ECLI:NL:RBROT:2023:3322

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
10/204676-22 en 10/338595-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van alle rechtsvervolging wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2023 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken met parketnummers 10/204676-22 en 10/338595-21. De verdachte, geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01], was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in Justitieel Complex [detentieadres01]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was, als gevolg van een chronische psychotische stoornis, schizofrenie. De psychiater concludeerde dat de psychotische stoornis de realiteitstoetsing, impulscontrole en affectregulatie van de verdachte beïnvloedde, waardoor hij niet in staat was om zijn gedrag te sturen.

De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en geen straf of maatregel opgelegd, omdat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet meer mogelijk is sinds de wetswijziging van 1 januari 2020. De rechtbank heeft ook geen zorgmachtiging ex artikel 2.3 van de Wet op de Forensische Zorg kunnen afgeven, omdat er geen geschikte plek beschikbaar was voor de verdachte met het vereiste beveiligingsniveau. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven, omdat er geen grondslag meer voor was.

De benadeelde partijen hebben vorderingen ingediend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de benadeelde partijen ontvankelijk zijn in hun vorderingen, ondanks dat er geen straf of maatregel werd opgelegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partijen, maar heeft de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk verklaard in het materiële deel van de vordering. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen tot een bedrag van € 400,- per partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/204676-22 en 10/338595-21 (gevoegd ttz)
Datum uitspraak: 14 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Justitieel Complex [detentieadres01],
raadsvrouw mr. J.A. Smits, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 maart 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.H.A. de Bruijne heeft gevorderd:
ten aanzien van de zaak met parketnummer 10/204676-22:
- vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde;
ten aanzien van de zaak met parketnummer 10/338595-21:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte, omdat de verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde volledig ontoerekeningsvatbaar was.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 3 parketnummer 10/204676-22
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 1 parketnummer 10/204676-22 en feiten 1 en 2 parketnummer 10/338595-21
De verdediging heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van deze feiten aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering feiten 2 en 4 parketnummer 10/204676-22
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient van deze feiten te worden vrijgesproken, omdat de verdachte niet het opzet had om de aangevers te mishandelen dan wel te bespugen. Ten tijde van de feiten zat de verdachte in een separeercel. Om zijn medicatie te kunnen toedienen is de verdachte door zeven medewerkers van Antes in bedwang gehouden. Dit heeft bij de verdachte geleid tot herbeleving van trauma’s uit het verleden, wat heeft geresulteerd in het zwaaien met de armen en het spugen.
4.3.2.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt dat de verdachte, nadat hij was gesommeerd om op zijn matras te blijven zitten, toch is opgestaan en op de aangevers is afgelopen, waarna hij een van de medewerkers op de kaak heeft geslagen en de andere medewerker in het gezicht heeft gespuugd. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van pijn of letsel en het beledigen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte in ieder geval de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Hieruit volgt dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. De psychische toestand van de verdachte staat niet aan het vaststellen van opzet in de weg, nu bij de verdachte niet elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan, ontbreekt.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 2 en 4 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 van parketnummer 10/204676-22 ten laste gelegde en het onder 1 en 2 ten laste gelegde van parketnummer 10/338595-21 heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 van parketnummer 10/204676-22 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Parketnummer 10/204676-22
1.
hij op 13 augustus 2022 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard,
een persoon, die onder nummer [nummer01] aangifte heeft gedaan,
heeft mishandeld door die persoon meermalen op/tegen het hoofd en/of nek te slaan ;
2.
hij op 18 augustus 2022 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard,
[slachtoffer01] heeft mishandeld door die [slachtoffer01] op zijn kaak te slaan ;
4.
hij op 18 augustus 2022 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard,
opzettelijk [slachtoffer02] in zijn tegenwoordigheid, met een feitelijkheid, heeft beledigd,
door die [slachtoffer02] in het gezicht te spugen;
Parketnummer 10/338595-21
1.
hij op 18 december 2021 te Rotterdam, [slachtoffer03] heeft mishandeld door haar tegen de (onder)arm te schoppen ;
2.
hij op 18 december 2021 te Rotterdam, [slachtoffer04] heeft mishandeld door haar tegen de knie te schoppen .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/204676-22
1.
mishandeling;
2.
mishandeling;
4.
eenvoudige belediging;
Parketnummer 10/338595-21
1.
mishandeling;
2.
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

