ECLI:NL:RBROT:2023:3562

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
10/185679-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met causaal verband tussen handelen verdachte en overlijden slachtoffer

Op 22 juli 2022 viel een vrouw uit het raam van een woning in Rotterdam, wat leidde tot haar overlijden. De verdachte, haar partner, was op dat moment in de woning en had eerder ruzie met haar. De rechtbank concludeert dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, aangezien hij haar bij de keel greep en met een stanleymes in haar hals sneed. De verdachte had verklaard dat hij haar wilde vermoorden, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor voorbedachten rade. De officier van justitie had moord geëist, maar de rechtbank achtte doodslag bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf. De rechtbank oordeelde dat er een causaal verband was tussen het handelen van de verdachte en de dood van het slachtoffer, omdat de omstandigheden die hij creëerde de vrouw ertoe brachten uit het raam te klimmen, wat resulteerde in haar fatale val. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een aanpassingsstoornis, en oordeelde dat hij verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de benadeelde partijen, waaronder de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/185679-22
Datum uitspraak: 26 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteland01] op [geboortedatum01] 1971,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de P.I. Rotterdam, locatie De Schie,
raadslieden mr. R.V. Paniagua en mr. M.C.A. Schulpen, beiden advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 april 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de primair impliciet primair ten laste gelegde moord;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

De feiten
Op 22 juli 2022 kreeg de politie een melding binnen dat er een vrouw uit het raam zou zijn gevallen of gesprongen uit de woning aan de [adres01] te Rotterdam. Verbalisanten troffen het slachtoffer aan op het trottoir. Het slachtoffer is ter plaatse aan haar verwondingen overleden. In de tuin aan de achterkant van de woning troffen verbalisanten de verdachte gewond aan.
Diverse getuigen verklaarden geschreeuw te hebben gehoord en te hebben gezien dat een vrouw vanaf de tweede verdieping naar beneden viel. Hoewel er ook over ‘springen’ wordt gesproken, gaat de rechtbank ervan uit dat het slachtoffer is gevallen nadat zij naar buiten was geklommen en zij zich vasthield met haar gezicht naar de muur van de woning gekeerd. De getuige [getuige01] verklaart dat expliciet en deze lezing past ook bij de manier waarop het slachtoffer op het trottoir terecht is gekomen, met haar hoofd richting de woning.
In de slaapkamer van de woning van het slachtoffer zagen verbalisanten bloed op de grond en op het bed. Zij zagen tevens bloed op het gordijn en troffen een bebloed stanleymes aan. Uit het sectierapport volgt dat het slachtoffer is overleden als gevolg van de beschadiging van de hersenen en het bloedverlies ten gevolge van de val. Er is vastgesteld dat het slachtoffer tevens snijletsel aan de hals had. Dit snijletsel aan de hals kan volgens het sectierapport niet worden gezien als dodelijk letsel, doch wel als ‘overleefbaar’ letsel.
Verklaring van verdachte
De verdachte, die er tijdens een gezamenlijke vakantie in juni 2022 achter was gekomen dat zijn partner, het slachtoffer, contact had met een andere man, heeft verklaard dat hij die ochtend ruzie heeft gekregen met het slachtoffer. Toen zij hem aangaf dat ze een instantie ging bellen en dat ze hem uit huis wilde hebben, heeft hij tegen haar gezegd dat hij haar ging vermoorden en dat hij daarna zichzelf zou gaan vermoorden. De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer daarop bij haar keel heeft gegrepen met twee handen en in haar keel heeft geknepen. Hij heeft het slachtoffer vervolgens met een stanleymes in haar hals gesneden. Het lukte het slachtoffer om het stanleymes onbruikbaar te maken. De verdachte is vervolgens naar de keuken gerend om een kapmes te pakken. Toen hij terug kwam, zag hij het slachtoffer niet meer. De verdachte keek uit het raam en zag haar op straat liggen. Daarop is verdachte van het balkon aan de achterzijde van de woning naar beneden gesprongen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen voor moord, omdat hij een al langer bestaand plan had om het slachtoffer van het leven te beroven. Daarin weegt de officier van justitie mee dat de verdachte heeft verklaard dat hij al tijdens de vakantie in juni 2022 het plan had om het slachtoffer van het leven te beroven, dat hij voor de confrontatie met het slachtoffer de voordeur van de woning op het nachtslot moet hebben gedaan en dat hij het stanleymes waarmee hij het slachtoffer in de keel heeft gesneden, dat hij ook nog eens kort voor de moord had vernieuwd, bij zich droeg in zijn joggingbroek, terwijl dat normaliter in zijn werkbroek zat.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, dus van zowel moord als doodslag. Ten aanzien van doodslag is aangevoerd dat het letsel dat de verdachte bij het slachtoffer heeft veroorzaakt, het snijden met het stanleymes en het dichtdrukken van de keel, niet heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. Daarom ontbreekt voldoende causaliteit tussen het handelen van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer. Betwist wordt dat het slachtoffer geen andere keuze had dan uit het raam te klimmen. Zij had ook andere opties om de woning te verlaten Bovendien is zij mogelijk gevallen en niet gesprongen. De subsidiair ten laste gelegde poging tot moord is niet te bewijzen, omdat er geen moment van kalm beraad en rustig overleg is vast te stellen, maar ten aanzien van de poging tot doodslag voert de verdediging geen verweer.
