In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de vereffening van de nalatenschap van de heer [naam01], die op 4 juli 2022 is overleden. De verzoeker, die als vereffenaar optreedt, heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard en verzoekt de kantonrechter om de vereffening op te heffen op grond van artikel 4:209 lid 1 BW. Hij stelt dat de nalatenschap negatief is, met activa ter waarde van ongeveer € 6.800,- en passiva van ongeveer € 9.400,-. De kantonrechter overweegt dat het enkele feit dat er meer schulden zijn dan bezittingen niet voldoende is om de vereffening op te heffen. Er moet sprake zijn van een verwachting dat de kosten van de vereffening hoger zijn dan de bezittingen, wat in dit geval niet is aangetoond. De verzoeker heeft niet gesteld dat hij kosten heeft gemaakt of nog moet maken voor de vereffening. Daarom wordt het verzoek tot opheffing van de vereffening afgewezen.
De kantonrechter wijst de verzoeker erop dat hij als vereffenaar verantwoordelijk is voor het opstellen van een boedelbeschrijving en het verkopen van de inboedel om de schulden te kunnen voldoen. De schulden moeten naar rato worden voldaan, met inachtneming van de wettelijke rangorde. De beschikking is openbaar uitgesproken en de verzoeker en belanghebbenden hebben het recht om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen.