ECLI:NL:RBROT:2023:3388

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
10069952
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van koopovereenkomst buiten verkoopruimte en terugbetaling van koopsom

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een koper en een verkoper over de ontbinding van een koopovereenkomst voor gereedschappen. De koper, aangeduid als [eiser01], heeft de overeenkomst ontbonden en vordert terugbetaling van een bedrag van € 7.880,00, dat hij stelt te hebben betaald, inclusief een contante betaling van € 5.000,00. De verkoper, aangeduid als [gedaagde01], betwist dat hij dit bedrag heeft ontvangen en stelt dat de koper slechts € 2.880,00 heeft betaald. De zaak is ontstaan na een verkoop buiten de verkoopruimte, waarbij de koper gebruik heeft gemaakt van zijn bedenktijd om de overeenkomst te ontbinden.

De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 10 januari 2023, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun gemachtigden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst onder de consumentenbescherming valt en dat de koper recht heeft op ontbinding binnen 14 dagen na ontvangst van de goederen. De rechter heeft de lezing van de koper als waarschijnlijker beoordeeld, maar heeft de verkoper toegelaten tot het leveren van tegenbewijs met betrekking tot de contante betaling van € 5.000,00. De beslissing om het tegenbewijs te leveren is vastgesteld voor een rolzitting op 19 april 2023.

De uitspraak benadrukt de rechten van consumenten bij overeenkomsten die buiten de verkoopruimte zijn gesloten en de verplichtingen van verkopers om aan deze rechten te voldoen. De zaak illustreert ook de noodzaak voor verkopers om hun stellingen goed te onderbouwen, vooral wanneer er sprake is van contante betalingen die niet zijn vastgelegd in de overeenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10069952 \ CV EXPL 22-26485
datum uitspraak: 24 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] (gemeente [gemeente01] ),
eiser,
gemachtigde: mr. M.A. Kale,
tegen
[gedaagde01], die handelt onder de naam
[handelsnaam01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.J. Ouderdorp.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 9 augustus 2022, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord, met bijlagen;
  • de brief van 24 oktober 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de aanvullende bijlagen van [eiser01] .
1.2.
Op 10 januari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig: [eiser01] , bijgestaan door mr. M.A. Kale als gemachtigde, en [gedaagde01] , bijgestaan door mr. R.J. Ouderdorp als gemachtigde. Van hetgeen is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Op 18 maart 2021 heeft [gedaagde01] [eiser01] , die op dat moment bezig was in de tuin van zijn buurman, benaderd om gereedschappen te kopen die [gedaagde01] op dat moment in zijn bestelbus vervoerde.
2.2.
Partijen hebben vervolgens een deels voorgedrukte orderbon ondertekend, waarop een aantal producten is vermeld voor een totaalprijs van € 2.880,00. Het vakje voor “Pin” is op deze orderbon aangevinkt, de vakjes voor “Contant” en “Bank” niet. Op een doordruk van deze orderbon is met de hand onder bovenvermelde totaalprijs de tekst “Contant 5000” geschreven, alsmede het getal “7880” (zijnde een optelsom van 2.880 en 5.000).
2.3.
[eiser01] heeft op 18 maart 2021 om 12:28 uur € 2.000,00 contant opgenomen, om 12:29 uur nogmaals € 2.000,00 en om 12:30 uur € 1.000,00. Twee minuten later, om 12:32 uur, heeft [eiser01] € 2.880,00 betaald aan [gedaagde01] via een betaalautomaat van [gedaagde01] .
2.4.
Op 19 maart 2021, heeft [eiser01] een e-mail aan [gedaagde01] gestuurd met, voor zover nu van belang, de volgende tekst:
“Op 18-03-2021 sloot ik met u een overeenkomst voor de afname van een aantal beursgoederen tegen een prijs van € 7880,-. Ik sloot de overeenkomst via verkoop op straat.
Wat is het probleem?
Ik heb me bedacht. Daarom wil ik gebruik maken van mijn bedenktijd en de overeenkomst ongedaan maken.
[…]
Wat verwacht ik van u?
Omdat ik de overeenkomst ongedaan maak binnen de bedenktijd, heb ik recht op terugbetaling van mijn geld. Ik vraag u vriendelijk om mijn betaling van € 7880,- euro binnen tien dagen terug te storten op mijn rekening […]”
2.5.