De beoordeling door de rechtbankDe rechtbank stelt vast dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het slachtoffer met beide handen bij haar keel heeft gegrepen en dat hij met een stanleymes in haar keel heeft gesneden. Hij heeft tevens verklaard dat hij haar wilde vermoorden.
Van voorbedachte raad is sprake indien de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op de betekenis en de gevolgen van het te nemen of genomen besluit en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
De verdachte heeft op 22 juli 2022 in zijn eerste verklaring bij de politie verklaard dat hij sinds hun vakantie naar Griekenland in juni 2022 van plan was om het slachtoffer te vermoorden. Tijdens deze vakantie zou de verdachte erachter zijn gekomen dat het slachtoffer vreemd ging. De verdachte is later teruggekomen op die verklaring. Uit het proces-verbaal van verhoor [1] volgt dat de raadsman van de verdachte tijdens het verhoor, dat in het ziekenhuis plaatsvond omdat de verdachte gewond was, meerdere malen opmerkt dat de verdachte op dat moment niet in staat is om gehoord te worden. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het eerste verhoor hem niet meer bijstaat. Mede daarom is de rechtbank van oordeel dat de eerste verklaring van de verdachte, die bij hem is afgenomen in het ziekenhuis op dezelfde dag dat het ten laste gelegde zich heeft afgespeeld, met enige terughoudendheid bekeken moet worden.
De verdachte heeft vanaf zijn eerste verhoor bekend dat hij het slachtoffer heeft gesneden en heeft geprobeerd te wurgen. Ook op de terechtzitting heeft hij uitvoerig verklaard. Zijn verklaringen zijn op hoofdlijnen steeds consistent geweest.
Het dossier bevat naast de hiervoor genoemde eerste verklaring van de verdachte weinig objectieve aanwijzingen die wijzen op bij de verdachte aanwezige voorbedachten rade.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte de voordeur van de woning op het nachtslot heeft gedaan. De verdediging heeft daar gemotiveerd verweer op gevoerd. Hoewel de verdachte en het slachtoffer de enige personen in de woning waren, kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen dat de verdachte deze sloten op de deur heeft gezet. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant01] [2] volgt dat de voordeur van twee schuiven was voorzien die als nachtsloten dienden. Op de foto gemaakt door de Forensische Opsporing op 22 juli 2022 lijkt zichtbaar dat de schuiven dicht staan, maar geheel duidelijk is dat niet. De onderste schuif was ten tijde van het onderzoek door verbalisant [verbalisant01] reeds vervangen door de verhuurder. Wel was het kozijn rondom de onderste sluitkom gebarsten. De bovenste schuif was enigszins verbogen, maar in het dossier staat niets over het aantreffen van barsten in het kozijn rondom de bovenste sluitkom. Bovendien heeft de verdediging terecht aangevoerd dat het op het eerste gezicht niet logisch is dat het verbuigen van de bovenste schuif (een indeuking) is veroorzaakt door het inrammen van de deur. De verbalisant heeft de verhuurder niet bevraagd over de vervangen onderste schuif en heeft die schuif ook niet gezien. Daarnaast is geen onderzoek gedaan naar de mogelijkheid dat de sloten tijdens dan wel door het inrammen van de deur naar beneden, dus dicht, zijn geschoven. Gelet hierop kan de rechtbank niet buiten gerede twijfel vaststellen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de nachtsloten op de deur heeft gezet.
Niet zonder meer kan een verband worden gelegd tussen de dood van het slachtoffer en het feit dat verdachte de zoon van het slachtoffer kort voor 22 juli 2020 om een nieuw mesje voor het stanleymes had gevraagd. Verdachte maakte immers tijdens zijn werk en het klussen bij die zoon veelvuldig gebruik van stanleymessen.
Dan resteert het feit dat de verdachte het stanleymes in de zak van zijn joggingbroek had gedaan in plaats van in zijn werkbroek. De verklaring die de verdachte hiervoor heeft gegeven, dat hij deze wilde gebruiken om een doos kapot te snijden, acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu hij dat voor het eerst op de zitting heeft verklaard. Dit enkele feit is echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om vast te stellen dat er een periode is geweest van kalm beraad en rustig overleg voordat verdachte tot de daden kwam die hebben geleid tot de dood van het slachtoffer.
Gelet hierop acht de rechtbank de voorbedachten rade niet wettig en overtuigend bewezen.
Het verweer van de verdediging met betrekking tot de causaliteit wordt door de rechtbank verworpen.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat zij, anders dan de verdediging voor ogen lijkt te hebben, van oordeel is dat de drie in de tenlastelegging opgenomen gedachtestreepjes niet los van elkaar kunnen worden gezien.
Gelet op het feit dat de verdachte tegen het slachtoffer zei dat hij haar wilde vermoorden, dat hij haar vervolgens probeerde te wurgen en haar met een stanleymes in de keel sneed, heeft het slachtoffer geen andere uitweg gezien om aan het uitzichtloze perspectief te ontkomen dan uit het raam te klimmen, met de fatale val als gevolg. De verdachte heeft met de handelingen die in de eerste twee gedachtestreepjes staan beschreven de omstandigheden in het leven geroepen die het slachtoffer ertoe hebben gebracht de beslissing te nemen; zij moest in haar paniek feitelijk kiezen uit twee kwaden: wachten tot de verdachte terugkwam om haar (met het kapmes) te vermoorden of de risicovolle klim uit het raam. Het gevolg van haar dood is daarmee in redelijkheid aan de verdachte toe te rekenen.
Daarmee is het causaal verband tussen de dood van het slachtoffer en het handelen van de verdachte gegeven. De rechtbank ziet niet in dat, zoals de verdediging stelt, het slachtoffer andere keuzes had kunnen maken. Als zij de kamer via een van de deuren zou verlaten, zou zij de verdachte tegen het lijf lopen, die naar de keuken was gerend om een kap- of hakmes te halen. De verdachte heeft weliswaar ontkend dat hij dit tegen haar heeft gezegd, maar het zal haar volkomen duidelijk zijn geweest dat de verdachte terug zou komen met een wapen, nu het hem niet gelukt was om haar dodelijk letsel toe te brengen met het stanleymes en dat niet langer geschikt was om haar om het leven te brengen.
De conclusie is dat de voorbedachten rade niet is komen vast te staan, maar wel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag.
4.1.1.
Conclusie
Het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 22 juli 2022 te Rotterdam
[slachtoffer01] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- die [slachtoffer01] met een stanleymes in de Keel te snijden en
- die [slachtoffer01] met kracht met beide handen in de keel te
knijpen en
aldus zodanige omstandigheden in het leven te roepen dat die [slachtoffer01] geen
andere uitweg zag dan via het raam aan hem - te proberen - te ontkomen, waarna zij van de tweede verdieping naar beneden is gevallen en als gevolg van die val letsel heeft bekomen, aan de gevolgen waarvan zij is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag van zijn vriendin. De verdachte heeft het slachtoffer geprobeerd te wurgen door haar met beide handen bij haar keel te grijpen en heeft haar vervolgens met een stanleymes in haar hals gesneden. Toen het slachtoffer zich verweerde en het stanleymes brak, is de verdachte naar de keuken gerend om een kapmes te pakken. De verdachte heeft voor het slachtoffer een levensbedreigende situatie geschapen, waardoor zij geen andere uitweg zag dan de verdachte te ontvluchten door uit het raam op de tweede verdieping te klimmen, waarna zij naar beneden is gevallen en dusdanig ernstig letsel heeft bekomen waaraan zij ter plekke is overleden. Dit allemaal in en vanuit haar eigen woning, een plek bij uitstek waar zij zich veilig had moeten voelen.
