In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en een gedaagde die zelf procedeert. De gedaagde had in 2000 een effectenleaseovereenkomst gesloten met Dexia, waarbij Dexia geld leende aan de gedaagde om aandelen te kopen. Aan het einde van de overeenkomst was de waarde van de aandelen gedaald, waardoor de gedaagde een restschuld moest betalen. De gedaagde stelde dat Dexia aansprakelijk was voor de schade, omdat zij een vergunningplichtig advies had ontvangen van een adviseur zonder de benodigde vergunning.
De rechter oordeelde dat Dexia alle schade moest vergoeden, bestaande uit de betaalde inleg en de restschuld, minus de voordelen die de gedaagde had ontvangen. De rechter baseerde deze beslissing op de omstandigheid dat Dexia op de hoogte had moeten zijn van het advies van de tussenpersoon en dat zij had moeten controleren of deze adviseur over de vereiste vergunning beschikte. De kantonrechter kwam tot de conclusie dat Dexia nog een bedrag van € 4.142,58 aan de gedaagde moest betalen, na aftrek van eerder betaalde bedragen en ontvangen voordelen.
Daarnaast werd Dexia veroordeeld in de proceskosten, omdat zij grotendeels ongelijk kreeg in deze procedure. De proceskosten werden vastgesteld op € 50,00. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van financiële instellingen om te controleren of hun adviseurs voldoen aan de wettelijke vereisten, vooral in gevallen van effectenleaseovereenkomsten.