[gedaagde01] heeft niet voldaan aan bovengenoemd verzoek van [eiser01] . De goederen die [gedaagde01] aan [eiser01] heeft geleverd staan opgeslagen bij [eiser01] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan hem te betalen € 7.880,00 met rente vanaf 2 april 2021, dan wel vanaf 11 april 2021, dan wel vanaf 30 juni 2022, dan wel vanaf de dag van dagvaarding;
  • [gedaagde01] te veroordelen aan hem te betalen € 913,00 ter zake buitengerechtelijke kosten;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser01] baseert de eis – kort gezegd – op het volgende. [eiser01] heeft de koopovereenkomst met [gedaagde01] ontbonden, waardoor een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door partijen ontvangen prestaties is ontstaan. Dat betekent dat [gedaagde01] de koopsom van € 7.880,00 dient terug te betalen en [eiser01] de geleverde zaken weer aan [gedaagde01] dient af te staan. [gedaagde01] heeft ondanks diverse aanmaningen niet betaald en is dan ook buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente verschuldigd.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert – kort gezegd – het volgende aan. [gedaagde01] heeft slechts € 2.880,00 van [eiser01] ontvangen. Het door [eiser01] contant opgenomen bedrag van € 5.000,00 heeft [gedaagde01] niet ontvangen. [gedaagde01] beroept zich op artikel 6:248 lid 2 BW en stelt dat de ontbinding van de overeenkomst niet kan worden toegewezen nu de consumentenbescherming hiervoor niet is bedoeld. Tevens heeft [eiser01] niet voldaan aan artikel 6:230r lid 4 BW: [gedaagde01] heeft aangeboden de zaken op te halen maar [eiser01] is daar niet op ingegaan. Ten slotte heeft [eiser01] evenmin aan artikel 6:230s BW voldaan.
3.4.
Op de overige stellingen van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling, in het navolgende ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de overeenkomst die zij hebben gesloten, met [eiser01] als consument, een overeenkomst buiten de verkoopruimte betreft in de zin van artikel 6:230g lid 1 sub f, sub 1 BW. Op de voet van artikel 6:230o lid 1 sub b, sub 1 BW kan de consument, [eiser01] in dit geval, een dergelijke overeenkomst zonder opgave van redenen ontbinden binnen 14 dagen na de dag waarop hij de zaken heeft ontvangen. Dit heeft van [eiser01] ook gedaan met zijn e-mail van 19 maart 2021. De vraag is echter wat de inhoud is van de overeenkomst die [eiser01] heeft ontbonden.
4.2.
De kernvraag hierbij is, gegeven het partijdispuut in de onderhavige procedure, welk bedrag [eiser01] in totaal heeft betaald aan [gedaagde01] . [gedaagde01] erkent wel dat hij op 18 maart 2021 samen met [eiser01] naar een geldautomaat is gereden en dat [eiser01] destijds ook contant geld heeft opgenomen, maar vanaf dat moment lopen de lezingen van partijen uiteen.
4.2.1.
Volgens [gedaagde01] ontstond er na de geldopname discussie over welke producten [eiser01] van [gedaagde01] zou afnemen. [eiser01] zou hebben gezegd dat hij zou betalen als “de twee stoomcleaners” uitgeladen zouden zijn. [gedaagde01] zou toen direct duidelijk hebben gemaakt dat het om één stoomcleaner (Hyundai Hy200h) zou gaan, en niet ook om een tweede (Hyundai Hy180h), die op dat moment nog in de bus van [gedaagde01] zou hebben gestaan. Partijen hebben volgens [gedaagde01] vervolgens afgesproken dat [eiser01] alleen de op dat moment reeds uitgeladen producten zou afnemen tegen een bedrag van € 2.880,00.
4.2.2.
[eiser01] stelt zich daarentegen op het standpunt dat hij € 5.000,00 in contanten en € 2.880,00 via een pinautomaat aan [eiser01] heeft betaald voor de op de orderbon vermelde producten. De vermelding “Contant 5000” heeft hij naar eigen zeggen op de orderbon geschreven in het bijzijn van [gedaagde01] , waarna hij er nog een grap over heeft gemaakt dat hij op die manier thuis kon verantwoorden waar het contant opgenomen geld aan was besteed. Hij betwist dat er stoomcleaners aanwezig waren en dat daar een discussie over is gevoerd; de bus van [gedaagde01] zou volledig zijn uitgeladen.
4.3.
Partijen zijn het er dus over eens dat er (in ieder geval) € 2.880,00 per pintransactie is betaald door [eiser01] . Ten aanzien van de € 5.000,00 aan contanten overweegt de kantonrechter als volgt.
4.3.1.
Het voorgedrukte deel van de orderbon bevat een lijst met productnamen. De term “stoomcleaner” komt in die lijst niet voor. De
voorgedrukteorderbon komt derhalve niet overeen met de producten die volgens [gedaagde01] onderdeel zijn van de (oorspronkelijke) koopovereenkomst, voordat daar volgens hem discussie over ontstond. De lezing van [gedaagde01] vindt dan ook geen basis in de voorgedrukte orderbon. Het had op de weg van [gedaagde01] gelegen om een verklaring te geven voor de afwezigheid van de stoomcleaner(s) op de orderbon, nu het merendeel van de volgens hem door hem afgeleverde producten wél op de voorgedrukte lijst staat en de afwezigheid van een stoomcleaner in die zin een opvallende uitzondering is.
4.3.2.
Daarnaast maakt de omstandigheid dat de pinbetaling van € 2.880,00 is gedaan slechts twee minuten na het moment waarop [eiser01] zijn laatste geldopname deed, de lezing van [gedaagde01] niet direct waarschijnlijk. Volgens [gedaagde01] zou er immers in de tussentijd nog een discussie hebben plaatsgevonden over de stoomcleaners en de af te nemen producten en prijs, en zouden partijen dus binnen slechts twee minuten tot een akkoord en praktische afwikkeling zijn gekomen. Waarschijnlijker is dat [eiser01] direct – en zonder een discussie te voeren – na de laatste geldopname het restantbedrag van € 2.880,00 aan [gedaagde01] heeft betaald.
4.3.3.
Ten slotte bevat de lezing van [gedaagde01] de niet te verklaren tegenstrijdigheid dat hij enerzijds heeft aangevoerd dat hij zijn bus voor een garantiecheck bij de dealer moest inleveren en de bus daarom leeg wilde hebben, maar anderzijds heeft aangevoerd dat de “tweede” stoomcleaner (Hyundai Hy180h) geen onderdeel van de koopovereenkomst vormde en dus (hoe dan ook) in de bus van [gedaagde01] zou achterblijven.
4.4.
De voorlopige conclusie van de kantonrechter luidt dat de lezing van [eiser01] haar waarschijnlijker voorkomt dan die van [gedaagde01] . De omstandigheden dat slechts het hokje bij “Pin” is aangevinkt op de orderbon en de tekst “Contant 5000” niet op de originele orderbon vermeld staat, maken dat in het licht van de bovengenoemde overwegingen niet anders. Alvorens tot een definitieve conclusie te kunnen komen, zal een bewijsopdracht worden gegeven.
4.5.
[eiser01] beroept zich op het rechtsgevolg van zijn stelling dat hij € 5.000,00 contant heeft betaald aan [gedaagde01] , namelijk terugbetaling van (onder meer) dit bedrag. Hij heeft deze stelling voldoende gemotiveerd, maar [gedaagde01] heeft met zijn lezing deze stelling tevens gemotiveerd betwist. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv dient [eiser01] in beginsel zijn stelling dat hij € 5.000,00 contant heeft betaald aan [gedaagde01] te bewijzen. De kantonrechter acht deze stelling echter, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, voorshands bewezen. Tegen deze voorshands bewezen geachte stelling staat tegenbewijs open. Dit houdt niet in dat [gedaagde01] bewijs van het tegendeel hoeft te leveren; voldoende is dat hij onderbouwde feiten en omstandigheden naar voren brengt waaruit geconcludeerd kan worden dat de stelling van [eiser01] niet waar kan zijn. [gedaagde01] zal overeenkomstig zijn aanbod hiertoe worden toegelaten.
4.6.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
laat [gedaagde01] toe tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat [eiser01] op 18 maart 2021 € 5.000,00 contant heeft betaald aan [gedaagde01] ;
5.2.
bepaalt dat:
  • [gedaagde01] zich op de rolzitting van
  • als [gedaagde01] tegenbewijs wil leveren door schriftelijke bewijsstukken, hij deze stukken meteen met zijn akte in het geding moet brengen;
  • als [gedaagde01] getuigen wil laten horen, hij in zijn akte opgave moet doen van de naam en woonplaats van de te horen getuigen en van de verhinderdata van alle betrokkenen voor de komende vier maanden, waarbij wordt opgemerkt dat [gedaagde01] te zijner tijd zelf moet zorgen voor behoorlijke oproeping van de getuigen;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
48637