ECLI:NL:RBROT:2023:3323

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
10/329052-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en inreisverbod in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag, zware mishandeling en overtreding van een inreisverbod. De verdachte heeft op 16 december 2022 in Rotterdam met een mes de aangever verwond, wat resulteerde in een grote snijwond in zijn gezicht en diverse krasverwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die zich in Nederland bevond in strijd met een eerder opgelegd inreisverbod, de aangever opzettelijk heeft aangevallen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 48 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag en mishandeling, maar sprak hem vrij van zware mishandeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, die voortkwam uit de bewezen verklaarde feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/329052-22
Datum uitspraak: 14 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI [detentieadres01],
raadsman mr. W.J. van Bel, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 maart 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.I. Eijfferts heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair (poging tot doodslag), 2 primair (zware mishandeling) en 3 (overtreding inreisverbod) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest,
  • onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen mes.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Primair omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte in het bezit was van een mes. Het valt niet uit te sluiten dat het letsel bij de aangever op andere wijze dan door het gebruik van een mes is ontstaan bijvoorbeeld door de ringen en/of het horloge die de verdachte droeg ten tijde van de vechtpartij.
Subsidiair kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de aangever opzettelijk wilde doden, ook niet in voorwaardelijke zin. Voorts is het letsel bij de aangever niet aan te merken als zwaar lichamelijk letsel zodat ook van een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel geen sprake kan zijn. Dit geldt ook voor het onder 2 ten laste gelegde letsel aan de pink.
Ook voor het onder 3 ten laste gelegde dient vrijspraak te volgen. Er was op of omstreeks
16 december 2022 geen sprake van een situatie waarin er tegen de verdachte een te handhaven inreisverbod gold, omdat hij op dat moment vanwege het instellen van beroep tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar een verblijfsstatus had.
4.1.2.
Beoordeling
Feiten 1 en 2
De rechtbank gaat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 16 december 2022 bevonden de verdachte en de aangever, bekenden van elkaar, zich in [café01] aan de [adres01] te [plaats01] . Zij hadden samen gekaart.
Op enig moment hebben zij ruzie gekregen. Op camerabeelden is te zien dat de verdachte het café als eerste verliet. Hij bleef in het gezelschap van meerdere mannen voor het café staan. Kort daarna verliet ook de aangever het café. Een man die deel uitmaakte van het groepje waarin de verdachte zich bevond, wenkte de aangever. Daarop liep de aangever naar het groepje mannen. De mannen spraken over en weer met elkaar. De verdachte liep vervolgens op de aangever af met zijn rechterhand in zijn jaszak. De verdachte maakte een armgebaar met zijn linkerarm in de richting van de aangever. De aangever weerde de verdachte af. De verdachte gaf de aangever hierop een kopstoot en haalde vervolgens direct uit met zijn linkervuist naar de aangever. Er ontstond vervolgens een worsteling tussen de verdachte en de aangever. De verdachte had hierbij iets in zijn rechterhand, de hand die hij tot dan toe continu in zijn jaszak had gehouden. Vervolgens maakte de verdachte meerdere bewegingen in de richting van de aangever, die in het dossier zijn geduid als “slicende” bewegingen. Het ging om snelle bewegingen die naar hun uiterlijk passen bij het doel te snijden in een object. De aangever probeerde zich te weren met opgestoken armen en handen. De verdachte raakte de aangever op zijn linkerborst. Een deel van de vulling van de jas viel uit de jas. De verdachte haalde ook met een slice-beweging uit in de richting van het hoofd van de aangever, waarop de aangever met zijn hand richting zijn gezicht ging. De aangever merkte vervolgens op dat de verdachte een mes vast had in zijn rechterhand. De verdachte bleef vervolgens met het mes op de aangever gericht op hem inlopen. Twee mannen uit de groep rond de verdachte haalden vervolgens de verdachte en aangever uit elkaar. De verdachte liep hierna de Duivenvoordestraat in.
Verbalisanten zagen dat de aangever een snijwond op zijn linkerwang en een snijwond aan één van zijn vingers van zijn linkerhand had. De verdachte werd vrijwel direct aangehouden en verbalisanten zagen dat hij bloed op zijn hand had. Zij zagen ook bloed op de grond voor het café. Een verbalisant heeft het bloedspoor gevolgd. In de Duivenvoordestraat trof de verbalisant op de grond een bebloed mes aan.