De verdachte heeft het slachtoffer het meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen. De nabestaanden zullen de gevolgen van dit grote verlies altijd moeten dragen, zoals ook door een van haar zonen en de zus van het slachtoffer ter terechtzitting tot uitdrukking is gebracht. Zij missen elke dag hun lieve en betrokken moeder en zus. Dit is een zeer ernstig feit waarvan de gevolgen op geen enkele wijze meer ongedaan kunnen worden gemaakt. Hoewel de verdachte wel vanaf het begin eerlijk heeft verteld wat hij heeft gedaan, heeft de verdachte niet echt verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Het lijkt erop dat hij zich vooral ook slachtoffer voelt. Ook heeft hij niet goed kunnen uitleggen wat het motief voor het doden van zijn vriendin is geweest, anders dan dat hij haar en zichzelf wilde vermoorden omdat zij de relatie beëindigde.
Het slachtoffer is bovendien op klaarlichte dag overleden op de openbare weg in het zicht van meerdere getuigen. Sommige getuigen hebben haar horen schreeuwen en haar ook zien vallen. In hun verklaringen is te lezen dat dit hen heeft geschokt. Maar ook in zijn algemeenheid schokt dit feit de rechtsorde en veroorzaakt het hevige gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 7 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte nooit eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Triple-rapportage
Psycholoog [psycholoog01] , psychiater [psychiater01] en forensisch milieuonderzoeker [forensisch milieuonderzoeker01] hebben naar aanleiding van een multidisciplinair onderzoek een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 14 februari 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Op het moment van opmaken van de triple rapportage is er geen sprake (meer) van een duidelijke DSM-5 stoornis, waarbij een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis niet uitgesloten kan worden. Wel is er in de persoonlijkheid van de verdachte duidelijk sprake van afhankelijke trekken. Ook is er sprake van beneden gemiddelde verstandelijke capaciteiten, zonder dat dit als een DSM-5 stoornis geclassificeerd kan worden. Er zijn voldoende aanwijzingen dat er ten tijde van het ten laste gelegde wel sprake is geweest van een aanpassingsstoornis bij de verdachte, als gevolg van relatieproblemen met zijn toenmalige partner. Deze stoornis lijkt zich ontwikkeld te hebben op zijn kwetsbaarheden die, in tamelijk rustige omstandigheden, minder aan de oppervlakte komen. Deze stoornis beïnvloedde ten dele de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde.
Bij de verdachte was er sprake van somberheid, toenemende spanning en angst in de weken voorafgaand aan het ten laste gelegde. Daarnaast heeft hij weinig inzicht in zijn gevoelens, emoties en tekortkomingen. Voorts had hij weinig coping strategieën tot zijn beschikking om op een adequate manier met relatieproblemen om te kunnen gaan en de situatie te blijven overzien. De verdachte lijkt zich op het moment van het ten laste gelegde wel te kunnen realiseren dat geweld strafbaar is, maar vanwege de overspoeling van emoties, het vernauwd denken en beperkte coping mechanismen, heeft hij deels gehandeld vanuit deze emoties. Hij is hierdoor dusdanig beïnvloed (met daarbij een verstoring van de draagkracht-draaglastbalans) dat hij in staat is geweest tot een zeer ernstig (voor het eerste) geweldsdelict, zonder dat er momenteel (nog) sprake is van een psychiatrische stoornis in engere zin. De deskundigen adviseren de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen, aangezien het aannemelijk is dat de beschreven problematiek deel heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. Er is geen sprake geweest van een allesoverheersende stoornis en dus ook niet van het hem niet kunnen aanrekenen van het ten laste gelegde.
Het recidiverisico op gewelddadig gedrag wordt (in het algemeen) laag ingeschat op zowel de korte als de lange termijn. Beschermende factoren zijn beperkt aanwezig. Indien de verdachte in de toekomst weer een intieme relatie zal hebben met een vrouw en er zou sprake zij van oplopende boosheid en (dreigende) verlating evenals een min of meer afhankelijke positie van de verdachte, wordt het risico op gewelddadig gedrag groter (laag-matig).
