ECLI:NL:RBROT:2023:3634

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
83/037447-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrifte en eenvoudig witwassen met betrekking tot ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van valsheid in geschrifte en eenvoudig witwassen. De verdachte heeft aanvraagformulieren voor een ziektewetuitkering valselijk opgemaakt door te vermelden dat hij als uitzendkracht in dienst was, terwijl dit niet het geval was. Hierdoor heeft hij ten onrechte een bedrag van € 46.134,50 aan ziektewetuitkeringen ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn ziekteaangiften zelf heeft ingediend en dat er geen sprake was van een uitzenddienstverband. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 1 jaar, en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een rapport van de reclassering dat het recidiverisico als laag inschat. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de impact op het sociale zekerheidsstelsel.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/037447-21
Datum uitspraak: 14 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. S. van der Eijk, advocaat te Den Haag.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 maart 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Altena heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 subsidiair en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uren en een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 primair
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Er is wel degelijk sprake geweest van een rechtsgeldige uitzendconstructie. De verdachte heeft verklaard dat hij het ondernemerschap niet langer zag zitten en daarom als uitzendkracht bij [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf]) aan de slag is gegaan, hetgeen ook niet wordt ontkend door medeverdachte [naam medeverdachte 1]. Daarbij kan niet worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de ziekteaangiftes heeft opgemaakt, ingevuld dan wel vervalst.
4.2.2.
Beoordeling
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij, al dan niet samen met anderen, twee formulieren voor de aanvraag van een ziektewetuitkering valselijk heeft opgemaakt.
Vaststaat dat er op 24 maart 2015 en 9 januari 2017 ziekteaangiften in verband met de aanvraag van ziektewetuitkeringen op naam van de verdachte zijn gedaan, waarna deze uitkeringen door het UWV zijn toegekend en de verdachte deze heeft ontvangen. De ziekteaangiften vermelden dat de verdachte in de periode van 25 februari 2015 tot en met 22 maart 2015 en in de periode van 6 december 2016 tot en met 5 januari 2017 in dienst was bij [naam bedrijf] als uitzendkracht.
Medeverdachte [naam medeverdachte 1], destijds bestuurder van [naam bedrijf], heeft tegenover de inspectie Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen verklaard dat de eenmanszaak van verdachte, [naam eenmanszaak], zijn boekhouder was. Verder heeft hij verklaard dat hij de verdachte niet in dienst heeft genomen tijdens in de tenlastelegging genoemde periodes en niets weet van beide dienstverbanden. [naam medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij niemand kan ziekmelden bij het UWV omdat zijn boekhoudkantoor [naam eenmanszaak] dit voor hem regelde. [naam medeverdachte 1] heeft de ziekteaangiften dan ook niet herkend. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat zijn eenmanszaak [naam eenmanszaak] de ziektewetaangiftes heeft ingediend. Op basis van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte zijn eigen ziekteaangiften heeft opgemaakt en ingediend.
Ook stelt de rechtbank vast dat geen sprake is geweest van een dienstverband tussen hem en [naam bedrijf] en dat hij bedoelde aangiften dan ook valselijk heeft opgemaakt. De verdachte heeft, hoewel hem meermaals de gelegenheid is geboden om een plausibele verklaring te geven voor de door hem geschetste constructie, de rechtbank niet kunnen uitleggen wat hiervan dan de reden zou zijn geweest. Daarbij komt dat de bestuurder [naam medeverdachte 1] niets van de uitzendovereenkomsten weet en dat er geen uitzendovereenkomsten tussen [naam bedrijf] en de verdachte zijn aangetroffen of door de verdachte overgelegd. Van het bestaan van deze overeenkomsten is de rechtbank niets gebleken.
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van [naam medeverdachte 1] en de verklaring van de verdachter ter terechtzitting vast dat de verdachte de ziekteaangiften alleen heeft gedaan bij het UWV, waardoor geen sprake is van medeplegen.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen. De verweren worden verworpen.
4.3.
