ECLI:NL:RBROT:2023:3649

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
C/10/632489 / FA RK 22-499
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot toewijzing van eenhoofdig gezag en erkenning van buitenlandse gezagsbeslissing in een familiezaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2023 uitspraak gedaan in een familiezaak betreffende het ouderlijk gezag over een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S. Kandemir, verzocht de rechtbank om het gezag over haar minderjarige kind alleen aan haar toe te wijzen, na een Turks echtscheidingsvonnis waarin het gezag aan haar was toegekend. De man, die ook de vader van het kind is, is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, ondanks dat hij op de juiste wijze was opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige in Nederland woont en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over het gezag, op basis van het HKBV 1996. De rechtbank heeft de Turkse gezagsbeslissing erkend, omdat deze beslissing niet geweigerd kan worden op basis van de in het HKBV genoemde weigeringsgronden. De rechtbank concludeert dat de Turkse beslissing over het gezag in Nederland erkend moet worden, waardoor de vrouw geen belang heeft bij een nieuwe beslissing van de Nederlandse rechter. Het verzoek van de vrouw is afgewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/632489 / FA RK 22-499
Beschikking van 17 april 2023 betreffende het ouderlijk gezag
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. S. Kandemir te Dordrecht,
t e g e n
[naam 2], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 2] .

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 24 januari 2022;
  • het bericht met bijlagen van de zijde van de vrouw van 7 maart 2022;
  • het bericht met bijlagen van de zijde van de vrouw van 4 juli 2022;
  • het proces-verbaal van 31 oktober 2022, waarvan de inhoud als herhaald en ingelast wordt beschouwd;
  • het bericht van het Openbaar Ministerie, ingekomen op 14 december 2022;
  • het bericht van het Ministerie van Justitie van Turkije (servicebureau documenten in civiele zaken), ingekomen op 15 maart 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 28 maart 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw met haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 3] .
1.3.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen (via de Staatscourant en met behulp van het Openbaar Ministerie via de Turkse Centrale Autoriteit), niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
1.4.
Het minderjarige kind van partijen is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Deze minderjarige heeft haar mening schriftelijk kenbaar gemaakt.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij vonnis 18 september 2020 van de rechtbank te Kayseri, Turkije, is onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Dit vonnis is op 13 oktober 2020 in kracht van gewijsde gegaan.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
2.3.
In het hiervoor vermelde vonnis is daarnaast beslist dat:
  • “the right of custody” van de minderjarige aan de vrouw toekomt (the right of custody is gelet op de bepalingen in het Turkse Burgerlijk Wetboek te vertalen naar: het ouderlijk gezag);
  • een zorgregeling geldt tussen de minderjarige en de man, waarbij er ieder jaar contact is van 24 december tot 31 december en ieder jaar van 15 juli tot 1 augustus, ingaande zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
2.4.
Bij kort geding vonnis van 15 februari 2022 is de vrouw vervangende toestemming verleend een reisdocument voor de minderjarige te regelen, alsook is vervangende toestemming verleend voor een vakantie van de minderjarige.
2.5.
Sinds het jaar 2016 verblijft de vrouw samen met de minderjarige in Nederland.

3..De beoordeling

3.1.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
3.1.1.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 van Brussel II-bis bevoegd te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarige.
3.1.2.
De Nederlandse rechter past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 (hierna: HKBV 1996) Nederlands recht op het verzoek toe.
3.2.
Gezag
3.2.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat het gezag over de minderjarige [naam minderjarige] alleen aan haar toekomt. Het lukt de vrouw, naar haar zeggen, niet om beslissingen aangaande de minderjarige alleen te nemen, ook al blijkt uit het Turkse vonnis dat zij alleen het ouderlijk gezag heeft over de minderjarige. Er wordt haar bijvoorbeeld geen medewerking verleend door de gemeente om een nieuw paspoort voor de minderjarige te verkrijgen. Door de gemeente wordt de Turkse gezagsbeslissing niet geaccepteerd, aldus de vrouw.
3.2.2.
Allereerst doet zich de vraag voor of de buitenlandse gezagsbeslissing voor erkenning in Nederland in aanmerking komt.
3.2.3.
Voor beantwoording van deze vraag is het HKBV 1996 van belang, aangezien het Turkse vonnis van ná 2017 is, zijnde het jaar dat Turkije een Verdragsluitende Staat werd op 1 februari 2017.
3.2.4. Op grond van artikel 23 eerste lid HKBV 1996 worden de door de autoriteiten van een Verdragsluitende Staat genomen maatregelen van rechtswege erkend in alle andere Verdragsluitende Staten (waaronder Nederland).
Erkenning kán geweigerd worden indien sprake is van een van de limitatief opgesomde weigeringsgronden genoemd in lid 2 van artikel 23. Eén van die weigeringsgronden (sub a) doet zich voor als de maatregel is genomen door een autoriteit wiens bevoegdheid niet was gebaseerd op een van de in hoofdstuk II van het verdrag bedoelde gronden.
3.2.5.
Op grond van artikel 10:113 BW dient de beoordeling van de bevoegdheid te gebeuren op grond van het HKBV 1996. Op grond van artikel 5 HKBV 1996 zijn de gerechten waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft bevoegd om beslissingen te nemen over (onder meer) het ouderlijk gezag.
Ten tijde van de echtscheidingsprocedure in Turkije (2020) was de minderjarige samen met de vrouw ingeschreven in de Nederlandse basisregistratie personen, maar blijkens het Turkse vonnis had de vrouw eveneens een woonadres in Turkije. De Turkse rechter is blijkens dat vonnis uitgegaan van een Turks woonadres voor beide partijen, waarbij de minderjarige de gewone verblijfplaats van één van de partijen in Turkije volgde. Het gaat bij een minderjarige immers om een “afhankelijke” gewone verblijfplaats, zowel naar het Nederlandse als naar het Turkse Burgerlijk Wetboek. Onduidelijk is of de Turkse rechter kennis had van de inschrijving van de vrouw in de Nederlandse basisregistratie personen. De Turkse rechter achtte zich dus kennelijk op basis van de Turkse adressen en de daarvan afgeleide gewone verblijfplaats van de minderjarige, bevoegd om naast de echtscheiding ook over het gezag een beslissing te nemen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de erkenning van de Turkse beslissing over het gezag niet hoeft te worden geweigerd vanwege onbevoegdheid van de Turkse rechter. Daarnaast is evenmin gebleken van één van de overige weigeringsgronden van artikel 23 lid 2 HKBV 1996.
3.2.6.
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat inmiddels al op het gezag is beslist in Turkije, dat deze beslissing in Nederland voor erkenning in aanmerking komt en dat de vrouw dus geen belang heeft bij een beslissing van de Nederlandse rechter over het gezag. Het verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
3.2.7.
Voor de volledigheid wijst de rechtbank de vrouw erop dat het gewezen Turkse vonnis kan worden ingeschreven in het gezagsregister. Het verzoek daartoe kan bij de griffie (met verstrekking van de juiste stukken) worden ingediend, zodat kan worden overgegaan tot aantekening van de buitenlandse gezagsbeslissing in het gezagsregister. Op die manier zal de vrouw geregistreerd staan als de ouder die met het eenhoofdig gezag over de minderjarige is belast.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek van de vrouw dat zij alleen wordt belast met het gezag over de minderjarige af;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. K. Bakker, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Vrolijk-Kronbichler op
17 april 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.