De verklaring van de verdachte dat hij tijdens de vechtpartij geen mes heeft gebruikt, is in het licht van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, niet geloofwaardig. Er is geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de aangever dat de verdachte een mes in zijn hand had. Dat de verwondingen van de aangever zijn veroorzaakt door verdachtes horloge en/of ringen vindt geen enkele ondersteuning in het dossier. Dit verweer wordt verworpen.
De vraag die aan de rechtbank voorligt is of de bewegingen die de verdachte met het mes heeft gemaakt en waarbij hij de aangever in het gezicht en hals heeft geraakt, een poging doodslag, zware mishandeling of een poging daartoe oplevert.
Daarbij is van belang of de verdachte ook het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om de aangever van het leven te beroven/zwaar lichamelijk letsel/pijn toe te brengen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig, indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Enkele wetenschap van die kans volstaat niet. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Het moet daarbij gaan om de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Gelet op de wijze waarop de verwonding is toegebracht, namelijk met een ongecontroleerde en onverhoedse beweging, terwijl de aangever eveneens in beweging was, en de plek in het lichaam waar de aangever is geraakt, kunnen de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van de aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op z’n minst genomen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever heeft aanvaard.
Uit de FARR-verklaring van 26 januari 2023 blijkt dat de aangever een snijverwonding had van circa 8-9 cm op de linkerwang doorlopend tot 1 cm voor het oor en meerdere krassen over de keel. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich dicht bij de wang en keel vitale delen (zoals halsslagaders) bevinden waarvan beschadiging tot de dood kan leiden. De lengte dan wel diepte van de veroorzaakte wond doet daar niet aan af. Wanneer een slagader wordt geraakt, is de kans op de dood aanmerkelijk.
Behalve genoemd letsel heeft de aangever ook een snijverwonding aan zijn pink opgelopen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit letsel niet is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Het dossier biedt onvoldoende informatie over het gestelde zenuwletsel. Dat betekent dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde en de onder 2 subsidiair ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid, en dat bewezen wordt verklaard wat verder onder 2 subsidiair ten laste is gelegd (mishandeling).
Feit 3
Uit het dossier blijkt dat namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij beschikking van 28 december 2017 aan de verdachte een inreisverbod is opgelegd voor de duur van 10 jaar. De beschikking is op 4 januari 2018 aan de verdachte uitgereikt.
Omdat verder niet in geschil is dat de verdachte op 16 december 2022 in Nederland was en dat hij op dat moment op de hoogte was van het in deze beschikking opgenomen inreisverbod, heeft de verdachte in strijd met het jegens hem geldende inreisverbod in Nederland verbleven. Dat de verdachte “in procedure” was en dat er gedurende de periode van beroep geen uitzettingshandelingen jegens de verdachte zijn verricht – zoals aangevoerd door de verdediging – maakt dit niet anders. Dit geldt temeer, nu het beroep van de verdachte pas op 22 december 2022 door de bestuursrechter gegrond is verklaard en hij pas vanaf dat moment in afwachting is van een nieuwe beslissing op zijn bezwaar tegen de afwijzing tot afgifte van een verblijfsdocument.
4.1.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 16 december 2022 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven,
met een mes in het gezicht ende hals van die
[slachtoffer01] heeft gesneden , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 16 december 2022 te Rotterdam, [slachtoffer01] heeft mishandeld door met een mes in de vinger van die [slachtoffer01] te snijden, ;
3.
hij op 16 december 2022 te Rotterdam, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. primair
poging tot doodslag;
2 subsidiair
mishandeling;
3.
als vreemdeling in Nederland verblijven terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte en de aangever, bekenden van elkaar, hebben na een potje kaarten in een café ruzie met elkaar gekregen. De verdachte is buiten het café de confrontatie met de aangever aangegaan. Hij heeft de aangever eerst een kopstoot gegeven en vervolgens aangevallen met een mes. Hij heeft met dit mes ongecontroleerde slice-bewegingen in de richting van de aangever gemaakt waardoor de aangever een grote snijwond in zijn wang heeft opgelopen, met een ontsierend en groot litteken in zijn gezicht tot gevolg. Ook had de aangever diverse krasverwondingen over zijn keel en de voorzijde van zijn borst. Dat de gevolgen niet tot dodelijk letsel hebben geleid is een gelukkige omstandigheid, die niet aan de verdachte is te danken.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij de aangever zo pijn en zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Dergelijk geweld maakt inbreuk op de lichamelijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer en veroorzaakt, aangezien het feit op de openbare weg heeft plaatsgevonden, tevens gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen.