Vrijspraak feit 4
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
Wettig en overtuigend kan bewezen worden dat de verdachte, in ieder geval samen met de medeverdachte [naam medeverdachte 2], onjuiste informatie aan het UWV heeft verstrekt, namelijk dat deze [naam medeverdachte 2] vanaf 14 december 2017 als uitzendkracht werkzaam is geweest bij [naam eenmanszaak] De opgemaakte uitzendovereenkomst van [naam medeverdachte 2] is achteraf en valselijk opgemaakt om aan het informatieverzoek van het UWV te voldoen. Daarmee heeft de verdachte een significante bijdrage geleverd aan het opzettelijk onjuist verstrekken van de informatie aan het UWV.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat op basis van het dossier geen strafbare betrokkenheid van de verdachte bij dit feit kan worden vastgesteld. Dat de verdachte zich met het dienstverband van [naam medeverdachte 2] bij [naam eenmanszaak] bezig heeft gehouden of dat hij de feitelijke zeggenschap had over [naam eenmanszaak], is niet gebleken. Uit de verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 3] blijkt dat deze de uitzendconstructie met [naam medeverdachte 2] in het leven heeft geroepen en daaraan feitelijk invulling heeft gegeven.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
.primair
hij op
respectievelijk24 maart 2015 en 9 januari 2017, te Rotterdam een formulier “Ziekteaangifte (in verband met aanvraag Ziektewet-uitkering)” betreffende
a.
de werknemer [naam verdachte] (Burgerservicenummer [BSN-nummer]) en
de werkgever loonheffingennummer [nummer 1] ([naam bedrijf])
Gedateerd 24-03-2015
en
een formulier “Ziekteaangifte (in verband met aanvraag Ziektewet-uitkering)”betreffende
b.
de werknemer [naam verdachte] (Burgerservicenummer [BSN-nummer]) en/of
de werkgever loonheffingennummer [nummer 1]
([naam bedrijf])
Gedateerd 09-01-2017
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt , immers heeft hij, verdachte e toen en daar telkens valselijk in strijd met de waarheid
-zakelijk weergegeven-
op die formulieren vermeld met betrekking tot het onder a. genoemde geschrift
dat hij, verdachte, werknemer was in dienst van de werkgever met loonheffingennummer [nummer 1]
en
dat hij, verdachte, (
mijn werknemer
) werkt als uitzendkracht ingedeeld in fase A, 1, 2 of wettelijk regime
en
de uitzendkracht zich in de volgende fase: fase 1 met uitzendbeding
bevond
en
met betrekking tot het onder b. genoemde geschrift
dat hij, verdachte, werknemer was in dienst van de werkgever met loonheffingennummer [nummer 1]
en
dat hij, verdachte, (
mijn werknemer
) werkt als uitzendkracht ingedeeld in fase A, 1, 2 of wettelijk regime
en
de uitzendkracht zich in de volgende fase: fase 1 met uitzendbeding
bevond
terwijl hij, verdachte, in werkelijkheid telkens niet in dienst was bij en niet als uitzendkracht werkzaam was voor [naam bedrijf] (loonheffingsnummer [nummer 1]), en er geen sprake was van een uitzenddienstverband,
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
subsidiair
hij in de periode van 9 januari 2017 tot en met 2 december 2018 te Rotterdam een voorwerp, totaaleuro 46.134,50, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, wist, dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk - afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 subsidiair:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
eendaadse samenloop van valsheid in geschrift en eenvoudig witwassen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft aanvraagformulieren voor het verkrijgen van een ziektewetuitkering valselijk opgemaakt door - in strijd met de waarheid - op deze formulieren te vermelden dat hij als uitzendkracht in dienst was van [naam bedrijf]. Op grond van deze informatie zijn gedurende een langere periode aan de verdachte uitkeringen verstrekt, terwijl hij op die uitkeringen geen recht had.
Daarbij heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen doordat hij als gevolg van die valselijk opgemaakte aangiften ten onrechte aan ziektewetuitkering in totaal € 46.134,50, heeft ontvangen en voorhanden gehad, terwijl de verdachte wist dat dit geldbedrag afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Dit zijn ernstige feiten, omdat hierdoor op grove wijze misbruik is gemaakt van een regeling die door de overheid in het leven is geroepen om personen die niet in staat zijn te werken (tijdelijk en) gedeeltelijk te compenseren voor hun verlies aan inkomen. Door het handelen van de verdachte wordt het sociale zekerheidsstelsel, dat wordt bekostigd vanuit premies die worden afgedragen door werknemers en werkgevers en gemeenschapsgeld, ondermijnd. Ook is schade toegebracht aan het vertrouwen dat het UWV moet kunnen stellen in de juistheid van uitkeringsaanvragen en de documenten die daarbij worden ingediend. De verdachte heeft zich kennelijk alleen laten leiden door zijn eigen financiële gewin. De verdachte, voor wie het boekhouden naar eigen zeggen zijn lust en zijn leven is, heeft over hetgeen hem ten laste is gelegd, geen openheid van zaken willen geven. Noch destijds noch ter terechtzitting heeft hij het achterste van zijn tong laten zien en er blijk van gegeven dat hij het kwalijke van zijn handelen inziet. De rechtbank vindt een dergelijke houding zorgelijk, temeer daar de verdachte nog altijd werkzaam is in de boekhouding. Om die reden zal de rechtbank onder meer een voorwaardelijke straf opleggen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 juni 2022. Dit rapport houdt – kort gezegd in – dat de verdachte de (praktische) leefgebieden op orde heeft. De verdachte heeft een betaalde baan, huisvesting en een stabiele relatie. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Een toezicht bij de reclassering wordt niet geïndiceerd. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte al op 8 januari 2019 een verklaring heeft afgelegd in het bestuursrechtelijk onderzoek. Weliswaar heeft hij deze verklaring formeel gezien niet afgelegd als verdachte, maar vanaf dat moment diende hij wel rekening te houden met een strafrechtelijke vervolging. Wat de verdediging betreft is de redelijke termijn daarom op dat moment aangevangen.