Momenteel is er geen sprake meer van een aanpassingsstoornis. Wel zijn bij de verdachte afhankelijke trekken aanwezig. Met name in relaties met vrouwen kan dit in de toekomst voor problemen zorgen. Ook is er sprake van sociaal-maatschappelijke problemen. Er zijn onduidelijkheden over de verblijfstatus. De verdachte heeft geen werk, geen inkomen en geen huisvesting. Dit alles behoeft aandacht en begeleiding. Het zwaartepunt van de behandeling zal met name in een ambulant kader moeten worden vormgegeven. De deskundigen achten een klinische behandeling daarvoor niet geïndiceerd. Gezien de aard en de ernst van het ten laste gelegde is het advies van de rapporteurs om deze behandeling en begeleiding in het kader van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden vorm te geven.
Reclasseringsrapport
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 6 april 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De reclassering sluit zich aan bij het advies van de psychiater, psycholoog en milieu-onderzoeker om aan de verdachte tbs met voorwaarden op te leggen. De reclassering adviseert om de behandeling, gezien zijn kwetsbare houding en met name om de overgang van penitentiaire inrichting naar buiten toe in de maatschappij soepeler over te laten gaan, te laten aanvangen in een FPA voor diagnostiek en behandeling om vervolgens door te stromen naar een forensische F-RIBW. De reclassering heeft daarnaast een aantal andere voorwaarden opgesteld.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog ten aanzien van de toerekenbaarheid gedragen worden door hun bevindingen, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een aanpassingsstoornis in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De straf valt lager uit dan door de officier van justitie is geëist, voornamelijk omdat de rechtbank uitgaat van doodslag en niet van moord.
De rechtbank ziet, net als de officier van justitie, geen aanleiding om daarnaast tbs met voorwaarden of een andersoortige voorwaardelijke straf op te leggen. De hoogte van de straf die de rechtbank passend en geboden vindt, is gezien het bepaalde in artikel 38 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht niet verenigbaar met een tbs met voorwaarden. De deskundigen hebben bovendien gerapporteerd dat de verdachte niet meer lijdt aan een stoornis waarvoor behandeling moet plaatsvinden. Tevens is het recidiverisico verwaarloosbaar zolang de verdachte geen intieme relatie heeft met een vrouw waarbij sprake is van oplopende boosheid en (dreigende) verlating en een min of meer afhankelijke positie van de verdachte. Momenteel heeft de verdachte met name sociaal-maatschappelijke problemen, waarop naar het oordeel van de rechtbank ook in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden ingezet.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen gevangenisstraf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.000,- aan materiële schade, een vergoeding van € 30.000,- aan immateriële schade en een vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij02] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 18.741,60 aan materiële schade, een vergoeding van € 30.000,- aan immateriële schade en een vergoeding van € 20.000,- aan affectieschade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij03] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.775,96 aan materiële schade en een vergoeding van € 20.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de door de drie benadeelde partijen gevorderde materiële schade en affectieschade toe te wijzen en de benadeelde partij in de vordering van vergoeding van nader te onderbouwen toekomstige schade niet-ontvankelijk te verklaren. Hij heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de gevorderde immateriële schade.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de gevorderde immateriële shockschade te matigen en de gevorderde nader te onderbouwen schade af te wijzen. Voorts heeft de verdediging verzocht de door de benadeelde partij [benadeelde partij02] gevorderde materiële schade die ziet op het verlies aan verdienvermogen af te wijzen omdat die post onvoldoende onderbouwd is. De verdediging heeft geen verweer gevoerd op de overige aangevoerde materiële schade of op de gevorderde affectieschade.
8.3.
Beoordeling
T.a.v. de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij onder behandeling is bij een psychiater als gevolg van de confrontatie met het lichaam van zijn moeder op straat. De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 20.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu er geen verweer is gevoerd op de affectieschade, zal het overeenkomstig het gestelde in het Besluit vergoeding affectieschade gevorderde bedrag van € 17.500,- geheel worden toegewezen. De gevorderde nader te onderbouwen schade ter hoogte van € 2.000,- zal worden afgewezen vanwege het ontbreken van een juridische grondslag voor de schadepost.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 22 juli 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
T.a.v. de benadeelde partij [benadeelde partij02]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit materiële schade is toegebracht. Nu de gevorderde schade die ziet op de lijkbezorging, ter hoogte van € 12.935,44, en de gevorderde schade die ziet op de medische kosten, ter hoogte van € 829,36, de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdediging niet is weersproken, zal de vergoeding van de gevorderde materiële schade die op die posten ziet worden toegewezen. Voor het verlies van verdienvermogen maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid. De rechtbank vindt het voorstelbaar dat de benadeelde partij na het overlijden van het slachtoffer enige tijd niet in staat was om te werken. Dat ligt anders met betrekking tot het bijwonen van de pro formazittingen. Bijwoning daarvan is immers niet noodzakelijk. De rechtbank schat de materiële schade die ziet op verlies aan verdienvermogen op € 2.000,-.
Voorts is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Uit de overgelegde medische informatie volgt dat hij onder behandeling staat van een psycholoog en dat hij dagelijks medicatie slikt als gevolg van de confrontatie met het lichaam van zijn moeder op straat. Hij slaapt slecht en heeft nachtmerries. De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 20.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu er geen verweer is gevoerd op de affectieschade, zal het overeenkomstig het gestelde in het Besluit vergoeding affectieschade gevorderde bedrag van € 20.000,- geheel worden toegewezen. De gevorderde nader te onderbouwen schade ter hoogte van € 2.000,- zal worden afgewezen vanwege het ontbreken van een juridische grondslag voor de schadepost.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 22 juli 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
T.a.v. de benadeelde partij [benadeelde partij03]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit materiële schade is toegebracht, de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdediging niet is weersproken, zal de gevorderde materiële schade ter hoogte van € 775,96 worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Uit haar slachtofferverklaring volgt dat ze een nauwe relatie had met het slachtoffer, die meer was dan enkel een zusterrelatie. Daarnaast staat ze onder behandeling van een psycholoog en slikt ze dagelijks medicatie als gevolg van de confrontatie met het lichaam van haar moeder op straat. De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 15.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gevorderde nader te onderbouwen schade ter hoogte van € 1.000,- zal worden afgewezen vanwege het ontbreken van een juridische grondslag voor de schadepost.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 22 juli 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij01] een schadevergoeding betalen van € 37.500,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij02] een schadevergoeding betalen van € 55.764,80 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij03] een schadevergoeding betalen van € 15.775,96 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] te betalen een bedrag van
€ 37.500,- (zegge: zevenendertigduizendvijfhonderd euro), bestaande uit € 20.000,- aan immateriële schade en € 17.500,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij02] te betalen een bedrag van
€ 55.764,80 (zegge: vijfenvijftigduizendzevenhonderdvierenzestig euro en tachtig eurocent), bestaande uit € 15.764,80 aan materiële schade, € 20.000,- aan immateriële schade en € 20.000,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij03] te betalen een bedrag van
€ 15.775,96 (zegge: vijftienduizendzevenhonderdvijfenzeventig euro en zesennegentig eurocent), bestaande uit € 775,96 aan materiële schade en aan € 15.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het gedeelte van de vorderingen van de benadeelde partijen dat ziet op nader te onderbouwen schade;
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vorderingen; bepaalt dat dit deel van de vorderingen slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 37.500,- (zegge: zevenendertigduizendvijfhonderd euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 37.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
222 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij02] te betalen
€ 55.764,80 (zegge: vijfenvijftigduizendzevenhonderdvierenzestig euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 55.764,80 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
304 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij03] te betalen
€ 15.775,96 (zegge: vijftienduizendzevenhonderdvijfenzeventig euro en zesennegentig eurocent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 15.775,96 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
113 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en S. Zuidwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 juli 2022 te Rotterdam
[slachtoffer01] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door
- die [slachtoffer01] met een stanleymes, in elk geval een scherp/puntig voorwerp, in de
keel/nek te snijden en/of te steken en/of
- die [slachtoffer01] met kracht met beide handen de keel dicht te drukken / in de keel te
knijpen en/of
- aldus zodanige omstandigheden in het leven te roepen dat die [slachtoffer01] geen
andere uitweg zag dan via het raam aan hem – te proberen – te ontkomen, waarna of
waardoor zij van de tweede verdieping naar beneden is gevallen of gesprongen en als
gevolg van die val of sprong letsel heeft bekomen, aan de gevolgen waarvan zij is
overleden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 22 juli 2022 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [slachtoffer01]
- met een stanleymes, in elk geval een scherp/puntig voorwerp, in de keel/nek heeft gesneden en/of gestoken en/of
- met kracht met beide handen de keel heeft dichtgedrukt / in de keel heeft geknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor verdachte met documentcode [documentcode01] .VHR, p. 65 t/m 72 van zaaksdossier [dossiernaam01] .
2.Proces-verbaal van bevindingen met documentcode [documentcode02] .AMB, p. 92 t/m 98 van zaaksdossier [dossiernaam01] .