ECLI:NL:RBROT:2023:3332

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
10-239190-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging met partiële vrijspraak voor lichamelijk letsel

Op 17 februari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. Het incident vond plaats op 4 juli 2020 in Rotterdam, waar de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer, die weerloos op de grond lag. Het slachtoffer werd geschopt en geslagen, en er werd vastgesteld dat hij een steekwond in zijn bovenbeen had opgelopen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het slachtoffer letsel had, niet kon worden vastgesteld wie van de daders de steekwond had toegebracht, wat leidde tot een partiële vrijspraak voor dat deel van de tenlastelegging. De rechtbank hield rekening met de recidive van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en daarnaast een taakstraf van 100 uren. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, en legde bijzondere voorwaarden op in verband met reclassering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-239190-20
Datum uitspraak:17 februari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1992,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
gemachtigd raadsman mr. S.C. van Klaveren, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 februari 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, te weten openlijke geweldpleging (met partiële vrijspraak ten aanzien van enig lichamelijk letsel);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen met aftrek voorarrest, waarvan vijfenzeventig dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden, zoals vermeld in het reclasseringsrapport van 30 januari 2023, en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Uit het dossier blijkt onvoldoende duidelijk wat er die avond is gebeurd en wat de verdachte heeft gedaan. De verdachte ontkent dat hij het slachtoffer heeft gestoken en als eerste heeft geslagen. Wettig en overtuigend bewijs op dit punt ontbreekt.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
Wettig en overtuigend kan bewezen worden dat de verdachte geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer en hem hierbij heeft geschopt en geslagen, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Ook is vast komen te staan dat het slachtoffer door het geweld een steekwond in het bovenbeen heeft opgelopen. Dit blijkt uit de verklaring van het slachtoffer, die voldoende steun vindt in de verklaring van de verdachte en zijn medeverdachte, alsmede in de verklaringen van enige getuigen. Het strafverzwarende deel van de tenlastelegging, te weten dat de verdachte het slachtoffer enig letsel heeft toegebracht, kan niet worden bewezen omdat niet duidelijk is geworden wie van de daders de steekverwonding heeft toegebracht. Daar wordt partieel vrijspraak gevorderd.
4.2.
Beoordeling
Openlijke geweldpleging
De rechtbank stelt voorop dat van het “in vereniging” plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Deze bijdrage hoeft zelf niet van gewelddadige aard te zijn. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op zaterdag 4 juli 2020 was de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte01] en in elk geval één ander in Rotterdam bij de café [horecagelegenheid01] Ook aangever [slachtoffer01] was daar samen met twee neven en drie vrienden. Tussen de twee groepen is een ruzie ontstaan. Daarbij hebben de verdachte en medeverdachte de confrontatie opgezocht. De medeverdachte is op de neef van aangever afgelopen en riep “Wat kijk je nou”. Vervolgens heeft de verdachte de aangever in het gezicht geslagen. Daarna is een gevecht ontstaan waarbij de aangever op de grond is gevallen. Terwijl hij op de grond lag, werd hij geschopt en geslagen door meerdere personen. De verdachte heeft bekend dat hij heeft gevochten en ook de medeverdachte heeft bekend dat hij klappen heeft gegeven. Na het incident bleek dat de aangever een steekwond in zijn bovenbeen had. De rechtbank ziet dit geweld als één incident, waar de verdachte een bijdrage aan heeft geleverd die van voldoende gewicht is.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
Enig lichamelijk letsel
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het strafverzwarende gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op het feit dat het handelen van de verdachte enig lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad, te weten een steekwond in het bovenbeen, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Weliswaar heeft het slachtoffer een steekverwonding opgelopen, waaruit geconcludeerd kan worden dat hij met een mes in het bovenbeen is gestoken. Voor bewezenverklaring van deze strafverzwarende omstandigheid is echter vereist dat de steekwond het gevolg is van het door de verdachte zelf gepleegde geweld. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet vast is komen te staan wie van de daders met het mes in het been van het slachtoffer gestoken heeft. Daarom wordt de verdachte partieel vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 4 juli 2020 te Rotterdam openlijk, te weten aan de [adres delict01] , in elk geval aan de openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer01] door:
- te slaan en te stompen tegen het jukbeen, althans het gezicht, van die [slachtoffer01] en
- ( meermalen) te slaan en te stompen tegen het lichaam van die [slachtoffer01] en
- ( meermalen) te slaan en te stompen en te schoppen en te trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer01] terwijl die [slachtoffer01] op de grond lag en
- met een mes te steken in het bovenbeen van die [slachtoffer01] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft in de vroege ochtend, midden op straat, samen met anderen, geweld gebruikt tegen het slachtoffer. Het slachtoffer is geschopt en geslagen, ook terwijl hij weerloos op de grond lag. Verder is hij door één van de geweldsplegers met een mes gestoken.
Zoals is gebleken uit de mondelinge toelichting op de vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting, heeft het incident zowel lichamelijk als geestelijk een aanzienlijke impact op het slachtoffer gehad.
Het incident vond plaats nabij een uitgaansgelegenheid in het centrum van Rotterdam, een plek die veilig en gezellig moet zijn voor iedereen die zich daar bevindt. Gelet op het openlijke karakter van dit incident, dat door meerdere buurtbewoners en omstanders is gezien, brengt dit geweldsmisdrijf ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg. Met zijn handelen heeft de verdachte bovendien blijk gegeven geen respect voor de lichamelijke integriteit van anderen te hebben.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages reclassering
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport dat Reclassering Nederland over de verdachte heeft opgemaakt, gedateerd 30 januari 2023. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven - het volgende in.
De reclassering ziet risico’s op verschillende leefgebieden. De verdachte heeft al eerder onder toezicht van de reclassering (met behandelverplichting) gestaan, maar dit heeft onvoldoende opgeleverd. De zorgen die er toen waren, bestaan nog steeds. Ondanks het feit dat eerdere hulp van de reclassering niet het gewenste resultaat heeft gehad, acht de reclassering het van belang dit nogmaals te proberen, mede gezien de behandelingsbereidheid van de verdachte. De reclassering adviseert daarom een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden ambulante behandeling en een inspanningsverplichting ten aanzien van de dagbesteding op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank let bij het bepalen van de strafmaat en de duur van de straf op de ernst en de aard van het feit en neemt daarbij ook in aanmerking de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Hierbij is tevens aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Gelet op het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte al meerdere keren is veroordeeld voor openlijke geweldpleging acht de rechtbank een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf passend en geboden. Gelet op het advies van de reclassering zal een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd, met de voorwaarden zoals geadviseerd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen.
Gelet is tot slot op het tijdverloop van deze zaak en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Bij de berechting van een zaak heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn.
De redelijke termijn is aangevangen op 22 september 2020 en de overschrijding van 6 maanden is niet toe te rekenen aan de verdachte. De rechtbank zal bij het bepalen van (de hoogte) van de straffen hiermee rekening houden en in plaats van een taakstraf van 120 uur een taakstraf van 100 uur opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