De rechtbank overweegt als volgt. In zijn verhoor als verdachte op 3 maart 2020 is aan de verdachte kenbaar gemaakt waarvan hij werd verdacht. Vanaf dat moment kon bij hem daadwerkelijk de redelijke verwachting bestaan dat hij voor dit feit zou worden vervolgd. Het enkele feit dat eerder in het kader van het bestuursrechtelijk onderzoek aan hem werd vermeld dat de zaak zou worden voorgelegd aan een officier van justitie, is voor het ontstaan van die redelijke verwachting niet voldoende.
Tussen 3 maart 2020 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim drie jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) met één jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden. De rechtbank verlaagt daartoe de op te leggen taakstraf met tien uur.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen, met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 57, 255 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 1 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
100 (honderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. P.C. Tuinenburg en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 14 april 2023.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 24 maart 2015 en/of 9 januari 2017, in elk geval op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 maart 2015 tot en met 11 januari 2017,
te Rotterdam en/of ’s-Gravenhage en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) (een) formulier(en) “Ziekteaangifte (in verband met aanvraag Ziektewet-uitkering)” betreffende
a.
de werknemer [naam verdachte] (Burgerservicenummer [BSN-nummer]) en/of
de werkgever loonheffingennummer [nummer 1] ([naam bedrijf])
Gedateerd 24-03-2015
(blz 196-199);
en/of
b.
de werknemer [naam verdachte] (Burgerservicenummer [BSN-nummer]) en/of
de werkgever loonheffingennummer [nummer 1]
([naam bedrijf])
Gedateerd 09-01-2017
(blz 200-203);
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/althans valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of vervalsen door (een) ander(en), immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) toen en daar (telkens) valselijk in strijd met de waarheid
-zakelijk weergegeven-
in/op dat/die formulier(en) vermeld en/of geschreven en/of opgenomen en/of aangekruist, en/althans door die ander(en) doen en/of laten vermelden en/of schrijven en/of opnemen en/of aankruisen, (met betrekking tot het onder a. genoemde geschrift)
dat hij, verdachte, werknemer was in dienst van de werkgever met loonheffingennummer [nummer 1]
en/of
dat hij, verdachte, (mijn werknemer) ziek is en werkt als uitzendkracht ingedeeld in fase A, 1, 2 of wettelijk regime
en/of
“op het moment van ziekte bevond de uitzendkracht zich in de volgende fase: fase 1 met uitzendbeding”
en/of
dat zijn, verdachtes, eerste ziektedag betrof 23-03-2015,
en/of
(met betrekking tot het onder b. genoemde geschrift)
dat hij, verdachte, werknemer was in dienst van de werkgever met loonheffingennummer [nummer 1]
en/of
dat hij, verdachte, (mijn werknemer) ziek is en werkt als uitzendkracht ingedeeld in fase A, 1, 2 of wettelijk regime
en/of
“op het moment van ziekte bevond de uitzendkracht zich in de volgende fase: fase 1 met uitzendbeding”
en/of
dat zijn, verdachtes, eerste ziektedag betrof 06-01-2017, terwijl hij, verdachte, in werkelijkheid (telkens) niet in dienst was bij en/of niet als uitzendkracht werkzaam was bij/voor [naam bedrijf] (loonheffingsnummer [nummer 1]), en/of er geen sprake was van een uitzenddienstverband,
zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode(s) van 25 maart 2015 tot en met 30 juli 2015 en/of 9 januari 2017 tot en met 2 december 2018, te Rotterdam en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) in strijd met artikel 49 Ziektewet, in elk geval een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, zulks terwijl dit/die feit(en) (telkens) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf en/of van (een) ander(en), terwijl hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden, dat die gegevens (telkens) van belang waren voor de vaststelling van verdachtes zijn recht op een verstrekking en/of tegemoetkoming, te weten (telkens) (een) uitkering op grond van de Ziektewet en/of een toeslag, dan wel (telkens) voor de hoogte en/of de duur van die verstrekking en/of tegemoetkoming, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) opzettelijk niet opgegeven aan, althans verzwegen voor, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen en/of Onze Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid dat hij, verdachte, in genoemde periode(s) (telkens) niet als werknemer en/of
uitzendkracht een dienstverband (Uitzendovereenkomst Fase A (met Uitzending)) had en/of geen arbeidsverhouding had met [naam bedrijf] en/of
dat hij, verdachte, niet als werknemer in de zin van de Ziektewet beschouwd kon
worden en/of
niet verzekerd was voor de Ziektewet en/of niet aan te merken was als
verzekerd voor de Ziektewet en/of dat sprake was van een gefingeerd dienstverband tussen hem, verdachte en [naam bedrijf] en/of
dat hij, verdachte, in genoemde periode(s) –al dan niet als administrateur en/of als boekhouder (binnen de/zijn eenmanszaak (KvK [KvK-nummer]) met de handelsnamen [handelsnaam 1] en/of [handelsnaam 2] en/of [handelsnaam 3]) - werkzaamheden en/of arbeid had verricht;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 maart 2015 tot en met 2 december 2018 te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) voorwerp(en),
te weten (totaal) euro 56.038,56 (euro 9.904,06 en/of euro 46.134,50), in elk geval een of meer geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, en/althans van (een) voorwerp(en), te weten
(totaal) euro 56.038,56 (euro 9.904,06 en/of euro 46.134,50), in elk geval een of meer
geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 januari 2017 tot en met 2 december 2018 te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) voorwerp(en), (totaal) euro 46.134,50, in elk geval een of meer geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) eigen misdrijf/misdrijven;
3.
hij op of omstreeks 5 februari 2018, in elk geval op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 februari 2018 tot en met 6 februari 2018, althans in de maand februari 2018, te Rotterdam en/of ’s-Gravenhage en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een formulier “Ziekteaangifte (in verband met aanvraag Ziektewet-uitkering)” betreffende
de werknemer [naam medeverdachte 1] en/of
de werkgever loonheffingennummer [nummer 2]
([naam eenmanszaak]) (blz 044-47);
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/althans valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of vervalsen door (een) ander(en), immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) toen en daar (telkens) valselijk in strijd met de waarheid
-zakelijk weergegeven-
in/op dat formulier vermeld en/of geschreven en/of opgenomen en/of aangekruist, en/althans door die ander(en) doen en/of laten vermelden en/of schrijven en/of opnemen en/of aankruisen,
dat (die) [naam medeverdachte 1] werknemer was in dienst van de werkgever met
loonheffingennummer [nummer 2]
en/of
dat (die) [naam medeverdachte 1] (mijn werknemer) ziek is en werkt als uitzendkracht ingedeeld in fase A, 1, 2 of wettelijk regime
en/of
“op het moment van ziekte bevond de uitzendkracht zich in de volgende fase: fase 1 met uitzendbeding”
en/of
dat die [naam medeverdachte 1] zijn, eerste ziektedag betrof 02-02-2018, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
4.
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 2 januari 2018 tot en met 8 januari 2018, te Rotterdam en/of Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk niet naar waarheid een of meerdere gegeven(s) heeft verstrekt aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen en/of Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in elk geval aan degene door wie of door wiens tussenkomst enige verstrekking of tegemoetkoming, te weten een Ziektewet-uitkering (aan/ten behoeve van [naam medeverdachte 2]),
werd verleend, door mededeling te doen en/of aan te geven dat [naam medeverdachte 2] vanaf 29 december 2017 ziek was en/of als uitzendkracht een dienstverband had en/of een arbeidsverhouding had met [naam eenmanszaak] en/of als werknemer in de zin van de Ziektewet beschouwd kon worden en/of verzekerd was voor de Ziektewet, en dit/die feit(en) kond(den) strekken tot bevoordeling van die [naam medeverdachte 2] en/of zichzelf en/of een ander,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden, dat die gegevens (telkens) van belang waren voor de vaststelling van die [naam medeverdachte 2] zijn recht op een verstrekking en/of tegemoetkoming,
te weten (telkens) (een) uitkering op grond van de Ziektewet en/of een toeslag, dan wel (telkens) voor de hoogte en/of de duur van die verstrekking en/of tegemoetkoming.