De rechtbank heeft met het oog op de mogelijke strafbaarheid van de verdachte acht geslagen op een Pro Justitia rapport van psychiater i.o. [naam01] (onder supervisie van psychiater [naam02] ) van 16 november 2022.
De psycholoog concludeert dat bij de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een chronische psychotische stoornis, schizofrenie. De psychotische stoornis beïnvloedde de realiteitstoetsing, impulscontrole en affect regulatie en daarmee het gedrag ten tijde van het ten laste gelegde. De motieven van het gedrag lagen niet in de realiteit, maar in de psychotische belevenissen die de verdachte onophoudelijk meemaakt. Bij de verdachte zijn er door het verkeren in een psychose forse beperkingen in zijn vermogen tot sturing van zijn gedrag (door affect schommelingen en impulsregulatie problemen).
Tevens is er een gebrek aan inzicht in zijn eigen handelen en een gebrek aan realiteitstoetsing. Op grond van het bovenstaande heeft de psychiater geadviseerd de verdachte het ten laste gelegde niet toe te rekenen.
De rechtbank volgt de psychiater in haar conclusies en advies en legt die ten grondslag aan haar oordeel. Hoewel bij het opstellen van genoemd rapport de feiten onder parketnummer 10/338595-21 niet zijn betrokken, komt de rechtbank gelet op de diagnose dat de psychotische stoornis chronisch is en de vergelijkbare context (conflicten rond het toedienen van dwangmedicatie) – net als de officier van justitie en de verdediging – tot het oordeel dat de verdachte ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar is en dat hij niet strafbaar is.
De rechtbank zal de verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
Een (al dan niet voorwaardelijke) straf is dan ook niet mogelijk. De maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis bij volledige ontoerekeningsvatbaarheid op grond van artikel 37 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is sinds de wetswijziging van
1 januari 2020 niet langer mogelijk.
De rechtbank zal – hoewel dat doorgaans in deze zaken passend en geboden is – ook niet overgaan tot oplegging van een maatregel ex artikel 2.3 van de Wet op de Forensische zorg (hierna: Wfz). De rechtbank overweegt daartoe het volgende:
Ter terechtzitting van 25 november 2022 is – onder meer – besproken dat voor de verdachte een nieuwe zorgmachtiging dient te worden aangevraagd met een hoger beveiligingsniveau (minstens niveau 3) dan op dat moment het geval was. De 13 hoog-beveiligde “civiele” bedden waren op dat moment allemaal bezet door forensische plekken.
De officier van justitie heeft ter zitting medegedeeld dat er zou worden getracht een passende plek voor de verdachte te vinden en dat zij voornemens was een zorgmachtiging ex artikel 2.3 Wfz aan te vragen.
Ter terechtzitting van 2 februari 2023 is gebleken dat er geen passende plek in een FPK was gevonden waar de verdachte met een zorgmachtiging kon worden opgenomen.
In samenwerking met PPC Zaanstad werden er op dat moment verschillende opties onderzocht. De officier van justitie heeft toen dringend verzocht om de zaak nog eenmaal aan te houden. De rechtbank heeft vervolgens beslist de zaken niet inhoudelijk te behandelen in afwachting van de effectuering van de zorgmachtiging.
Voorafgaand aan en ter terechtzitting van 31 maart 2023 heeft de officier van justitie meegedeeld dat de aanwijzing van de geneesheer-directeur, die zij op 3 maart 2023 had gedaan, niet in behandeling is genomen en dat er dus geen stukken voor een zorgmachtiging zijn. De officier van justitie doet ook geen vordering daartoe. Het is niet gelukt om een passende plek voor de verdachte te vinden en het is de vraag wanneer dat wel het geval is. Als de verdachte zonder kader het PPC Zaanstad moeten verlaten, zal hij worden beoordeeld door de crisisdienst. Als er een crisismaatregel wordt afgegeven, zal de verdachte op enig moment worden overgeplaatst naar de zorginstelling van zijn eigen regio, Rotterdam, waar hij eerder een zorgmachtiging had. Zowel de geneesheer-directeur van Antes als de geneesheer-directeur van Fivoor hebben al aangegeven dat zij de verdachte niet zullen en kunnen opnemen. De geneesheer-directeur van Antes geeft aan dat zij niet over het vereiste beveiligingsniveau beschikken en dat zij daardoor niet doelmatig de zorg kunnen verlenen. De geneesheer-directeur van Fivoor geeft aan geen plek te hebben.
Het Openbaar Ministerie heeft geen doorzettingsmacht en dat geldt ook voor de straf- en civiele (verplichte zorg)rechter. Dat betekent dat ook al wordt er ambtshalve een zorgmachtiging door de rechtbank afgegeven in het kader van 2.3 Wfz, de zorgmachtiging niet geëffectueerd wordt.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de problematiek van de verdachte niet door het strafrecht kan en zou moeten worden opgelost. Verder heeft de verdediging erop gewezen dat de verdachte tijdelijk bij zijn moeder kan verblijven totdat een geschikte plek is gevonden.
Hoewel de rechtbank oog heeft voor de noodzaak tot de juiste psychiatrische zorg voor de verdachte, ziet zij gelet op het voorgaande geen mogelijkheid om een zorgmachtiging af te geven.
Nu er niet langer een grondslag voor de voorlopige hechtenis is, zal de voorlopige hechtenis worden opgeheven.