Volgens de beslaglijst in het dossier rust op het geldbedrag van € 80,- alleen conservatoir beslag ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom geen beslissing nemen op dit punt.

9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer01] , bijgestaan door mr. P. Hogerbrugge, advocaat te Rotterdam. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 185,- aan materiële schade (vergoeding verblijf ziekenhuis en kleding) en een vergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij is volgens de officier van justitie volledig toewijsbaar, met dien verstande dat de dagvergoeding voor een verblijf in het ziekenhuis in 2020 € 30,- bedroeg, en niet € 35,- zoals gevorderd. Het geschatte bedrag voor de kleding is redelijk en billijk evenals de immateriële vordering, gelet op de bijgevoegde jurisprudentie. Het te vergoeden bedrag moet hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt verdediging
Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair refereert de verdediging zich ten aanzien van het materiële deel aan het oordeel van de rechtbank. De immateriële vordering moet aanzienlijk worden gematigd, nu niet voldoende vastgesteld kan worden wat de psychische gevolgen van het incident voor het slachtoffer zijn geweest. Ter terechtzitting is immers naar voren gebracht dat het slachtoffer voor het incident al kampte met psychische problematiek.
9.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. Het slachtoffer heeft een steekverwonding opgelopen aan zijn been. Het gevorderde bedrag ad € 185,- voor de schade aan de kleding, is niet nader onderbouwd met bijvoorbeeld een bon.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de broek van het slachtoffer onherstelbaar beschadigd is en schat het schadebedrag daarvan op € 50,-. De standaard dagvergoeding voor een verblijf in het ziekenhuis betrof in 2020 € 30,- per dag.
De immateriële schadevordering is niet nader onderbouwd en dus is onduidelijk wat precies de mentale gevolgen voor het slachtoffer geweest zijn. Daar komt bij dat ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij ook voor het incident kampte met mentale klachten.
De jurisprudentie waar door de raadsman op is gewezen acht de rechtbank niet geheel vergelijkbaar met onderhavige zaak – zo is daar bijvoorbeeld sprake van twee steekwonden en is ook gebruik gemaakt van een honkbalknuppel. De rechtbank zal – mede gelet op de FARR-verklaring - zelf een bedrag aan immateriële schade vaststellen dat zij billijk acht. Die schade zal op dit moment op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering op dit moment ontbreken. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 4 juli 2020.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 830,-, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht (16 dagen), bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
74 (vierenzeventig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen voor zijn problematiek door De Waag, Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, gedurende de gehele proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijwilligerswerk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag. De veroordeelde toont bewijzen van zijn inspanning aan de toezichthouder en/of de toezichthouder onderhoudt contact met de werkconsulent van de gemeente om het traject aldaar te monitoren;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
100 (honderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 830,- (zegge: achthonderddertig euro),bestaande uit € 80,- aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van te betalen
€ 830,-(hoofdsom,
zegge: achthonderddertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 830,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
16 (zestien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H. Kroon, voorzitter,
mrs. F.A. Hut en H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Hoebe, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 4 juli 2020 te Rotterdam openlijk, te weten, aan de [adres delict01] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer01] door:
- te slaan en/of te stompen tegen het jukbeen, althans in het gezicht, van die [slachtoffer01] en/of
- ( meermalen) te slaan en/of te stompen tegen het lichaam van die [slachtoffer01] en/of
- ( meermalen) te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen tegen het lichaam
van die [slachtoffer01] terwijl die [slachtoffer01] op de grond lag en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken in het bovenbeen van die
[slachtoffer01] terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten
een steekwond in het bovenbeen, voor slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juli 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer01] heeft mishandeld door:
- te slaan en/of te stompen tegen het jukbeen, althans in het gezicht, van die [slachtoffer01] en/of
- ( meermalen) te slaan en/of te stompen tegen het lichaam van die [slachtoffer01] en/of
- ( meermalen) te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen tegen het lichaam
van die [slachtoffer01] terwijl die [slachtoffer01] op de grond lag en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken in het bovenbeen van die
[slachtoffer01] .