Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Onderzoek op de terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Eis officier van justitie
- vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot moord;
- bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 324 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarden – kort gezegd - : een meldplicht, opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een inspanningsverplichting tot het verkrijgen van een dagbesteding;
- oplegging van de maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht, bestaande uit een contact- en locatieverbod met betrekking tot het slachtoffer [slachtoffer01] voor de duur van 5 jaar, waarbij 1 week hechtenis opgelegd kan worden per overtreding, tot een maximum van 6 maanden, en de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel.
4.Waardering van het bewijs
suicide by copte plegen. Om dit te laten slagen, zou aangeefster in staat moeten zijn geweest om de politie te bellen. Als hij haar had gedood, zou dat niet mogelijk zijn geweest. Daarnaast was er, gelet op de psychische toestand van verdachte, geen sprake van kalm beraad en rustig overleg en dus niet van voorbedachte rade. Wel heeft de verdachte bekend dat hij met zijn arm de keel van aangeefster dicht heeft geknepen. De subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling kan derhalve wel bewezen worden verklaard.
5.Strafbaarheid feit
mishandeling
6.Strafbaarheid verdachte
7.Motivering straf en maatregel
8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel
9.Toepasselijke wettelijke voorschriften
10.Bijlagen
11.Beslissing
gevangenisstraf voor de duur van 396 dagen;
180 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
vervangende hechteniswordt toegepast voor de duur van
1 (één) week, met een totale duur van ten hoogste
6 (zes) maanden;
de benadeelde partij [slachtoffer01], te betalen een bedrag van
€ 4.903,04 (zegge: vierduizend negenhonderdendrie euro en vier cent), bestaande uit € 1.903,04 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf tot aan de dag der algehele voldoening;
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 4.903,04, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 4.903,04niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
59 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.