7..Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
- [benadeelde partij01] ter zake van het onder 1 (10/204676-22) ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.068,52 aan materiële schade en
€ 2.500,- aan immateriële schade.
- [benadeelde partij02] ter zake van het onder 2 (10/204676-22) ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 400,- aan immateriële schade.
Ontvankelijkheid
Artikel 361, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de benadeelde partij alleen ontvankelijk is in haar vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel schuldig wordt verklaard zonder oplegging van straf of maatregel (artikel 9a Sr). Hoewel in deze zaak in strafrechtelijke zin geen straf of maatregel wordt opgelegd en geen toepassing wordt gegeven aan artikel 9a Sr, oordeelt de rechtbank dat de benadeelde partijen ontvankelijk zijn in hun vordering en overweegt daartoe als volgt.
Op 1 januari 2020 is artikel 37 Sr – de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis bij volledige ontoerekeningsvatbaarheid – komen te vervallen. Met ingang van diezelfde datum is artikel 2.3 van de Wfz in werking getreden. Hierin is de mogelijkheid geschapen om in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde een zorgmachtiging te verlenen. Met het verlenen van een zorgmachtiging door de strafrechter wordt hetzelfde doel nagestreefd als met de maatregel van een opname in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in het vervallen artikel 37 Sr, namelijk er voor zorgen dat de verdachte verplichte zorg krijgt, waardoor kort gezegd het risico van gevaar voor de (algemene) veiligheid van personen of goederen wordt afgewend.
Met de mogelijkheid tot het instellen van een vordering door benadeelde partijen heeft de wetgever beoogd binnen het strafproces te voorzien in – kort gezegd – een eenvoudige en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld. De rechtbank gaat ervan uit dat de wetgever door de invoering van de zorgmachtiging niet heeft bedoeld een wijziging aan te brengen in de positie van de benadeelde partij. Dat in dit geval vanwege praktische belemmeringen niet wordt overgegaan tot het verlenen van een zorgmachtiging in strafrechtelijk kader maakt het voorgaande niet anders. Bovendien wordt een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de benadeelde partijen ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
Benadeelde partij [benadeelde partij01]
Gelet op de mededeling van de raadsman van de benadeelde partij gaat de rechtbank ervan uit dat dit het slachtoffer betreft van het onder 1 van zaaknummer 10/204676-22 bewezen verklaarde feit.
Materiële schade (medicijnen, sportabonnement, eigen risico, medische kosten) € 3.068,52
De benadeelde partij zal in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat – mede gelet op de betwisting – onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit en de schade onvoldoende met stukken is onderbouwd.
Immateriële schade € 2.500,-
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 400,- billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
13 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat dit zonder nadere stukken ter onderbouwing niet voldoende onderbouwd is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Benadeelde partij [benadeelde partij02]
Immateriële schade € 400,-
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 400,- billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
18 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij01] , althans het slachtoffer van feit 1 van zaaknummer 10-204676-22, met advocaat P.R. Hogerbrugge, een schadevergoeding betalen van € 400,- vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
Over resterende deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij02] een schadevergoeding betalen van
€ 400,-, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 57, 266 en 300 Sr.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
ten aanzien van parketnummer 10/204676-22:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
ten aanzien van parketnummer 10/338595-21:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en
ontslaat de verdachteten aanzien daarvan
van alle rechtsvervolging;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij02] , te betalen een bedrag van
€ 400,- (zegge: vierhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij02] te betalen
€ 400,- (zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 400,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van 8 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 400,- (zegge: vierhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het materiële deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 400,- (zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 400,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van 8 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. J.J. Klomp en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 14 april 2023.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Parketnummer 10/204676-22
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 13 augustus 2022 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard,
een persoon, die onder nummer [nummer01] aangifte heeft gedaan, heeft mishandeld door die
persoon meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd en/of nek te slaan en/of te stompen;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij
op of omstreeks 18 augustus 2022 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard
[slachtoffer01] heeft mishandeld door die [slachtoffer01] op zijn kaak, althans in het gezicht te slaan en/of te stompen;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij
op of omstreeks 13 augustus 2022 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard,
een persoon, die onder nummer [nummer02] aangifte heeft gedaan, heeft mishandeld door die
persoon meermalen, althans eenmaal, op/tegen de/het be(e)n(en) te schoppen en/of te trappen (waardoor die persoon ten val kwam);
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij
op of omstreeks 18 augustus 2022 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard
opzettelijk [slachtoffer02] in zijn tegenwoordigheid,
met een feitelijkheid, heeft beledigd,
door die [slachtoffer02] in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd te spugen;
(Artikel art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Parketnummer 10/338595-21
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 december 2021 te Rotterdam,
[slachtoffer03] heeft mishandeld door haar tegen/op de (onder)arm, althans tegen/op
het lichaam, te schoppen en/of trappen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 18 december 2021 te Rotterdam,
[slachtoffer04] heeft mishandeld door haar tegen/op de knie, althans tegen/op het lichaam, te schoppen en/of trappen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )