4.1.1.Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Primair omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte in het bezit was van een mes. Het valt niet uit te sluiten dat het letsel bij de aangever op andere wijze dan door het gebruik van een mes is ontstaan bijvoorbeeld door de ringen en/of het horloge die de verdachte droeg ten tijde van de vechtpartij.
Subsidiair kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de aangever opzettelijk wilde doden, ook niet in voorwaardelijke zin. Voorts is het letsel bij de aangever niet aan te merken als zwaar lichamelijk letsel zodat ook van een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel geen sprake kan zijn. Dit geldt ook voor het onder 2 ten laste gelegde letsel aan de pink.
Ook voor het onder 3 ten laste gelegde dient vrijspraak te volgen. Er was op of omstreeks
16 december 2022 geen sprake van een situatie waarin er tegen de verdachte een te handhaven inreisverbod gold, omdat hij op dat moment vanwege het instellen van beroep tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar een verblijfsstatus had.
4.1.2.Beoordeling
De rechtbank gaat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 16 december 2022 bevonden de verdachte en de aangever, bekenden van elkaar, zich in [café01] aan de [adres01] te [plaats01] . Zij hadden samen gekaart.
Op enig moment hebben zij ruzie gekregen. Op camerabeelden is te zien dat de verdachte het café als eerste verliet. Hij bleef in het gezelschap van meerdere mannen voor het café staan. Kort daarna verliet ook de aangever het café. Een man die deel uitmaakte van het groepje waarin de verdachte zich bevond, wenkte de aangever. Daarop liep de aangever naar het groepje mannen. De mannen spraken over en weer met elkaar. De verdachte liep vervolgens op de aangever af met zijn rechterhand in zijn jaszak. De verdachte maakte een armgebaar met zijn linkerarm in de richting van de aangever. De aangever weerde de verdachte af. De verdachte gaf de aangever hierop een kopstoot en haalde vervolgens direct uit met zijn linkervuist naar de aangever. Er ontstond vervolgens een worsteling tussen de verdachte en de aangever. De verdachte had hierbij iets in zijn rechterhand, de hand die hij tot dan toe continu in zijn jaszak had gehouden. Vervolgens maakte de verdachte meerdere bewegingen in de richting van de aangever, die in het dossier zijn geduid als “slicende” bewegingen. Het ging om snelle bewegingen die naar hun uiterlijk passen bij het doel te snijden in een object. De aangever probeerde zich te weren met opgestoken armen en handen. De verdachte raakte de aangever op zijn linkerborst. Een deel van de vulling van de jas viel uit de jas. De verdachte haalde ook met een slice-beweging uit in de richting van het hoofd van de aangever, waarop de aangever met zijn hand richting zijn gezicht ging. De aangever merkte vervolgens op dat de verdachte een mes vast had in zijn rechterhand. De verdachte bleef vervolgens met het mes op de aangever gericht op hem inlopen. Twee mannen uit de groep rond de verdachte haalden vervolgens de verdachte en aangever uit elkaar. De verdachte liep hierna de Duivenvoordestraat in.
Verbalisanten zagen dat de aangever een snijwond op zijn linkerwang en een snijwond aan één van zijn vingers van zijn linkerhand had. De verdachte werd vrijwel direct aangehouden en verbalisanten zagen dat hij bloed op zijn hand had. Zij zagen ook bloed op de grond voor het café. Een verbalisant heeft het bloedspoor gevolgd. In de Duivenvoordestraat trof de verbalisant op de grond een bebloed mes aan.
De verklaring van de verdachte dat hij tijdens de vechtpartij geen mes heeft gebruikt, is in het licht van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, niet geloofwaardig. Er is geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de aangever dat de verdachte een mes in zijn hand had. Dat de verwondingen van de aangever zijn veroorzaakt door verdachtes horloge en/of ringen vindt geen enkele ondersteuning in het dossier. Dit verweer wordt verworpen.
De vraag die aan de rechtbank voorligt is of de bewegingen die de verdachte met het mes heeft gemaakt en waarbij hij de aangever in het gezicht en hals heeft geraakt, een poging doodslag, zware mishandeling of een poging daartoe oplevert.
Daarbij is van belang of de verdachte ook het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om de aangever van het leven te beroven/zwaar lichamelijk letsel/pijn toe te brengen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig, indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Enkele wetenschap van die kans volstaat niet. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Het moet daarbij gaan om de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Gelet op de wijze waarop de verwonding is toegebracht, namelijk met een ongecontroleerde en onverhoedse beweging, terwijl de aangever eveneens in beweging was, en de plek in het lichaam waar de aangever is geraakt, kunnen de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van de aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op z’n minst genomen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever heeft aanvaard.
Uit de FARR-verklaring van 26 januari 2023 blijkt dat de aangever een snijverwonding had van circa 8-9 cm op de linkerwang doorlopend tot 1 cm voor het oor en meerdere krassen over de keel. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich dicht bij de wang en keel vitale delen (zoals halsslagaders) bevinden waarvan beschadiging tot de dood kan leiden. De lengte dan wel diepte van de veroorzaakte wond doet daar niet aan af. Wanneer een slagader wordt geraakt, is de kans op de dood aanmerkelijk.
Behalve genoemd letsel heeft de aangever ook een snijverwonding aan zijn pink opgelopen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit letsel niet is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Het dossier biedt onvoldoende informatie over het gestelde zenuwletsel. Dat betekent dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde en de onder 2 subsidiair ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid, en dat bewezen wordt verklaard wat verder onder 2 subsidiair ten laste is gelegd (mishandeling).
Uit het dossier blijkt dat namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij beschikking van 28 december 2017 aan de verdachte een inreisverbod is opgelegd voor de duur van 10 jaar. De beschikking is op 4 januari 2018 aan de verdachte uitgereikt.
Omdat verder niet in geschil is dat de verdachte op 16 december 2022 in Nederland was en dat hij op dat moment op de hoogte was van het in deze beschikking opgenomen inreisverbod, heeft de verdachte in strijd met het jegens hem geldende inreisverbod in Nederland verbleven. Dat de verdachte “in procedure” was en dat er gedurende de periode van beroep geen uitzettingshandelingen jegens de verdachte zijn verricht – zoals aangevoerd door de verdediging – maakt dit niet anders. Dit geldt temeer, nu het beroep van de verdachte pas op 22 december 2022 door de bestuursrechter gegrond is verklaard en hij pas vanaf dat moment in afwachting is van een nieuwe beslissing op zijn bezwaar tegen de afwijzing tot afgifte van een verblijfsdocument.