De verdachte bevond zich ten tijde van het plegen van de poging tot doodslag in Nederland in strijd met een aan hem opgelegd inreisverbod. Hij heeft daarmee een beslissing van de Nederlandse overheid genegeerd, op grond waarvan hij opnieuw – de verdachte is twee keer eerder Nederland uitgezet naar Algerije, zijn land van herkomst – verplicht was Nederland te verlaten. Door zo te handelen heeft de verdachte het door de overheid gevoerde vreemdelingenbeleid doorkruist.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten, en in het bijzonder de poging tot doodslag, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet hierop en op de vrijspraak van zware mishandeling zal een lagere straf worden opgelegd dan door de officier van justitie geëist.
Een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal voorwaardelijk worden opgelegd, om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van
18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

Het in beslag genomen mes behoort aan de verdachte toe. Het voorwerp zal worden verbeurd verklaard. De onder 1 en 2 bewezen feiten zijn met behulp van dit voorwerp begaan.

9..Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] , ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 6.552,93 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De materiële schade kan, behoudens de toekomstige medische kosten, worden toegewezen. De immateriële schade is toewijsbaar tot een bedrag van € 3.500,-. Voor het resterende deel dient niet-ontvankelijkheid te volgen.
9.2.
Standpunt verdediging
De materiële schade kan behoudens de kosten voor de kleding en de toekomstige medische kosten worden toegewezen. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Beoordeling
Materiële schade:
Medische kosten € 142,88, reiskosten € 60,05 en kleding € 350,-
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering met betrekking tot deze schadeposten genoegzaam is onderbouwd, zal deze worden toegewezen.
Toekomstige medische kosten € 6.000,-
Ten aanzien van de gevorderde toekomstige medische kosten is de rechtbank van oordeel dat benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Dit gedeelte van de vordering ziet op vergoeding van nog niet geleden schade en is daarom onvoldoende bepaald om in dit strafproces te kunnen worden toegewezen. Dit deel van de vordering kan in de toekomst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade € 5.000,-
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 3.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Het resterende deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente, zoals gevorderd voor de materiële schade vanaf 14 april 2023 (datum uitspraak) en voor de immateriële schade vanaf 16 december 2022.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 4.052,93 vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over het resterende deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 197, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een
gedeelte, groot 6 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2: het mes;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij01], te betalen een bedrag van
€ 4.052,93 (zegge: vierduizendtweeënvijftig euro en drieënnegentig eurocent), bestaande uit € 552,93 aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade,
voor het bedrag van € 552,93 te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening en voor het bedrag van € 3.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 4.052,93 (zegge: vierduizendtweeënvijftig euro en drieënnegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 4.052,93niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van 50 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A. Hut , voorzitter,
en mrs. J.J. Klomp en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 14 april 2023.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 16 december 2022 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01]
opzettelijk van het leven te beroven,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of de hals van die
[slachtoffer01] heeft gesneden, althans stekende en/of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het gezicht, de hals en/of de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer01] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair
hij op of omstreeks 16 december 2022 te Rotterdam
aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend litteken in het gezicht, heeft toegebracht door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht van die [slachtoffer01] te snijden;
(Artikel art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair
hij op of omstreeks 16 december 2022 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of de hals van die
[slachtoffer01] heeft gesneden, althans stekende en/of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het gezicht, de hals en/of de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer01] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 16 december 2022 te Rotterdam
aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten zenuwletsel aan de pink, heeft toegebracht door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de vinger van die [slachtoffer01] te snijden;
(Artikel art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair
hij op of omstreeks 16 december 2022 te Rotterdam
[slachtoffer01] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de vinger van die [slachtoffer01] te snijden,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten zenuwletsel aan de pink, ten gevolge heeft gehad;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 16 december 2022 te Rotterdam, althans in Nederland,
als vreemdeling heeft verbleven,
terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
(Artikel art 197 Wetboek van Strafrecht)