan en ontdekt. Dat betekent dat [gedaagde01] [eiseres01] in ieder geval voor die gebreken kan aanspreken. [eiseres01] wijst voor de defecte omvormer naar de fabrikant en wijst [gedaagde01] voor de door haar geleden schade naar haar verzekeraar. Daarmee miskent [eiseres01] dat [gedaagde01] haar kan aanspreken omdat zij haar contractspartij is en ook dat zij, in die hoedanigheid, zelf door [gedaagde01] kan worden aangesproken voor eventuele schade.
3.5.
Daar staat tegenover dat aan [eiseres01] kan worden toegegeven dat als het gehele PV-systeem echt zo (brand)gevaarlijk is als [gedaagde01] wil doen voorkomen, verwacht mocht worden dat het inspectierapport zou adviseren om het gehele systeem uit te zetten. Dat advies wordt echter niet gegeven. Bovendien heeft zich, afgezien van de gesprongen zekeringen, blijkbaar geen (ander) ernstig incident met het PV-systeem voorgedaan terwijl inmiddels ruim 2 jaar is verstreken sinds de oplevering van het systeem. Verder stelt [eiseres01] onweersproken dat het PV-systeem al geruime tijd op 80% van de capaciteit draait. Van een volledig niet-werkend systeem, zoals [gedaagde01] bij herhaling stelt, is dan ook geen sprake. Integendeel, voor het overgrote deel werkt het systeem kennelijk naar behoren. Over de opbrengst van het systeem wil [gedaagde01] , ook als daar vragen over worden gesteld, geen openheid van zaken geven. Zij beperkt zich tot uitlatingen als dat dit een lastige berekening is waarvoor een deskundige moet worden ingeschakeld. Dat betekent, naast schending van de waarheidsplicht van artikel 21 Rv, dat niet valt te becijferen wat de door [gedaagde01] gedraaide omzet is en daarmee ook niet wat haar (netto)opbrengst is, terwijl dat voor het berekenen van haar vordering wel relevante informatie is.
3.6.
Alle hiervoor vermelde omstandigheden leiden ertoe dat de voorzieningenrechter betwijfelt of de tussen partijen gesloten overeenkomst in een bodemprocedure geheel of gedeeltelijk wordt ontbonden. Dit leidt tot het oordeel dat de vordering van [gedaagde01] tot ongedaanmaking van de wederzijds door partijen verrichte prestaties (en daarmee het deel van de vordering van [gedaagde01] dat ziet op terugbetaling van het volledige door haar aan [eiseres01] betaalde bedrag van € 287.019,70 exclusief btw) summierlijk ondeugdelijk is. Dit leidt, ondanks de schending van artikel 21 Rv, echter niet tot gehele opheffing van het door [gedaagde01] gelegde beslag, maar tot herbegroting van de vordering van [gedaagde01] op [eiseres01] . De voorzieningenrechter is namelijk van oordeel dat [gedaagde01] wel summierlijk aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden ten gevolge van het beperkte gebruik en de latere inwerkingstelling van het PV-systeem en dat [eiseres01] die schade moet vergoeden. Daarbij heeft de voorzieningenrechter ook gelet op de erkenning door [eiseres01] dat de omvormer niet werkt maar zij desondanks nog steeds geen nieuwe heeft besteld. De schadeopstelling van [gedaagde01] telt op tot een bedrag van € 34.806,94. Daarop wordt het door [gedaagde01] gestelde omzetverlies t/m 2022 van € 9.695,96 in mindering gebracht, omdat omzet geen schade is en de voorzieningenrechter, vanwege het niet willen verstrekken van informatie, geen aanleiding ziet om enig (lager) bedrag aan opbrengst te begroten. Dit alles leidt ertoe dat de vordering van [gedaagde01] op [eiseres01] met inbegrip van rente en kosten wordt herbegroot op € 32.500,00. [gedaagde01] wordt veroordeeld om het ten laste van de bankrekening van [eiseres01] gelegde beslag binnen twee dagen na betekening van dit vonnis op te heffen voor zover dat beslag meer dan € 32.500,00 heeft geraakt.
3.7.
[eiseres01] heeft nog gesteld dat een belangenafweging ertoe moet leiden dat het beslag in zijn geheel moet worden opgeheven. De voorzieningenrechter volgt haar daarin niet. Vooralsnog is voldoende aannemelijk dat [gedaagde01] een vordering op [eiseres01] heeft zodat zij er voldoende belang bij heeft om het gelegde bankbeslag te handhaven ter zekerheid van de voldoening van haar vordering. Dat belang is er ook omdat [eiseres01] niet stelt en onderbouwt dat er alternatieve vormen van zekerheid voor de vordering van [gedaagde01] zijn en ook geen concreet alternatief heeft aangeboden.
3.8.
Er bestaat geen aanleiding om [gedaagde01] te verbieden opnieuw beslag te leggen. In de eerste plaats heeft [eiseres01] deze vordering niet toegelicht in haar dagvaarding en ook niet in haar pleidooi. Daar komt bij dat de vordering het recht op toegang tot de rechter afsnijdt, en dat is iets wat slechts in zeer bijzondere omstandigheden die niet zijn gesteld en onderbouwd, kan worden toegewezen. Tot slot kan de situatie veranderen, waardoor er in de toekomst mogelijk opnieuw aanleiding voor [gedaagde01] kan ontstaan om beslag te laten leggen op vermogensbestanddelen van [eiseres01] .
3.9.
Aangezien partijen allebei gedeeltelijk ongelijk krijgen, worden de proceskosten gecompenseerd wat betekent dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
herbegroot de vordering tot zekerheid waarvoor [gedaagde01] ten laste van [eiseres01] conservatoir derdenbeslag heeft laten leggen op € 32.500,00, met inbegrip van rente en kosten;
4.2.
veroordeelt [gedaagde01] om het door haar gelegde conservatoir beslag binnen twee dagen na betekening van dit vonnis op te laten heffen voor zover dat beslag meer dan € 32.500,00 heeft getroffen;
4.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
4.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2023.
3349 / 2009